Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
Uitspraak van de meervoudige kamer van 20 september 2013 in de zaken tussen
Vokar B.V., te Heibloem, appellante in de zaak 11/464
het Productschap Zuivel, verweerder
Procesverloop
H.G.M. Besten.
Overwegingen
[D] blijkt dat, gelet op de aangekochte hoeveelheid droogvoer in relatie tot de veebezetting, sprake was een voedertekort binnen het bedrijf van appellanten in de betreffende jaren. De hoeveelheden vervoederde melk komen nagenoeg overeen met de tekorten aan voer over die periode.
[D]. In die verklaring wordt berekend dat er in de jaren 2005, 2006 en 2007 op het varkensbedrijf juist een grotere voerbehoefte is geweest dan de aangekochte hoeveelheid mengvoer. Aanvullend onderzoek waarin de lezing van verweerder nader wordt onderbouwd of waarin het standpunt van appellanten wordt bekritiseerd, ontbreekt. 6.4.3 Verweerder heeft gesteld dat het in bedrijfseconomisch opzicht niet rendabel was om boven het melkquotum te blijven produceren en de overschotten te dumpen. Daartoe is verwezen naar het standpunt van de forensisch accountant en andere ervarings- en materiedeskundigen van de AID. Ook dit standpunt is door appellanten gemotiveerd betwist. Appellanten hebben een rapport overgelegd waarin door [E] en [F] wordt uiteengezet dat het deels dumpen en deels vervoederen van het melkoverschot juist wel een economisch verantwoorde optie was. Naar het oordeel van het College is zodoende onduidelijk gebleven welk standpunt (het meest) verdedigbaar is. 6.4.4 Het is opvallend dat de getuigen die in het kader van de strafzaak tegen appellanten zijn gehoord niet hebben bevestigd dat grote hoeveelheden melk in de mestput werden gedumpt en aan het vee werden vervoederd. Aan de andere kant kan niet worden uitgesloten dat een en ander buiten hun medeweten heeft plaatsgevonden, zoals door appellanten is gesteld. De lezing van appellanten wordt in zekere zin bevestigd door een intern bedrijfsmemo van 18 januari 2003, met als titel: “Onderbouwing dumping”, waarin als mogelijke oplossing wordt aangegeven: “door blijven melken, de rust onder het personeel bewaren en de teveel geproduceerde melk blijven dumpen”.