202301468/1/V1.
Datum uitspraak: 4 maart 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
de minister van Asiel en Migratie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 8 februari 2023 in zaak nr. NL22.10970 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de minister.
Procesverloop
Bij besluit van 27 januari 2022 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid vastgesteld dat de vreemdeling nooit rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan heeft gehad en het verblijfsdocument bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vw 2000 ingenomen. Ook heeft de staatssecretaris in dat besluit een aanvraag van de vreemdeling om afgifte van een verblijfsdocument als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vw 2000, waaruit zijn verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt, afgewezen.
Bij besluit van 9 juni 2022 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 8 februari 2023 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt met inachtneming van de uitspraak.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. A. Orhan, advocaat in Den Haag, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De staatssecretaris en de vreemdeling hebben nadere stukken ingediend.
Bij besluit van 3 augustus 2023 heeft de staatssecretaris het tegen het besluit van 27 januari 2022 gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.
De vreemdeling heeft beroepsgronden ingediend tegen dat besluit.
De minister heeft een nader stuk ingediend.
Overwegingen
Het hoger beroep
1. Het hoger beroep is ongegrond. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
1.1. De rechtbank heeft namelijk een zorgvuldigheids- of motiveringsgebrek geconstateerd. De minister komt daartegen in hoger beroep op terwijl dat gebrek zich (los van de vraag wat de uitkomst van de nieuwe besluitvorming moet zijn) eenvoudig laat herstellen.
2. Het hoger beroep is ongegrond. De minister moet de proceskosten in hoger beroep vergoeden.
Het beroep
3. Het besluit van 3 augustus 2023 wordt, gelet op artikel 6:19, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 6:24 van de Awb, van rechtswege geacht voorwerp te zijn van dit geding.
4. De vreemdeling voert tegen dat besluit aan dat de minister geen concrete aanwijzingen had om de relatie tussen de vreemdeling en referent te onderzoeken door middel van een gehoor. Volgens de vreemdeling heeft de minister daarom de informatie uit het gehoor niet ten grondslag mogen leggen aan zijn besluitvorming.
4.1. Zoals de Afdeling heeft overwogen in haar uitspraak van 11 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1949, onder 2.1, mag de minister twijfelen aan de exclusiviteit en duurzaamheid van de relatie tussen een vreemdeling en zijn of haar gestelde partner, ingeval de minister een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking verblijf als familie- of gezinslid bij de partner heeft verleend, en de vreemdeling een kind verwekt of krijgt bij of met een ander dan de gestelde partner. Ook in dit geval mocht de minister twijfelen aan de relatie. De in het besluit van 3 augustus 2023 opgenomen aanwijzingen zijn daarom voldoende voor een gegrond vermoeden van misbruik en dus om nader onderzoek te doen. De verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 3 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1875, onder 5.2.3, baat de vreemdeling niet. De minister heeft zich immers niet op het standpunt gesteld dat de bepalende aanwijzing voor een gegrond vermoeden van misbruik is, dat de vreemdeling niet met documenten aannemelijk heeft gemaakt dat hij vijf jaar heeft samengewoond met referent. De aanwijzing voor een gegrond vermoeden van misbruik is in dit geval het hebben van een kind met een ander dan de partner. Deze beroepsgrond slaagt niet. 5. De vreemdeling voert aan dat hij tijdens de hoorzitting in bezwaar op 27 maart 2023 geen gelegenheid heeft gehad om zijn bezwaar toe te lichten, maar dat de minister hem alleen heeft geconfronteerd met nieuwe bevindingen.
5.1. De minister heeft tijdens de hoorzitting in bezwaar op 27 maart 2023 de vreemdeling gelegenheid geboden om zijn bezwaar toe te lichten. Zo heeft de minister blijkens pagina 1 en pagina 7 van het rapport van de hoorzitting de vreemdeling en zijn gemachtigde gevraagd of zij opmerkingen of aanvullingen hebben. Daarmee heeft de minister de vreemdeling voldoende gelegenheid geboden om zijn bezwaar toe te lichten. Deze beroepsgrond slaagt ook niet.
6. De vreemdeling voert ook aan dat hij voldoende stukken heeft overgelegd en vragen heeft beantwoord om het standpunt van de minister dat er sprake is van een schijnrelatie te weerleggen.
6.1. De minister heeft zich in zijn besluit gemotiveerd op het standpunt gesteld dat hij de overgelegde documenten en de gegeven antwoorden van de vreemdeling niet vindt opwegen tegen de andere bevindingen die hij in zijn besluit heeft genoemd. De enkele, niet verder toegelichte of onderbouwde stelling dat de vreemdeling voldoende stukken heeft overgelegd en vragen heeft beantwoord, geven de Afdeling dan ook geen aanknopingspunten om aan het besluit te twijfelen. Ook deze beroepsgrond slaagt niet.
7. De vreemdeling voert aan dat de minister hem niet op de hoogte heeft gebracht van de reden van het gehoor en dat is volgens hem onbehoorlijk en in strijd met de procedurele zorgvuldigheid.
7.1. De minister heeft bij de uitnodiging van 29 oktober 2021 voor het gehoor de vreemdeling ervan op de hoogte gebracht dat het gehoor is gepland onder verwijzing naar het voornemen tot inname van het verblijfsdocument als gemeenschapsonderdaan. Ook heeft de minister in die uitnodiging de vreemdeling ervan op de hoogte gesteld dat hij aanwijzingen heeft van misbruik van het Unierecht. Deze beroepsgrond slaagt evenmin.
8. Het beroep tegen het besluit van 3 augustus 2023 is ongegrond. Daarmee is het geschil tussen de vreemdeling en de minister ten einde. De minister hoeft in beroep geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep ongegrond;
II. verklaart het beroep tegen het besluit van 3 augustus 2023, V-[…], ongegrond;
III. veroordeelt de minister van Asiel en Migratie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 907,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
IV. bepaalt dat van de minister van Asiel en Migratie een griffierecht van € 548,00 wordt geheven.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Wissels, voorzitter, en mr. N. Verheij en mr. J.J.W.P. van Gastel, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Schuurman, griffier.
w.g. Wissels
voorzitter
w.g. Schuurman
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 4 maart 2025
282-1078