ECLI:NL:CBB:2009:BH2668
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Proceskostenveroordeling
- W.E. Doolaard
- H.O. Kerkmeester
- H.A.A.G. Vermeulen
- Rechtspraak.nl
Registratie van ondernemingen in de afbouwsector en de definitie van afbouwactiviteiten
In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven, gedateerd 8 januari 2009, staat de registratie van de onderneming Metaflex Isosystems B.V. centraal. Appellante, vertegenwoordigd door J.P. Remmelzwaal, heeft beroep ingesteld tegen een besluit van het Hoofdbedrijfschap Afbouw en Onderhoud, dat haar bezwaar tegen een eerdere registratie ongegrond verklaarde. De procedure begon met een brief van appellante op 24 juli 2006, waarin zij haar beroep tegen het besluit van 14 juni 2006 indiende. Dit besluit verklaarde haar bezwaar tegen de registratie van 12 april 2005 ongegrond. De zitting vond plaats op 18 november 2008, waar beide partijen hun standpunten toelichtten.
De kern van het geschil betreft de vraag of de activiteiten van appellante, die zich richt op het aanbrengen van plafond- en wandsystemen binnen bestaande gebouwen, onder de definitie van afbouw vallen zoals vastgelegd in het Instellingsbesluit Hoofdbedrijfschap Afbouw en Onderhoud. Appellante betoogde dat haar werkzaamheden niet als afbouw kunnen worden gekwalificeerd, omdat zij constructies bouwt die op zichzelf staan en niet onlosmakelijk met het bestaande gebouw zijn verbonden. Het College oordeelde dat de door appellante gebouwde ruimten feitelijk deel uitmaken van het bestaande gebouw, en dat de registratie dus terecht was.
Het College concludeerde dat verweerder niet voldoende bewijs had geleverd dat de activiteiten van appellante onder de werkingssfeer van de afbouw vallen. De uitspraak benadrukt dat voor registratie als afbouwbedrijf vereist is dat de werkzaamheden ten dienste staan van het gebruik van het gebouw en dat nieuw aangebrachte onderdelen feitelijk deel uitmaken van het gebouw. Het College verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en veroordeelde verweerder tot het vergoeden van de proceskosten, vastgesteld op € 644,--, en het griffierecht van € 281,-- aan appellante.