5. De beoordeling van het geschil
5.1 Over de toewijzing van de toeslagrechten met speciale voorwaarden is met het besluit van 30 mei 2011 beslist. Dat besluit is onherroepelijk geworden, nu daartegen geen rechtsmiddel is aangewend. Ter beoordeling staat hier de korting op de toegekende bedrijfstoeslag.
5.2 Op 24 november 2010 heeft appellant verzocht om aanpassing van zijn aanvraag. Appellant heeft in dat kader een beroep gedaan op artikel 35 van Verordening (EG) nr. 73/2009, waaruit volgens appellant voor verweerder een ruime mogelijkheid blijkt om de aanvraag te wijzigen. Dit beroep kan naar het oordeel van het College echter niet slagen. Het College heeft eerder geoordeeld dat de mogelijkheid tot wijziging van de aanvraag door de Europese Commissie middels uitvoeringsbepalingen in tijd is beperkt en dat er geen grond is te betwijfelen dat een dergelijke beperking in de tijd in een uitvoeringsverordening kan worden opgenomen (zie: uitspraak van 2 oktober 2009, www.rechtspraak.nl, LJN: BJ9441). In Verordening (EG) nr. 73/2009 is, in artikel 142 onder l, bepaald dat uitvoeringsbepalingen moeten worden gemaakt betreffende de wijzigingen die in een steunaanvraag kunnen worden aangebracht. Daaraan is uitvoering gegeven door onder meer het onder 2.1 weergegeven artikel 14 van Verordening (EG) nr. 1122/2009, in het bijzonder het tweede lid. Geconcludeerd moet dan ook worden dat de uiterste datum voor het doorgeven van wijzigingen 31 mei 2010 was.
5.3 Gelet op het moment waarop het wijzigingsverzoek door appellant werd gedaan, 24 november 2010, is er alleen de mogelijkheid om het verzoek te honoreren als in de zin van artikel 21 van Verordening (EG) nr. 1122/2009 sprake is van een kennelijke fout, die door de bevoegde autoriteit wordt erkend. Met betrekking tot de vraag wanneer een kennelijke fout als zodanig erkend moet worden, heeft het College eerder het hanteren door verweerder van het door de Europese Commissie uitgebrachte Werkdocument, met het kenmerk AGR 49533/2002, bij de beoordeling van verzoeken om na de uiterste indieningstermijn nog wijzigingen in een aanvraag te mogen aanbrengen, aanvaardbaar geacht. In het document wordt als beginsel geformuleerd dat de beslissing of het al dan niet om een kennelijke fout gaat afhankelijk is van alle feiten en omstandigheden in elk individueel geval. Daarom moet elk geval afzonderlijk worden onderzocht. Belangrijkste invalshoek daarbij is (het gebrek aan) samenhang tussen de in de aanvraag opgenomen gegevens.
Voor de Europese Commissie is, blijkens het document, voorts van groot belang dat vastgesteld wordt dat een fout onopzettelijk gemaakt is, dat de landbouwer te goeder trouw gehandeld heeft en dat ieder gevaar van bedrog wordt uitgesloten. Het College heeft het Werkdocument in eerdere jurisprudentie aldus uitgelegd en samengevat, dat van een kennelijke fout over het algemeen alleen kan worden gesproken indien verweerder bij een summier onderzoek bij ontvangst van de aanvraag had kunnen vaststellen dat de aanvraag waarschijnlijk geen goede weergave was van hetgeen de aanvrager beoogde aan te vragen.
Verweerder heeft op basis van het Werkdocument voor zichzelf als criterium geformuleerd dat slechts dan een kennelijke fout erkend kan worden, als sprake is van een tegenstrijdigheid in de aanvraag die wijst op een vergissing, terwijl het redelijkerwijs uitgesloten is dat de aanvraag conform de bedoeling van de aanvrager is ingevuld.
5.4 Uit de Gecombineerde Opgave blijkt dat appellant 12,74 (hectare) ha heeft opgegeven voor uitbetaling van de toeslagrechten. Van die 12,74 ha kon appellant 12,73 ha uitbetaald krijgen (de waarde van de gewone toeslagrechten). Verweerder hoefde uit de aanvraag niet af te leiden dat appellant bij vergissing de (niet meer in gebruik zijnde) percelen 2 en 3 van in totaal 1,91 ha in plaats perceel 17 opgaf.
5.5 Verweerder heeft daarnaast gemotiveerd waarom er geen overmacht of uitzonderlijke omstandigheden kunnen worden aangenomen op grond waarvan ingevolge artikel 75 van Verordening (EG) nr. 1122/2009 uitsluitingen en kortingen achterwege blijven. De kavelruil is ingegaan per 1 maart 2010 en de afspraak daartoe was volgens appellant van april 2010. Vanaf die periode heeft appellant perceel 17 ook daadwerkelijk in gebruik gehad. Appellant had perceel 17 dus (tijdig) kunnen opgeven. Dat het een fout van de accountant was, zoals appellant naar voren heeft gebracht, maakt dit niet anders Appellant is verantwoordelijk voor de aanvraag en een dergelijke fout komt voor zijn rekening en risico. De conclusie is dan ook dat terecht geen overmacht is aangenomen.
5.6 Ter zitting heeft appellant nog aangevoerd dat er sprake is van rechtsongelijkheid nu verweerder inmiddels voor aanvragen voor 2012 de werkwijze hanteert dat ingeval van een dubbelclaim hij de desbetreffende landbouwers daarvan op de hoogte stelt. Een landbouwer zou dan nog tijdig zijn aanvraag kunnen wijzigen. Niet in geschil is dat dit voor 2010 niet de praktijk was. Nu gesteld noch gebleken is dat de aanvraag van appellant voor 2010 anders dan die van anderen is behandeld is van rechtsongelijkheid geen sprake.
5.7 Het beroep van appellant op het vertrouwensbeginsel faalt reeds omdat honorering ervan zou leiden tot de erkenning van een aanspraak of financieel voordeel in strijd met de bovengenoemde artikelen van Verordening (EG) nr. 73/2009 en 1122/2009. Het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen heeft in zijn arrest van 26 april 1988 in de zaak Krücken (zaak 316/86, Jur. 1988, blz. 2213) geoordeeld dat geen beroep op het vertrouwensbeginsel kan worden gedaan tegen een duidelijke bepaling van het gemeenschapsrecht en een daarmee strijdige handeling van een met de toepassing van het gemeenschapsrecht belaste nationale instantie geen gewettigd vertrouwen op een met het gemeenschapsrecht strijdige behandeling kan doen ontstaan.
5.8 De korting bij een te hoge opgave vloeit voort uit artikel 58 van Verordening (EG) nr. 1122/2009. Er is daarbij verder geen beleidsvrijheid of beoordelingsruimte, voor wat betreft het opleggen van de korting of de hoogte. Voor de toepassing van 4:84 Awb is geen plaats nu de korting is gebaseerd op een wettelijk voorschrift en artikel 4:84 Awb ziet op de toepassing van een beleidsregel.
5.9 Het voorgaande leidt tot het oordeel dat het beroep van appellant tegen het besluit van 25 oktober 2011 ongegrond is.