5. De standpunten van de Minister en NDC
5.1 NDC voert aan dat de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk had moeten verklaren, aangezien uit niets blijkt dat RATO bezwaar heeft gemaakt of beroep heeft ingesteld tegen de toewijzing van de vergunning voor de kavels aan NDC. Integendeel, RATO heeft steeds uitdrukkelijk verklaard uitsluitend op te komen tegen de door de Minister gevolgde procedure, die heeft geresulteerd in een afwijzing van zijn aanvraag, en heeft eveneens uitdrukkelijk verklaard zich juist niet te keren tegen de partij aan wie de vergunningen zijn toegewezen, te weten NDC. Voorts geldt dat RATO geen procesbelang heeft dan wel een te gering nadeel heeft ondervonden van de besluiten. Gezien zijn plaats in de rangorde, met een beoordeling van zijn programmatische aanbod met een (0), kan RATO nimmer de door hem verlangde kavels verwerven, omdat er altijd andere aanvragers een beter recht hebben. Een nadere toets van de aanvragen van deze andere partijen is niet meer mogelijk. RATO heeft de beoordeling van deze aanvragen niet aangevochten, zodat zij in rechte vaststaan. Niet is gebleken dat de partijen die hoger in rangorde staan dan RATO thans geen belangstelling meer hebben voor de honorering van hun aanvraag, in het (nauwelijks denkbare) geval dat één of meerdere frequenties waarvoor zij belangstelling hebben opnieuw zouden moeten worden verdeeld. Het is aan RATO om dit aan te tonen, en hij heeft dit niet gedaan. Daar komt nog bij dat de frequenties slechts geldig zijn tot 1 september 2011.
5.2 De Minister is van oordeel dat het programma-aanbod van NDC voor kavel 27 significant uitstijgt boven dat van andere aanvragers en met een (+) zou moeten worden beoordeeld. Hij meent dat de rechtbank ten onrechte overweegt dat NDC met de verworven frequenties, overal waar in het land bereik is verworven, hetzelfde programma uitzendt, met uitzondering van nieuws, verkeer, weer en reclame en dat, nu het programma voor
90 % identiek is, geen sprake kan zijn van 64 % regiogerichte programmering.
5.3.1 Een vergunninghouder kan volgens de Minister (tot een maximum van 30% demografisch bereik) meerdere frequentievergunningen voor regionale radio-omroep verwerven. Daaruit volgt dat een vergunninghouder eenzelfde programma over meerdere kavels kan uitzenden. Deze uitzondering op artikel 82 van de Mediawet vergroot de exploitatiemogelijkheden voor regionale commerciële radio-omroep. De Regeling AGF 2007 verplicht niet om voor ieder kavel een verschillend programma uit te zenden. Alleen voor elkaar overlappende kavels als bedoeld in bijlage 3 van de Regeling AGF 2007 geldt de verplichting dat een tussen 6 en 19 uur uitgezonden programmaonderdeel niet binnen 30 minuten nogmaals op de frequenties van één, of andere kavels mag worden uitgezonden, maar de hier uitgegeven kavels overlappen elkaar nergens.
5.3.2 De rechtbank is volgens de Minister uitgegaan van een niet bestaande eis dat op ieder kavel een ander programma moet worden uitgezonden. De Minister verwijst ter ondersteuning van zijn standpunt naar de uitspraak van het College van 5 december 2007 (LJN: BB9361), waarin hij leest dat mede op grond van supranationaal recht de procedure van de vergelijkende toets moet voldoen aan eisen van transparantie, objectiviteit en verifieerbaarheid. Die uitspraak maakt duidelijk dat niet ruimer mag worden getoetst dan de Regeling aanvraag voorschrijft.
5.3.3 NDC heeft als één van de weinige aanvragers tot in detail (zelfs per minuut) aangegeven hoe haar programma er uitziet en welke personen dit presenteren. NDC heeft voor kavel B27 aangegeven dat haar programma op de regio Noord is gericht en voor kavel B31 heeft NDC haar aanvraag toegespitst op Brabant. De toelichting op de regiogerichte programmering in de Regeling Aanvraag sluit niet uit dat de programmering in alle door NDC bediende (vijf) regio’s identiek is. Een aantal programmaonderdelen (zoals het ANP nieuws, gepresenteerde programmaonderdelen, door en met luisteraars uit de regio samengestelde verzoekplatenprogramma’s) gelden namelijk steeds als regiogericht en bepaalde muziek kan aan meerdere regio’s worden toegerekend. De rechtbank is hieraan voorbij gegaan en heeft bovendien volgens de Minister ten onrechte in haar afweging de feitelijke situatie na de aanvraag betrokken.
5.3.4 NDC steunt de Minister en betoogt in dit verband het volgende. De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat de waardering van het programmatische aanbod van NDC op onjuiste gronden heeft plaatsgevonden. Het programma-aanbod van NDC is wel degelijk regiogericht. Uit de Toelichting bij artikel 15 Regeling Aanvraag blijkt dat het er om gaat dat er ‘niet volledig nationaal’ geprogrammeerd wordt. Bovendien wordt daarin uiteengezet wat door het AT en het Commissariaat voor de Media (hierna: het Commissariaat) onder regiogerichtheid wordt verstaan. Daarin worden met name genoemd: regionieuws, gepresenteerde programmaonderdelen, muziek uit de regio, het noemen van de naam van het radiostation op een op de regio gerichte wijze en mededelingen die zich richten op de regio. Het ANP-nieuws telt nadrukkelijk ook mee als regiogerichte programmering. Bovendien is de ‘meer of gelijk aan 50%’ regel toegepast, hetgeen betekent dat alle omroepen met een programmering die meer dan 50% gericht is op de regio, van de Toetsgroep een (+) hebben gekregen. Zo ook NDC. Namens de Minister van OCW is een vergelijkende toets uitgevoerd door een speciaal voor dat doel opgerichte Toetsgroep, op grond waarvan de Minister aanvragers heeft voorgedragen die in aanmerking komen voor een vergunning. Volgens het Toetsteam Omroep komen alle genoemde programmaonderdelen bij NDC terug. Uit niets in deze procedure is gebleken dat deze beoordeling van de Toetsgroep onjuist is geweest. Het is niet aan de rechtbank alsnog een geheel eigen beoordeling toe te passen. Daarbij heeft de rechtbank Rotterdam eerder geoordeeld dat aan de Minister bij de verdeling van de voor de (niet-landelijke) commerciële omroep beschikbare frequentieruimte een grote mate van beleids- en beoordelingsvrijheid toekomt, en dat de wijze waarop hij van deze bevoegdheid gebruik maakt in rechte terughoudend moet worden getoetst (zie uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 2 november 2004 op het beroep van RATO tegen de Minister van Economische Zaken). Daar komt bij dat het AT de voordracht van de Minister van OCW marginaal heeft getoetst, en heeft geoordeeld dat de voordracht op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen. Tegen deze voordracht zijn nooit bezwaren ingediend. Bij de beoordeling van het ingediende programma-aanbod gaat het om het voorgenomen programma-aanbod. Het gaat niet om de vraag of NDC zich aan dat aanbod heeft gehouden. Dat is een toezichtkwestie, waarover het Commissariaat moet oordelen. Voorts is de uitspraak van de rechtbank in strijd met de rechtszekerheid. NDC moet er op kunnen vertrouwen dat de bevoegde instantie die de regiogerichtheid van haar programma’s in het verleden en opnieuw in 2008 heeft beoordeeld, daadwerkelijk een eindoordeel kan vellen.
5.3.5 De verbondenheidstoets en de eis van regiogerichtheid zijn complementair. Het oordeel van de rechtbank dat geen sprake is van verbondenheid betekent in casu dat dus wel sprake is voldoende regiogerichtheid. Daarmee is de uitspraak van de rechtbank innerlijk tegenstrijdig.
5.3.6 De rechtbank lijkt ten onrechte het begrip ‘regio’ te vereenzelvigen met het gebied van één frequentie. Het gaat echter om de (toegestane) regio als zodanig, waarop het programma zich richt, welke in de praktijk doorgaans wordt bediend met meerdere samenstellen van frequenties en frequentiepakketten. Uit niets blijkt dat een vergunninghouder voor elk kavel een verschillend programma moet uitzenden. Het uitzenden van een identiek programma in meerdere regio’s is toegestaan, want de flexibele en rendabele exploitatiemogelijkheden van aanbieders worden daarmee verruimd, overeenkomstig wat de Minister voor ogen stond bij uitgifte van de restfrequenties. De Mediawet kent geen regionale commerciële radiozenders. De Mediawet maakt voor commerciële radio slechts onderscheid in landelijke en niet-landelijke commerciële radio. Uit het oogpunt van doelmatigheid is bij de inrichting van het commerciële radiolandschap juist expliciet niet gekozen voor een onderscheid in regionale en lokale omroep. Daarmee wordt duidelijk dat het bij de ‘regiogerichtheid’ van commerciële radio uitsluitend gaat om ‘niet-landelijke’ commerciële omroep. Het criterium ‘niet-landelijk’ staat geheel los van zaken als streekgebondenheid, regio of een indeling in provincies. Het kan in feite alles zijn, mits het maar blijft binnen de grenzen die daaraan in de regelgeving worden gesteld, te weten: (a) een demografisch bereik van niet meer dan 30%; en (b) ‘regionale radioprogramma’s van commerciële omroepinstellingen die in het bijzonder gericht zijn op het gebied waarvoor de programma’s bestemd zijn, overeenkomstig artikel 7, eerste lid, Regeling AGF. Regio is in feite gedefinieerd als ‘minder dan 30% demografisch bereik.’
5.3.7 De rechtbank heeft het woord regio ten onrechte vereenzelvigd met één of meerdere geografisch afgebakende gebieden in Nederland, zonder aan te geven over welke regio’s het in het geval van NDC gaat. Ten onrechte heeft de rechtbank aangenomen dat een programma dat 90% identiek is, geen regiogerichte programmering kan zijn. Het woord regio kan op allerlei manieren worden ingevuld. Het woord regio moet worden begrepen in de context waarin het wordt gebruikt. In de Mediawet betekent het: niet-landelijk, met een maximaal demografisch bereik van 30%. Het is derhalve goed mogelijk om net als in het geval van NDC, het gehele door haar bestreken gebied met frequenties – in casu 27,78% aan te merken als één regio waarop haar programma zich richt. De eis van aaneengeslotenheid wordt nergens gesteld. Integendeel, voor bepaalde gebieden die te dicht bij elkaar liggen gelden juist verboden frequentiecombinaties of anti overlapbepalingen. De voorbeelden die in het tussen het AT en het Commissariaat in 2004 gesloten convenant (hierna: het convenant) worden genoemd doen hieraan niet af. De lijst met voorbeelden die daarin is opgenomen is niet uitputtend. Tenslotte heeft ook het College in zijn uitspraak van 21 maart 2007 (LJN: BA1091) in het kader van de Regeling AGF 2003 al eens geoordeeld dat voor wat betreft de invulling van wat onder ‘regionaal karakter’ moet worden verstaan, moet worden gekeken naar de praktijk van de bestaande regionale zenders. Anno 2008 was NDC al vijf jaar actief als niet-landelijke commerciële radio-omroep, met een kostbare, gepresenteerde programmering, die daardoor – ook vanwege de inhoud – volledig ‘regionaal’ van karakter is. Het is dan ook terecht dat haar programmering met een (+) is beoordeeld.
5.4 Ook hebben de Minister en NDC het door de rechtbank in haar overwegingen ten overvloede gegeven oordeel met betrekking tot de verbindendheid van artikel 8, tweede lid, Regeling AGF 2007 gemotiveerd bestreden.