In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie en NDC Radio B.V. tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 6 augustus 2009. De rechtbank had het beroep van RATO zendertechniek gegrond verklaard met betrekking tot de frequentievergunningen voor de kavels B27 en B31. De minister had eerder de aanvragen van RATO voor deze vergunningen afgewezen en de vergunningen aan NDC verleend. RATO betwistte de toekenning van de vergunningen aan NDC en stelde dat het programma-aanbod van NDC niet voldeed aan de vereiste regiogerichtheid van 10%.
Het College van Beroep voor het bedrijfsleven bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank, voor zover deze was aangevochten. Het College oordeelde dat de minister in strijd met de wet had gehandeld door de vergunningen aan NDC te verlenen, omdat het programma-aanbod van NDC niet voldeed aan de 10%-norm voor regiogerichtheid. Het College vernietigde het besluit van de minister van 23 augustus 2012 en herroepte de eerdere besluiten tot verlening van de frequentievergunningen aan NDC.
Daarnaast oordeelde het College dat de afwijzing van de aanvraag van RATO terecht was, omdat RATO onvoldoende had aangetoond dat zij voldeed aan de vereisten voor de vergunning. Het College veroordeelde de minister tot betaling van de proceskosten van RATO, vastgesteld op € 1.180,--, en legde een griffierecht van € 447,-- op. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 3 september 2013.