ECLI:NL:RVS:2025:987

Raad van State

Datum uitspraak
12 maart 2025
Publicatiedatum
12 maart 2025
Zaaknummer
202302975/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake rectificatieverzoek op grond van de Algemene verordening gegevensbescherming door appellant tegen het college van burgemeester en wethouders van Heerenveen

In deze zaak heeft [appellant] op 4 november 2021 het college van burgemeester en wethouders van Heerenveen verzocht om rectificatie van een uitlating in een verweerschrift. De uitlating suggereerde dat [appellant] een patroon vertoonde van het niet betalen van rekeningen en het aanvragen van bijstand voor bijkomende kosten. Het college heeft dit verzoek niet in behandeling genomen, wat leidde tot een bezwaar van [appellant] dat op 10 mei 2022 ongegrond werd verklaard. De rechtbank Noord-Nederland heeft op 17 maart 2023 het beroep van [appellant] tegen deze beslissing ongegrond verklaard.

[appellant] heeft vervolgens hoger beroep ingesteld. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 18 december 2024 behandeld. De Afdeling oordeelde dat de uitlating van het college een persoonsgegeven is volgens de AVG, omdat deze informatie bevat die kenmerkend is voor de economische identiteit van [appellant]. De Afdeling concludeerde dat het verzoek van [appellant] tot rectificatie een aanvraag is en dat de brief van het college van 24 februari 2022 ten onrechte niet als besluit was aangemerkt. De Afdeling vernietigde de uitspraak van de rechtbank en het besluit van het college van 10 mei 2022, en verklaarde het bezwaar van [appellant] gegrond. Het verzoek om rectificatie werd echter afgewezen, omdat het correctierecht van de AVG niet van toepassing is op meningen en indrukken.

De Afdeling heeft ook een dwangsom van € 138,00 toegewezen aan [appellant] wegens het niet tijdig beslissen door het college. De proceskosten van [appellant] zijn vastgesteld op € 2.721,00, en het college is verplicht het griffierecht van € 324,00 te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. C.J. Borman en is openbaar uitgesproken op 12 maart 2025.

Uitspraak

202302975/1/A3.
Datum uitspraak: 12 maart 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in De Knipe, gemeente Heerenveen,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord­-Nederland van 17 maart 2023 in zaak nr. 22/2073 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Heerenveen.
Procesverloop
Bij brief van 24 februari 2022 heeft het college gereageerd op het verzoek van [appellant] om rectificatie van gegevens op grond van artikel 16 van de Algemene verordening gegevensbescherming (hierna: AVG).
Bij besluit van 10 mei 2022 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 17 maart 2023 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 18 december 2024, waar [appellant], bijgestaan door mr. K.A. Faber, advocaat in Heerenveen, is verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       [appellant] heeft op 4 november 2021 het college verzocht om correctie en verwijderen van een uitlating in een verweerschrift in een bezwaarprocedure, dat er sprake zou zijn van "een patroon in de afgelopen jaren, waarin belanghebbende consumeert, zijn rekeningen niet betaalt en vervolgens probeert bijstand te krijgen voor de (bijkomende) kosten.". Het college heeft de brief van [appellant] als klacht doorgestuurd naar de Klachtencommissie Sociaal Consortium Friesland. De klachtencommissie heeft bij brief van 24 november 2021 aan het college laten weten dat de brief niet als klacht wordt beschouwd en dat de klachtencommissie die niet verder zou behandelen. Bij brief van 24 februari 2022 heeft het college gereageerd op het verzoek van [appellant] met de mededeling dat het college het verzoek niet in behandeling neemt, omdat het niet mogelijk zou zijn om een correctieverzoek in te dienen over de uitlating. Bij besluit van 10 mei 2022 heeft het college het daartegen gemaakte bezwaar van [appellant] ongegrond verklaard.
Uitspraak van de rechtbank
2.       De rechtbank heeft geoordeeld dat de brief van 24 februari 2022 geen besluit is, omdat het verzoek van [appellant] niet gaat over persoonsgegevens, maar over onjuiste uitlatingen. De rechtbank heeft overwogen dat de uitlating een indruk, mening of conclusie is waarvoor het correctierecht van artikel 16 van de AVG niet bedoeld is. Het verzoek valt dan niet onder de AVG. De rechtbank heeft het beroep daarom ongegrond verklaard.
Hoger beroep
3.       [appellant] is het niet eens met de uitspraak van de rechtbank. Hij betoogt dat de rechtbank het beroep ten onrechte ongegrond heeft verklaard, omdat de brief van 24 februari 2022 een besluit is als bedoeld in artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). [appellant] vindt dat zijn verzoek inhoudelijk had moeten worden behandeld.
Volgens [appellant] is een reactie op een verzoek om rectificatie op grond van de AVG altijd een besluit op grond van artikel 34 van de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming (hierna: Uitvoeringswet AVG), ongeacht of daarin sprake is van een persoonsgegeven.
[appellant] betoogt dat de uitlating waarvan hij correctie heeft verzocht een persoonsgegeven is als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de AVG, omdat hij op basis van die uitlating direct kan worden geïdentificeerd.
Volgens [appellant] had het college zijn verzoek moeten inwilligen door de uitlating te corrigeren.
Wettelijk kader
4.       Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de AVG wordt onder persoonsgegevens verstaan: "alle informatie over een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon („de betrokkene"); als identificeerbaar wordt beschouwd een natuurlijke persoon die direct of indirect kan worden geïdentificeerd, met name aan de hand van een identificator zoals een naam, een identificatienummer, locatiegegevens, een online identificator of van een of meer elementen die kenmerkend zijn voor de fysieke, fysiologische, genetische, psychische, economische, culturele of sociale identiteit van die natuurlijke persoon;"
4.1.    Artikel 16 van de AVG luidt: "De betrokkene heeft het recht om van de verwerkingsverantwoordelijke onverwijld rectificatie van hem betreffende onjuiste persoonsgegevens te verkrijgen. Met inachtneming van de doeleinden van de verwerking heeft de betrokkene het recht vervollediging van onvolledige persoonsgegevens te verkrijgen, onder meer door een aanvullende verklaring te verstrekken."
4.2.    Artikel 34 van de Uitvoeringswet AVG luidt: "Een schriftelijke beslissing op een verzoek als bedoeld in de artikelen 15 tot en met 22 van de verordening wordt genomen binnen de in artikel 12, derde lid, van de verordening genoemde termijnen en geldt, voor zover deze is genomen door een bestuursorgaan, als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht."
Beoordeling van het hoger beroep
5.       De Afdeling volgt het betoog van [appellant] in zoverre dat een indruk, mening, onderzoeksresultaat of een conclusie kan vallen onder de definitie van een ‘persoonsgegeven’ als bedoeld in de AVG voor zover dat gegeven over een identificeerbare persoon gaat als bedoeld in artikel 4, eerste lid van de AVG. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 16 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3145, onder 6.
5.1.    De Afdeling oordeelt dat de uitlating een persoonsgegeven is als bedoeld in de AVG. De uitlating bevat namelijk informatie die kenmerkend is voor de economische identiteit van [appellant] en binnen de context herleidbaar is tot hem.
5.2.    Op grond van artikel 34 van de Uitvoeringswet AVG (hierna: UAVG) is het verzoek van [appellant] tot rectificatie van die uitlating dan ook een aanvraag, en het schriftelijk buiten behandeling stellen van dat verzoek is een besluit als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb, waartegen bezwaar en beroep open staat. De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat de brief geen besluit is.
Het betoog slaagt.
5.3.    Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank moet, voor zover aangevallen, worden vernietigd. Hierna zal de Afdeling het beroep beoordelen.
Beoordeling van het beroep
6.       Het college heeft het bezwaar van [appellant] ongegrond verklaard omdat het verzoek van [appellant] geen AVG-verzoek, en dus geen aanvraag zou zijn. Zoals hierboven geoordeeld is het verzoek een aanvraag als bedoeld in artikel 1:3, derde lid, van de Awb. Het beroep is dan ook gegrond. Doende wat de rechtbank had behoren te doen zal de Afdeling het besluit van 10 mei 2022 vernietigen. De Afdeling ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien door het bezwaar te beoordelen.
Beoordeling van het bezwaar
7.       In de brief van 24 februari 2022 heeft het college aan [appellant] het volgende medegedeeld: "Omdat het niet mogelijk is om een aanvraag te doen, kan en zal er ook geen besluit worden genomen.". Daarmee heeft het college het verzoek van [appellant] buiten behandeling gesteld. Zoals hierboven al geoordeeld, is het verzoek van [appellant] een aanvraag als bedoeld in artikel 1:3, derde lid, van de Awb. Omdat bij brief van 24 februari 2022 die aanvraag buiten behandeling is gesteld, is die brief een besluit als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb. De Afdeling zal zelf voorziend het besluit van 24 februari 2022 herroepen, en het rectificatieverzoek van [appellant] inhoudelijk beoordelen.
Beoordeling van het verzoek
8.       Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 24 januari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:243 onder 3.1, moeten onjuistheden eenvoudig en objectief zijn vast te stellen om voor correctie in aanmerking te komen. Ook is het in artikel 16 van de AVG opgenomen correctierecht niet bedoeld om indrukken, meningen, onderzoeksresultaten en conclusies waarmee de betrokkene zich niet kan verenigen, te corrigeren of te verwijderen.
8.1.    Op de zitting bij de Afdeling heeft [appellant] een kopie ingediend van het verweerschrift waarin de uitlating is opgenomen waarvan hij rectificatie wil. Gelet op de context waarin de uitlating is gedaan, is deze aan te merken als een indruk van de ambtenaar die het verweerschrift heeft opgesteld.
8.2.    Nu het correctierecht van artikel 16 van de AVG niet van toepassing is op indrukken, meningen, onderzoeksresultaten en conclusies, hoeft het college deze uitlating niet te corrigeren. Zelf voorziend zal de Afdeling het rectificatieverzoek van [appellant] afwijzen. Dat betekent dat het college geen nieuw besluit hoeft te nemen, en de zaak met deze uitspraak is geëindigd.
Dwangsom
9.       Omdat geen sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 4:17, zesde lid, van de Awb, is het college op grond van artikel 4:17 van de Awb een dwangsom wegens het niet tijdig beslissen aan [appellant] verschuldigd. Op grond van artikel 4:17, derde lid, van de Awb is de eerste dag waarover de dwangsom is verschuldigd de dag waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de beslistermijn is verstreken en het bestuursorgaan een schriftelijke ingebrekestelling van [appellant] heeft ontvangen. Het college heeft op 4 februari 2022 een ingebrekestelling van [appellant] ontvangen. Het college is daarom vanaf 19 februari 2022 een dwangsom aan [appellant] verschuldigd. Het college heeft vervolgens op 24 februari 2022 een besluit genomen. Dit betekent dat de looptijd van de dwangsom zes dagen bedraagt. Het college is daarom een dwangsom van € 138,00 verschuldigd.
Slotsom
10.     Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank moet, voor zover aangevallen, worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen zal de Afdeling het beroep gegrond verklaren, het besluit van 10 mei 2022 wegens strijd met artikel 34 van de UAVG vernietigen, en een dwangsom wegens het niet tijdig nemen van een besluit toekennen van € 138,00. De Afdeling zal zelf voorziend het bezwaar gegrond verklaren, het besluit van 24 februari 2022 herroepen, het verzoek van [appellant] afwijzen, en bepalen dat haar uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
11.     Het college moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Noord­Nederland van 17 maart 2023 in zaak nr. 22/2073, voor zover het beroep ongegrond is verklaard;
III.      verklaart het beroep gegrond;
IV.      vernietigt het besluit van 10 mei 2022 met kenmerk 22.00065./Z.22.365515;
V.       verklaart het bezwaar gegrond;
VI.      herroept het besluit van 24 februari 2022 met het kenmerk Z.22.362676/Z.22.362678/Z.22.363271;
VII.     wijst het verzoek van [appellant] om rectificatie van persoonsgegevens af;
VIII.    bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
IX.      stelt de hoogte van de door het college van burgemeester en wethouders van Heerenveen verschuldigde dwangsom vast op € 138,00;
X.       veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Heerenveen tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep en hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.721,00;
XI.      gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Heerenveen aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep en hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 324,00 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M.E.A. Neuwahl, griffier.
w.g. Borman
lid van de enkelvoudige kamer
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
Uitgesproken in het openbaar op 12 maart 2025
280-1114