202405624/1/A2.
Datum uitspraak: 26 februari 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend in Den Haag,
appellant,
en
het college van bestuur van De Haagse Hogeschool (hierna: het college),
verweerder.
Procesverloop
Op 11 maart 2024 heeft de decaan van de faculteit Business, Finance & Marketing het verzoek van [appellant] om restitutie van het volledige bedrag aan collegegeld voor het studiejaar 2022-2023 afgewezen.
Bij beslissing van 22 juli 2024 is het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen deze beslissing heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 17 oktober 2024, waar [appellant], bijgestaan door mr. R. Verspaandonk, advocaat in Den Haag, vergezeld door Y. He, tolk, en het college, vertegenwoordigd door mr. C.A.M. Tiel, vergezeld door M. Mast, zijn verschenen.
Overwegingen
Wettelijk kader
1. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage. De bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.
Inleiding
2. [appellant] volgt sinds 2017 de bacheloropleiding International Business aan De Haagse Hogeschool. In studiejaar 2021-2022 verbleef hij in China en volgde hij het onderwijs online als gevolg van de coronamaatregelen.
In het daarop volgende studiejaar 2022-2023 heeft hij geprobeerd zich opnieuw in te schrijven. Vanwege het ontbreken van een Nederlands telefoonnummer kon hij de tweefactorauthenticatie die nodig was om de inschrijving te voltooien, niet doorlopen. Uiteindelijk is de herinschrijving van [appellant] geannuleerd. Hiertegen heeft hij bezwaar gemaakt en is hij eind oktober 2022 bij wijze van schikking alsnog met terugwerkende kracht per 1 september 2022 ingeschreven. [appellant] heeft daarop het instellingscollegegeldtarief voldaan. [appellant] heeft vervolgens contact gehad met een jaarcoördinator vanwege de inmiddels opgelopen studievertraging in het lopende studiejaar en heeft toen vernomen dat er enkel fysiek onderwijs werd gegeven. Omdat hij met een stage in China was begonnen, heeft hij uiteindelijk besloten een tussenjaar te nemen en zijn inschrijving te beëindigen. Omdat hij vanaf 1 februari 2023 niet meer was ingeschreven, heeft het college hem het betaalde collegegeld gedeeltelijk terugbetaald. [appellant] heeft verzocht om restitutie van het volledig door hem betaalde bedrag, omdat hij feitelijk in het gehele studiejaar 2022-2023 geen gebruik heeft kunnen maken van onderwijsvoorzieningen.
Besluitvorming
3. De decaan van de faculteit Business, Finance & Marketing heeft het verzoek om restitutie namens het college afgewezen. Aan die afwijzing is ten grondslag gelegd dat de opleiding International Business volgens de regels heeft gehandeld en er geen aanleiding bestaat om meer collegegeld terug te betalen dan over de periode van februari 2023 tot en met augustus 2023.
Aan de beslissing van 22 juli 2024 heeft het college ten grondslag gelegd dat een inschrijving leidend is voor de vraag of iemand collegegeld verschuldigd is. Het instellingsbestuur van De Haagse Hogeschool heeft regels over in- en uitschrijven en collegegeld opgenomen in het Reglement In- en Uitschrijving Bekostigde Opleidingen 2022-2023 (hierna: het RIU). [appellant] heeft op basis van artikel 5.4, tweede lid, van het RIU voor de periode vanaf februari 2023 tot en met augustus 2023 het door hem betaalde collegegeld teruggekregen. Omdat de verschuldigdheid van collegegeld gekoppeld is aan de inschrijving is het collegegeld voor de periode september 2022 tot en met januari 2023 terecht bij hem in rekening gebracht, aldus het college. Het college ziet geen aanleiding tot toepassing van de hardheidsclausule als bedoeld in artikel 7.3 van het RIU. De door [appellant] aangevoerde omstandigheden, te weten de problemen met Studielink en het niet kunnen volgen van online onderwijs komen voor zijn rekening en risico.
Gronden van beroep
4. [appellant] betoogt dat het college zijn verzoek om volledige restitutie van het door hem betaalde bedrag aan collegegeld ten onrechte heeft afgewezen.
[appellant] voert hiertoe aan dat het college hem niet met terugwerkende kracht had mogen inschrijven. In artikel 5.4, eerste lid, van het RIU staat namelijk dat als een inschrijving gedurende het jaar plaatsvindt, deze geldt voor het resterende deel van het studiejaar. Het RIU voorziet niet in de mogelijkheid tot inschrijving met terugwerkende kracht. Als het college bovendien stelt dat ten behoeve van een schikking kan worden afgeweken van het RIU, dan zou dat nu met betrekking tot zijn verzoek om restitutie ook moeten kunnen, aldus [appellant]. Daarbij komt dat hij het instellingstarief in plaats van het wettelijk tarief collegegeld heeft betaald. Kwijtschelding is dan wel mogelijk. Bovendien is dit bedrag dusdanig hoog dat toepassing van de hardheidsclausule als bedoeld in artikel 7.3 van het RIU gerechtvaardigd is. Ook betoogt [appellant] dat de vraag of het voor zijn risico diende te komen dat de inschrijving niet op tijd rond was, los staat van de vraag of het handelen van het college na zijn bezwaar destijds overeenkomstig de regelgeving was. Hij wilde slechts weer onderwijs volgen en heeft nooit gevraagd om met terugwerkende kracht ingeschreven te worden. Hij verzoekt om volledige restitutie van het bedrag, maar in ieder geval voor de periode september en oktober 2022.
Beoordeling van het beroep
4.1. Bij wijze van schikking is [appellant] in november 2022 alsnog, en met terugwerkende kracht, per 1 september 2022 ingeschreven. Destijds is weliswaar vooraf geen datum met [appellant] besproken maar er is, zoals gewenst, wel een inschrijving tot stand gekomen. Hoewel inschrijven met terugwerkende kracht op basis van het RIU niet tot de mogelijkheden behoort, is het college op basis van de hardheidsclausule aan het verzoek van [appellant] tegemoet gekomen. Het college heeft op de zitting toegelicht dat het in dit soort gevallen in de praktijk altijd met terugwerkende kracht tot herinschrijving overgaat, omdat dit meestal gunstig uitpakt voor de student. Gevolg van die inschrijving is namelijk dat een student onder meer met terugwerkende kracht aanspraak op studiefinanciering kan maken. [appellant] heeft destijds geen rechtsmiddelen aangewend tegen de inschrijving met terugwerkende kracht. Deze inschrijving staat dan ook in rechte vast.
4.2. De verschuldigdheid van het collegegeld volgt rechtstreeks uit artikel 7.43, eerste lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek. De verplichting tot het betalen van het collegegeld is gerelateerd aan de inschrijving als student en niet aan het daadwerkelijk volgen van onderwijs. Dit heeft de Afdeling ook eerder geoordeeld in de uitspraken van 17 januari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:137 en van 15 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2883. Omdat [appellant] per 1 september 2022 was ingeschreven, was hij vanaf die datum collegegeld verschuldigd. 4.3. Artikel 5.4, tweede lid, van het RIU bepaalt dat, indien de inschrijving van de student gedurende het studiejaar wordt beëindigd, de student aanspraak heeft op terugbetaling van één twaalfde deel van het collegegeld voor elke maand dat het studiejaar na beëindiging van zijn inschrijving nog duurt. De inschrijving van [appellant] is met ingang van 1 februari 2023 beëindigd. Hij heeft, in overeenstemming met het RIU, het betaalde collegegeld over de periode van februari tot en met augustus 2023 teruggekregen.
4.4. De stelling van [appellant] dat De Haagse Hogeschool hem beter had moeten informeren over de mogelijkheden tot het volgen van digitaal onderwijs volgt de Afdeling niet. Het lag primair op de weg van de student om zich over de mogelijkheden tot het digitaal of fysiek volgen van onderwijs te informeren. Zeker in de coronaperiode en de periode daarna werden maatregelen met enige regelmaat ingesteld of juist weer versoepeld en verliep veel onderwijs op afwijkende wijze. Dat maakt temeer, zoals het college ter zitting terecht heeft opgemerkt, dat [appellant] zich continu op de hoogte moest stellen van de actuele situatie. Vanaf half januari 2022 werden de beperkende maatregelen die aan het hoger onderwijs waren opgelegd, opgeheven. Het college heeft op de zitting toegelicht dat de maatregelen in mei 2022 werden losgelaten en het onderwijs in juni 2022 weer fysiek plaatsvond op de hogeschool en dat dit is gecommuniceerd op de website van de hogeschool. [appellant] had dus voor de aanvang van het nieuwe studiejaar in september 2022 kunnen weten dat het onderwijs niet meer online zou gaan plaatsvinden. Het college heeft in de door [appellant] aangevoerde omstandigheden terecht geen reden gezien om alsnog over te gaan tot restitutie van het betaalde collegegeld.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
5. Het beroep is ongegrond.
6. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Willems, mr. H. Benek en mr. J.C.A. de Poorter, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Rijsdijk, griffier.
w.g. Willems
voorzitter
w.g. Rijsdijk
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 26 februari 2025
705-1043
BIJLAGE - Wettelijk kader
Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek
Artikel 7.43 Collegegeldverplichting
1. Een student is voor elk studiejaar dat hij door het instellingsbestuur voor een opleiding is ingeschreven, aan de desbetreffende instelling volledig, gedeeltelijk of verlaagd wettelijk collegegeld als bedoeld in de artikelen 7.45 en 7.45a of instellingscollegegeld als bedoeld in artikel 7.46 verschuldigd. Een student die door het instellingsbestuur van de Open Universiteit voor een onderwijseenheid is ingeschreven, is het collegegeld OU, bedoeld in artikel 7.45b, verschuldigd.
[…]
Reglement In- en Uitschrijving Bekostigde Opleidingen 2022-2023 (hierna: het RIU)
Artikel 5.4 Vermindering, vrijstelling en terugbetaling van college- en examengeld
1. Indien de student gedurende het studiejaar wordt ingeschreven, is hij een gedeelte van het collegegeld verschuldigd, namelijk één twaalfde deel van het collegegeld voor elke resterende maand van het studiejaar waarin hij staat ingeschreven.
2. Indien de inschrijving van de student gedurende het studiejaar wordt beëindigd op grond van de artikelen 4.2 of 4.3, heeft de student aanspraak op terugbetaling van één twaalfde deel van het collegegeld voor elke maand dat het studiejaar na beëindiging van zijn inschrijving nog duurt. De student heeft geen aanspraak op terugbetaling van collegegeld indien:
a. de inschrijving wordt beëindigd met ingang van juli of augustus, of
b. de student nog bij een of meer andere opleidingen van de hogeschool is ingeschreven, of
c. door de hogeschool een Bewijs Betaald Collegegeld aan de student is afgegeven en de student het originele Bewijs Betaald Collegegeld niet heeft ingeleverd bij de hogeschool.
[…]
Artikel 7.3. Hardheidsclausule
Indien de toepassing van deze regels leidt tot onbillijkheden kan het College van Bestuur in afwijking van de regels besluiten.