Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
[naam 1], te [woonplaats], verzoeker
de Staatssecretaris van Economische Zaken, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
Voor zover in deze uitspraak een oordeel wordt gegeven over de rechtmatigheid van de betreffende last onder bestuursdwang, is sprake van een voorlopig oordeel dat het College niet bindt in een eventuele bodemprocedure.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter kan aan verzoeker worden toegegeven dat de last op zich zelf beschouwd in strijd met artikel 5:9 Awb is. In de last zelf is immers slechts te kennen gegeven dat bij controle is vastgesteld dat de gezondheid en het welzijn van de runderen van verzoeker is aangetast, alsmede dat uit het toezichtrapport blijkt welke overtredingen zijn geconstateerd en dat verzoeker dit rapport toegestuurd krijgt zodra verweerder daarover de beschikking heeft. Evenwel leidt dat niet tot schorsing van het besluit. Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter kan de last ondanks de schending van dit voorschrift in stand blijven. Uit het nadien toegezonden toezichtrapport en de veterinaire verklaring blijkt voldoende concreet welke overtredingen door de toezichthouders zijn geconstateerd en is te kennen gegeven welke voorschriften van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (Gwd) en het Besluit welzijn productiedieren zijn overtreden. Dat verzoeker pas na de begunstigingstermijn die bij de last is gegeven, in bezit is gekomen van de relevante stukken, volgens verzoeker eerst op 25 februari 2014, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter als onzorgvuldig aan te merken. Evenwel is verzoeker naar het oordeel van de voorzieningenrechter door deze handelwijze niet in zijn belangen geschaad. Vast staat immers dat verzoeker feitelijk tot 12 maart 2014 de mogelijkheid heeft gehad om de bij de last opgelegde maatregelen te treffen. Gesteld, noch gebleken is dat die periode te kort zou zijn om (een begin van) uitvoering aan de opgelegde maatregelen te geven.