ECLI:NL:RVS:2025:699

Raad van State

Datum uitspraak
21 februari 2025
Publicatiedatum
24 februari 2025
Zaaknummer
202407491/4/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke vrijheidsontneming

Op 21 februari 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op een verzoek van een vreemdeling om opheffing of wijziging van een voorlopige voorziening. Dit verzoek volgde op een besluit van de minister van Asiel en Migratie van 22 november 2024, waarbij de vreemdeling een vrijheidsontnemende maatregel was opgelegd. De rechtbank Den Haag had op 11 december 2024 het beroep van de vreemdeling tegen deze maatregel gegrond verklaard en de opheffing van de maatregel bevolen, maar de minister ging in hoger beroep. De voorzieningenrechter had eerder, op 12 december 2024, bepaald dat de vrijheidsontnemende maatregel niet opgeheven hoefde te worden totdat de Afdeling op het hoger beroep had beslist. De vreemdeling verzocht nu opnieuw om opheffing of wijziging van deze voorlopige voorziening, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat er geen nieuwe omstandigheden waren die een andere belangenafweging rechtvaardigden. De voorzieningenrechter wees het verzoek af, en de minister hoefde geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202407491/4/V3.
Datum uitspraak: 21 februari 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek van [de vreemdeling] om opheffing of wijziging van een voorlopige voorziening (artikel 8:87 van de Algemene wet bestuursrecht), met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van die wet, hangende het hoger beroep van:
de minister van Asiel en Migratie,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 11 december 2024 in zaak nr. NL24.47091 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de minister van Asiel en Migratie.
Procesverloop
Bij besluit van 22 november 2024 heeft de minister de vreemdeling een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd.
Bij uitspraak van 11 december 2024 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, de opheffing van de vrijheidsontnemende maatregel met ingang van die dag bevolen en schadevergoeding toegekend.
Tegen deze uitspraak heeft de minister hoger beroep ingesteld. Ook heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De vreemdeling heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Bij uitspraak van 12 december 2024, ECLI:NL:RVS:2024:5185, heeft de voorzieningenrechter bij wijze van voorlopige voorziening bepaald dat de vrijheidsontnemende maatregel niet hoeft te worden opgeheven totdat de Afdeling op het hoger beroep heeft beslist.
Bij uitspraak van 13 december 2024, ECLI:NL:RVS:2024:5195, heeft de voorzieningenrechter een verzoek van de vreemdeling om opheffing of wijziging van de voorlopige voorziening afgewezen.
De vreemdeling heeft bij brief van 11 februari 2025 de voorzieningenrechter opnieuw verzocht de getroffen voorlopige voorziening op te heffen of te wijzigen.
Overwegingen
De uitspraak van 12 december 2024
1.       In deze uitspraak heeft de voorzieningenrechter bij wijze van voorlopige voorziening bepaald dat de vrijheidsontnemende maatregel niet hoeft te worden opgeheven totdat de Afdeling op het hoger beroep heeft beslist.
Het verzoek van de vreemdeling
2.       De vreemdeling verzoekt de voorzieningenrechter de getroffen voorlopige voorziening op te heffen dan wel te wijzigen. Hij wijst erop dat hij bij de rechtbank beroep heeft ingesteld tegen het voortduren van de vrijheidsontnemende maatregel, maar dat de rechtbank dit beroep bij uitspraak van 31 december 2024 niet-ontvankelijk heeft verklaard. Hij klaagt dat het voortduren van de maatregel inhoudelijk moet kunnen worden behandeld.
Beoordeling
3.       In de uitspraak van 12 december 2024 heeft de voorzieningenrechter het verzoek van de minister om een voorlopige voorziening te treffen toegewezen, omdat onder de gegeven omstandigheden doorslaggevend gewicht toekomt aan het door de minister ingeroepen grensbewakingsbelang. Na hernieuwd onderzoek ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om de getroffen voorlopige voorziening op te heffen of te wijzigen. De vreemdeling heeft niets aangevoerd waaruit volgt dat de belangenafweging nu anders zou moeten uitvallen. De door de vreemdeling aan de orde gestelde vraag over inhoudelijke toetsing van het voortduren van de grensdetentie, ligt in een aantal hoger beroepen bij de Afdeling voor. Deze procedure bij de voorzieningenrechter leent zich niet voor behandeling van die vraag.
Conclusie
4.       Het verzoek wordt afgewezen. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Wissels, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. S. Nederhoff, griffier.
w.g. Wissels
voorzieningenrechter
w.g. Nederhoff
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 21 februari 2025
918