202301510/1/V1.
Datum uitspraak: 5 maart 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 9 februari 2023 in zaak nr. NL22.1942 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de minister van Asiel en Migratie.
Procesverloop
Bij besluit van 26 maart 2021 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een aanvraag om de vreemdeling een machtiging tot voorlopig verblijf te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 18 januari 2022 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 9 februari 2023 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. S. Toksöz, advocaat in Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft op verzoek van de Afdeling een nader stuk ingediend.
Overwegingen
1. De vreemdeling klaagt in de vierde grief terecht over het oordeel van de rechtbank dat de minister de hoorplicht niet heeft geschonden. Zoals de Afdeling heeft overwogen in haar uitspraak van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1918, onder 5 tot en met 5.2, is het uitgangspunt dat de minister een vreemdeling hoort in bezwaar en terughoudend moet omgaan met uitzonderingen op zijn hoorplicht. Dit uitgangspunt geldt te meer in zaken waarin er beslissingsruimte is en het besluit sterk afhankelijk is van de omstandigheden van het geval. Zie ook het beoordelingskader uit de uitspraak van de Afdeling van 20 november 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4631, onder 5 tot en met 6.2. Gelet op alles wat de vreemdeling in bezwaar heeft aangevoerd, bezien vanuit de onder 5.2 van de uitspraak van 6 juli 2022 genoemde gezichtspunten, kon de minister in dit geval redelijkerwijs niet tot het oordeel komen dat het bezwaar ongegrond was zonder de vreemdeling in de gelegenheid te stellen gehoord te worden over de aanvraag. De rechtbank heeft dit niet onderkend. De grief slaagt. 2. Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Het is niet nodig wat de vreemdeling verder aanvoert te bespreken. Het beroep is gegrond en het besluit van 18 januari 2022 wordt vernietigd. De minister moet een nieuw besluit nemen met inachtneming van deze uitspraak. Daarbij moet de minister het beoordelingskader dat de Afdeling in de uitspraak van 20 november 2024, onder 5 tot en met 6.2, uiteen heeft gezet, in acht nemen. De minister moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 9 februari 2023 in zaak nr. NL22.1942;
III. verklaart het beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van 18 januari 2022, V-[...];
V. veroordeelt de minister van Asiel en Migratie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.721,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VI. gelast dat de minister van Asiel en Migratie aan de vreemdeling het door hem voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 458,00 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. V.V. Essenburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.E. Pronk, griffier.
w.g. Essenburg
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Pronk
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 5 maart 2025
1028