ECLI:NL:RVS:2024:243

Raad van State

Datum uitspraak
24 januari 2024
Publicatiedatum
24 januari 2024
Zaaknummer
202204570/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake rectificatieverzoek persoonsgegevens op grond van de AVG

In deze zaak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die zijn verzoek om rectificatie van persoonsgegevens op grond van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) had afgewezen. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam had op 12 maart 2020 het verzoek van [appellant] om rectificatie afgewezen, omdat de beschrijving in de documenten volgens hen geen feitelijk gegeven was, maar een indruk of mening van een professional. De rechtbank oordeelde dat de beschrijving niet als feit kon worden aangemerkt, en dat het recht op rectificatie volgens artikel 16 van de AVG niet bedoeld is voor het corrigeren van indrukken of meningen.

[appellant] betoogde in hoger beroep dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat de beschrijving niet als feit kon worden aangemerkt. Hij stelde dat deze redenering zou betekenen dat nooit rectificatieverzoeken met betrekking tot vermeende feiten ingediend konden worden. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde echter dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de beschrijving niet voor rectificatie in aanmerking kwam, omdat het geen feit betreft maar een beschrijving van mogelijke situaties.

De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was om getuigen te horen, omdat dit niet zou bijdragen aan de beoordeling van de zaak. Het hoger beroep van [appellant] werd ongegrond verklaard, en de aangevallen uitspraak werd bevestigd, met verbetering van de gronden.

Uitspraak

202204570/1/A3.
Datum uitspraak: 24 januari 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Amsterdam,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 15 juni 2022 in zaak nr. 20/3674 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (hierna: het college).
Procesverloop
Bij besluit van 12 maart 2020 heeft het college een verzoek van [appellant] om rectificatie van zijn gegevens op grond van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (hierna: de AVG), afgewezen.
Bij besluit van 19 juni 2020 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 15 juni 2022 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 november 2023, waar [appellant], vertegenwoordigd door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door mr. M. Houben, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       [appellant] heeft het college op 24 januari 2020 verzocht om zijn persoonsgegevens te rectificeren, nadat hij bij besluit van 15 januari 2020 een deel van zijn persoonsgegevens van het college had ontvangen. Hij is het er niet mee eens dat in de documenten staat: ‘[appellant] zoekt actief (…) op en tussen [appellant] en (…) vindt een (verbale) confrontatie plaats, waarbij zich een risico voor doet tot verdere escalatie’. Volgens hem zijn dit feiten en kloppen deze niet.
1.1.    Het college stelt dat de beschrijving niet gerectificeerd hoeft te worden, omdat deze een indruk dan wel een mening van een professional betreft en geen feitelijk gegeven. De beschrijving van [appellant] dat hij personen actief zou opzoeken, betreft geen feitelijk gegeven, maar maakt onderdeel uit van scenario’s. Het gaat daarbij om een overzicht met mogelijke gebeurtenissen en een daaraan gekoppelde handhavingsstrategie. Bij een van deze scenario's is een mogelijke rol van [appellant] weergegeven. Het gaat aldus niet om een feit, of een gegeven dat wordt gepresenteerd als vaststaand feit, maar om een beschrijving van mogelijke situaties, in het kader van een handelingsperspectief bij demonstraties, aldus het college.
Aangevallen uitspraak
2.       De rechtbank heeft overwogen dat artikel 16 van de AVG niet is bedoeld om indrukken, meningen, onderzoeksresultaten en conclusies waarmee betrokkene zich niet kan verenigen, te corrigeren of te verwijderen. Voor het begrip ‘feit’ sluit zij in deze zaak aan bij de definitie onder 2 zoals die is opgenomen in het ‘Van Dale Groot woordenboek van de Nederlandse taal’: ‘gebeurtenis of omstandigheid waarvan de werkelijkheid vaststaat’. Gelet op deze definitie is de beschrijving niet aan te merken als feit. Volgens de rechtbank kan juist omdat [appellant] de juistheid van de beschrijving heeft bestreden, niet worden gezegd dat de betreffende beschrijving een gebeurtenis of omstandigheid betreft waarvan de werkelijkheid vaststaat. Dat de beschrijving overkomt als zijnde stellig beschreven en dat het in strafzaken zo kan zijn dat een rechter een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal als bewijs voor de waarheid aanmerkt, doet aan het oordeel van de rechtbank niet af. Omdat geen sprake is van een feit, komt de tekst niet voor rectificatie in de zin van artikel 16 van de AVG in aanmerking, aldus de rechtbank.
Hoger beroep
3.       [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de beschrijving niet is aan te merken als een feit. Hij voert hiertoe aan dat de overweging van de rechtbank dat juist omdat [appellant] de juistheid van de beschrijving heeft bestreden, niet kan worden gezegd dat de betreffende beschrijving een gebeurtenis of omstandigheid betreft waarvan de werkelijkheid vaststaat, tot gevolg heeft dat nooit rectificatieverzoeken met betrekking tot vermeende feiten ingediend kunnen worden.
3.1.    Artikel 16 van de AVG geeft de betrokkene het recht tot correctie of aanvullen als de persoonsgegevens onjuist of onvolledig zijn. De onjuistheden moeten wel eenvoudig en objectief zijn vast te stellen.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat het in artikel 16 van de AVG opgenomen correctierecht niet is bedoeld om indrukken, meningen, onderzoeksresultaten en conclusies waarmee betrokkene zich niet kan verenigen, te corrigeren of te verwijderen (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 24 mei 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2006). De rechtbank heeft echter ten onrechte overwogen dat juist omdat [appellant] de juistheid van de beschrijving heeft bestreden, niet kan worden gezegd dat de betreffende beschrijving een gebeurtenis of omstandigheid betreft waarvan de werkelijkheid vaststaat. [appellant] voert terecht aan dat deze overweging tot gevolg heeft dat geen rectificatieverzoeken met betrekking tot vermeende feiten ingediend zouden kunnen worden. Dit is een onjuiste redenering van de rechtbank. Dit leidt echter niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak. Het college heeft namelijk voldoende toegelicht dat de beschrijving niet een feit betreft, maar een beschrijving van mogelijke situaties in het kader van een handelingsperspectief bij demonstraties. Nu de beschrijving niet een feit weergeeft, maar een indruk, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de tekst niet voor rectificatie in de zin van artikel 16 van de AVG in aanmerking komt.
Het betoog slaagt niet.
4.       [appellant] heeft de Afdeling verzocht om [persoon A] van de politie en [persoon B] van de gemeente Amsterdam als getuigen op te roepen.
De rechter heeft bij de toepassing van artikel 8:60, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, dat ziet op het oproepen van getuigen, beoordelingsruimte. De rechter mag afzien van het oproepen van getuigen ingeval de verklaring van de op te roepen getuige niet noodzakelijk is voor de vaststelling van de relevante en in geschil zijnde feiten.
De Afdeling is van oordeel dat er geen aanleiding bestaat om de getuigen te horen, nu dit gelet op wat zij onder 3.1 heeft overwogen niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak.
Conclusie
5.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd, met verbetering van de gronden waarop deze rust.
6.       Het college hoeft geen proceskosten te betalen.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Benek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M.E.A. Neuwahl, griffier.
w.g. Benek
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Neuwahl
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 januari 2024
280-1031