ECLI:NL:RVS:2024:5185

Raad van State

Datum uitspraak
12 december 2024
Publicatiedatum
16 december 2024
Zaaknummer
202407479/2/V3, 202407478/2/V3, 202407489/2/V3, 202407491/2/V3, 02407492/2/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorzieningen in vreemdelingenzaken met vrijheidsontnemende maatregelen

Op 12 december 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in vijf zaken waarin de minister van Asiel en Migratie vrijheidsontnemende maatregelen had opgelegd aan vreemdelingen. Deze maatregelen waren opgelegd bij besluiten van 22 en 23 november 2024. De rechtbank Den Haag had op 11 december 2024 de beroepen van de vreemdelingen gegrond verklaard en de opheffing van de vrijheidsontnemende maatregelen bevolen, alsook schadevergoedingen toegekend. De minister heeft tegen deze uitspraken hoger beroep ingesteld en verzocht om voorlopige voorzieningen, zodat de uitspraken van de rechtbank niet uitgevoerd hoeven te worden totdat de Afdeling op het hoger beroep heeft beslist.

De rechtbank oordeelde dat de vrijheidsontnemende maatregelen onrechtmatig waren, onder andere door de omstandigheden in het Justitieel Complex Schiphol. De minister voerde aan dat de rechtbankuitspraken een algemene strekking hebben en dat het afwijzen van zijn verzoeken zou leiden tot onomkeerbare gevolgen, omdat hij dan genoodzaakt zou zijn om vreemdelingen in vrijheid te stellen, wat hun toegang tot het Schengengebied zou impliceren.

De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat, hoewel de voortduring van de vrijheidsontnemende maatregelen ingrijpend is voor de vreemdelingen, het grensbewakingsbelang zwaarder weegt. Daarom heeft de voorzieningenrechter besloten dat de vrijheidsontnemende maatregelen niet hoeven te worden opgeheven totdat de Afdeling op de hoger beroepen heeft beslist. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202407479/2/V3, 202407478/2/V3, 202407489/2/V3, 202407491/2/V3,
02407492/2/V3
Datum uitspraak: 12 december 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op verzoeken om het treffen van voorlopige voorzieningen (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van die wet, hangende de hoger beroepen van:
de minister van Asiel en Migratie,
verzoeker,
tegen de uitspraken van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 11 december 2024 in zaken nrs. NL24.47085, NL24.47086, NL24.47087, NL24.47091 en NL24.47089 in de gedingen tussen:
[vreemdeling 1] en [vreemdeling 2], [vreemdeling 3], [vreemdeling 4] en [vreemdeling 5]
en
de minister.
Procesverloop
Zaak nr. 202407479/2/V3
Bij besluit van 22 november 2024 heeft de minister de vreemdeling een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd.
Zaak nr. 202407478/2/V3
Bij besluit van 23 november 2024 heeft de minister de vreemdeling een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd.
Zaak nr. 202407489/2/V3
Bij besluit van 23 november 2024 heeft de minister de vreemdeling een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd.
Zaak nr. 202407491/2/V3
Bij besluit van 22 november 2024 heeft de minister de vreemdeling een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd.
Zaak nr. 202407492/2/V3
Bij besluit van 22 november 2024 heeft de minister de vreemdeling een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd.
In alle vijf de zaken
Bij uitspraken van 11 december 2024 heeft de rechtbank de daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroepen gegrond verklaard, de opheffing van de vrijheidsontnemende maatregelen met ingang van die dag bevolen en schadevergoedingen toegekend.
Tegen deze uitspraken heeft de minister hoger beroepen ingesteld. Ook heeft hij de voorzieningenrechter verzocht voorlopige voorzieningen te treffen.
De vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. W.M. Blaauw, advocaat in Haarlem, hebben schriftelijke uiteenzettingen gegeven.
Overwegingen
Het oordeel van de rechtbank
1.       De rechtbank heeft geoordeeld dat de vrijheidsontnemende maatregelen van begin af aan onrechtmatig zijn geweest door de omstandigheden in het Justitieel Complex Schiphol (hierna: JCS), zowel wat betreft de inrichting van het gebouw als het regime en de daarbij toegepaste dwang. Daarom heeft de rechtbank de minister bevolen de maatregelen op te heffen.
De verzoeken van de minister
2.       De minister verzoekt de voorzieningenrechter de voorlopige voorzieningen te treffen dat hij de uitspraken van de rechtbank niet hoeft uit te voeren totdat de Afdeling op zijn hoger beroepen heeft beslist. Daarbij beroept hij zich op het grensbewakingsbelang. De minister betoogt dat de rechtbankuitspraken een dusdanig algemene strekking hebben, dat afwijzing van zijn verzoeken met zich brengt dat hij genoodzaakt zal zijn om per direct alle vreemdelingen die krachtens de Vw 2000 in het JCS verblijven, in vrijheid te stellen. Omdat hen daarmee de toegang tot het Schengengebied zal moeten worden verleend, leidt dat volgens de minister tot onomkeerbare gevolgen.
Beoordeling
3.       Hoewel de voortduring van de vrijheidsontnemende maatregelen voor de vreemdelingen ingrijpend is, komt onder de gegeven omstandigheden een zwaarder gewicht toe aan het door de minister ingeroepen grensbewakingsbelang. De voorzieningenrechter ziet hierin aanleiding om de gevraagde voorlopige voorzieningen te treffen.
4.       De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat de vrijheidsontnemende maatregelen niet hoeven te worden opgeheven totdat de Afdeling op de hoger beroepen heeft beslist.
Aldus vastgesteld door mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M. Buntjer, griffier.
w.g. De Moor-van Vugt
voorzieningenrechter
w.g. Buntjer
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 12 december 2024
962-347-1020