ECLI:NL:CBB:2014:242

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
7 juli 2014
Publicatiedatum
7 juli 2014
Zaaknummer
AWB 14/385
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake bestuursdwang en welzijn van runderen

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter op 7 juli 2014 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker, die een last onder bestuursdwang had ontvangen van de Staatssecretaris van Economische Zaken. De last, opgelegd op 3 juni 2014, vereiste dat verzoeker een aantal maatregelen zou nemen met betrekking tot de verzorging van zijn runderen. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen deze last en verzocht om schorsing ervan, omdat hij van mening was dat de opgelegde maatregelen niet rechtmatig waren en de gegeven termijn te kort was.

Tijdens de zitting op 3 juli 2014 is vastgesteld dat de maatregelen door verweerder in de opvanglocatie waren uitgevoerd, waardoor schorsing van deze maatregelen niet meer aan de orde was. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat, hoewel verzoeker de last als onterecht beschouwde, hij niet voldoende onderbouwd had aangetoond dat de termijn van zeven dagen om de maatregelen te treffen ontoereikend was. De voorzieningenrechter concludeerde dat verzoeker voldoende tijd had gehad om de maatregelen te nemen, ondanks zijn claim dat de termijn te kort was.

De voorzieningenrechter heeft ook vastgesteld dat verzoeker in strijd met de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (Gwd) had gehandeld door onvoldoende zorg te dragen voor zijn runderen. De inspectie had geconstateerd dat de dieren niet over een schone en droge ligplaats beschikten en dat er ernstige tekortkomingen waren in de verzorging. De voorzieningenrechter oordeelde dat de toepassing van bestuursdwang gerechtvaardigd was, gezien de omstandigheden en de herhaalde overtredingen door verzoeker.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, omdat verzoeker zelf had bijgedragen aan de onmogelijkheid om zijn runderen terug te krijgen door geen medewerking te verlenen aan de opgelegde maatregelen. De uitspraak benadrukt het belang van naleving van de wetgeving ter bescherming van dierenwelzijn en de verantwoordelijkheden van veehouders.

Uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 14/385
11201
uitspraak van de voorzieningenrechter van 7 juli 2014 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[naam], te [plaats], verzoeker

(gemachtigde: mr. J.L. Baar),
en

de Staatssecretaris van Economische Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. P. Kooiman).

Procesverloop

Bij besluit van 3 juni 2014 heeft verweerder verzoeker een last onder bestuursdwang opgelegd. Daarbij heeft verweerder verzoeker een vijftal maatregelen opgelegd, welke verzoeker voor 5 juni 2014 moet hebben genomen.
Verzoeker heeft tegen de last bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 juli 2014. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Voor verweerder is voorts verschenen
A. Barhorst, toezichthouder bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit.

Overwegingen

1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij het College beroep is ingesteld, dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep, bezwaar is gemaakt, op verzoek een voorlopige voorziening worden getroffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Voor zover in deze uitspraak een oordeel wordt gegeven over de rechtmatigheid van het primaire besluit, is sprake van een voorlopig oordeel dat het College niet bindt in een eventuele bodemprocedure.
2.
Het verzoek strekt tot schorsing van de last van 3 juni 2014 en tot teruggave van de op 24 juni 2014 meegevoerde runderen. In geschil is daarmee de rechtmatigheid van de last van 3 juni 2014 en de toepassing van bestuursdwang op 24 juni 2014 waarbij 175 runderen van verzoeker zijn meegevoerd. Daarover overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
3.
Vast staat dat de maatregelen 3, 4 en 5 van de last - die zien op klauwbekapping van de runderen, verzorging van zieke en gewonde dieren en het raadplegen van een dierenarts - door verweerder in de opvanglocatie zijn uitgevoerd. Schorsing van die maatregelen van de last kan dus nu niet meer aan de orde zijn.
4.
Verzoeker voert vergeefs aan dat verweerder in strijd met artikel 5:6 van de Awb de last van 3 juni 2014 heeft opgelegd, omdat de opgelegde maatregelen overeenstemmen met de maatregelen 1 tot en met 4 van de last van 12 februari 2014. Zoals is overwogen in de uitspraak van de voorzieningenrechter van het College van 13 mei 2014 (ECLI:NL:CBB:2014:175) staat vast dat verweerder aan de maatregelen 1 tot en met 4 van de last van 12 februari 2014 op 12 maart 2014 uitvoering heeft gegeven. In zoverre is de last van 12 februari 2014 dus uitgewerkt.
5.1
Voorts voert verzoeker aan dat de bij de last gegeven begunstigingstermijn van twee dagen te kort is, te meer nu in de last een beschrijving van de geconstateerde overtreding(en) ontbreekt. Bovendien is verzoeker eerst op 17 juni 2014 op de hoogte geraakt van het toezichtrapport waarin de door verweerder geconstateerde tekortkomingen zijn vermeld. Dat verzoeker (daarna) feitelijk een week de tijd heeft gehad om de maatregelen uit te voeren is nog steeds, gelet op de omvang van en het aantal maatregelen, nog steeds te kort.
5.2
Ook dit betoog slaagt naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet. Aan verzoeker kan worden toegegeven dat de last van 3 juni 2014 op zich zelf in strijd is met artikel 5:9 van de Awb, maar uit het nadien toegezonden toezichtrapport en de diergeneeskundige verklaring blijkt voldoende concreet welke overtredingen door de toezichthouders zijn geconstateerd en welke voorschriften van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (Gwd) en het Besluit welzijn productiedieren zijn geschonden. Het is weliswaar onzorgvuldig dat verzoeker pas na het einde van de begunstigingstermijn op de hoogte is gesteld van het toezichtrapport, maar verzoeker is hierdoor niet in zijn belangen geschaad. Vast staat immers dat verzoeker feitelijk tot 24 juni 2014 de mogelijkheid heeft gehad om de bij de last opgelegde maatregelen te treffen. Weliswaar heeft verzoeker gesteld dat zeven dagen te kort was om de verlangde maatregelen uit te voeren, maar hij heeft dit niet onderbouwd. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is er, mede in aanmerking genomen de aard van de te treffen maatregelen, geen reden om aan te nemen dat een termijn van zeven dagen ontoereikend was om de opgelegde maatregelen daadwerkelijk te nemen.
6.
Verzoeker bestrijdt dat hij artikel 36 en/of 37 van de Gwd heeft overtreden. Met verweerder is de voorzieningenrechter van oordeel dat sprake is geweest van het onthouden van de nodige verzorging aan de dieren en benadeling van het welzijn van de dieren. Het toezichtrapport van 13 juni 2014 en de daarbij gevoegde diergeneeskundige verklaring van 11 juni 2014 doen gedetailleerd verslag van de bevindingen ten tijde van het controlebezoek op 3 juni 2014. Samengevat weergegeven is geconstateerd dat niet alle runderen over een droge en schone ligplaats konden beschikken, de klauwen van vrijwel alle runderen besmet waren met mest en het merendeel van de runderen aangekoekte mest aan de poten en de onderbuik had. Meerdere runderen waren ernstig kreupel zonder dat zij apart waren gehuisvest. Zeker 30 runderen hadden lang doorgegroeide klauwen. In meerdere hokken lagen losse en scherpe delen en er waren afgebroken en/of beschadigde drinkbakken met scherpe randen In het hooi zaten stukken plastic. Op meerdere plaatsen lagen in de voergang plastic en blik. De runderen ondervinden een tekort aan mineralen en vitaminen. Een drietal runderen ondervond hinder vanwege afwijkende hoorngroei. De toezichthouders troffen twee zakken krachtvoer onder een dikke laag stof zaten waarvan de houdbaarheidsdatum lang was verstreken. Op het bedrijfsadres ontbreekt een register medische zorg. Weliswaar ontkent verzoeker in algemene zin dat van benadeling van de gezondheid of het welzijn van de dieren sprake zou zijn, maar deze opvatting is, tegenover de daarmee in tegenspraak zijnde diergeneeskundige verklaringen, niet (voldoende) geobjectiveerd onderbouwd. De diergeneeskundige verklaringen waarnaar verzoeker verwijst heeft betrekking op de situatie vóór 3 juni 2014.
7.1
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter maakt het toezichtrapport van 30 juni 2014 voldoende aannemelijk dat bij de (her-)controle op 24 juni 2014 verzoeker, met uitzondering van droge ligplaatsen, geen van de aangezegde maatregelen had getroffen. Op 24 juni 2014 was geen bruikbaar voer met extra mineralen en/of vitaminen aanwezig en verzoeker voederde de runderen nog steeds muf, deels rot en schimmelig hooi verontreinigd met blik en plastic. Alle klauwen van de runderen waren besmeurd met mest. Zeker 10 runderen waren ernstig kreupel. 30 runderen hadden lang doorgegroeide klauwen. Verzoeker had geen dierenarts geraadpleegd en in de stal waren nog steeds scherpe uitstekende delen aanwezig. Verweerder zag hierin op goede gronden aanleiding tot de toepassing van bestuursdwang.
7.2
De toepassing van bestuursdwang (deels) op het bedrijf van verzoeker, heeft verzoeker onmogelijk gemaakt door versperringen op te werpen. Andermaal was de inzet van een peloton mobiele eenheid nodig. Onder die omstandigheden heeft verweerder naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter op goede gronden besloten de volledige op stal staande veestapel af te voeren. De stelling van verzoeker dat uit meergenoemde uitspraak van de voorzieningenrechter blijkt dat een slechte en gebrekkige huisvesting geen reden kan zijn om dieren in beslag te nemen, berust op een onjuiste lezing van deze uitspraak. Verder ziet de voorzieningenrechter in de feiten geen steun voor de stelling van verzoeker dat sprake is van détournement de pouvoir.
8.
Op grond van artikel 5:29, derde lid, van de Awb draagt verweerder zorg voor de bewaring en geeft hij de runderen terug aan verzoeker. De stand van zaken op dit moment is dat de bestuursdwang gedeeltelijk is uitgevoerd. Twee maatregelen staan nog open, te weten het geven van (vers) krachtvoer en het verwijderen van de scherpe delen in de stal. Tijdens de zitting heeft verweerder te kennen gegeven de afgevoerde runderen direct (zelfs nog op de dag van of daags na de zitting) terug te zullen geven, zodra verzoeker deze twee openstaande maatregelen heeft getroffen. Verzoeker heeft ter zitting stellig volhard die maatregelen niet te zullen treffen. Met die houding maakt verzoeker zelf een verantwoorde terugkeer van zijn runderen naar zijn bedrijf onmogelijk en ontbreekt de ruimte de teruggave te gelasten.
9.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stam, in aanwezigheid van mr. P.M. Beishuizen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 juli 2014.
w.g. R.C. Stam w.g. P.M. Beishuizen