ECLI:NL:RVS:2025:517

Raad van State

Datum uitspraak
12 februari 2025
Publicatiedatum
12 februari 2025
Zaaknummer
202400730/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaren tegen bestuurlijke boetes voor het omzetten van woonruimte

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant A] en [appellant B] tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 18 januari 2024. De rechtbank had eerder de bezwaren van [appellant] tegen besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam ongegrond verklaard. Deze besluiten, genomen op 12 juli 2022, betroffen bestuurlijke boetes die aan [appellant] waren opgelegd voor het zonder vergunning omzetten van een zelfstandige woonruimte in meerdere onzelfstandige woonruimtes. Het college had de bezwaren van [appellant] niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze te laat waren ingediend. De bezwaarschriften waren ontvangen op 24 augustus 2022, terwijl de termijn voor indienen op 23 augustus 2022 afliep. Het college oordeelde dat de reden van [appellant] dat de bezwaarperiode in de vakantie viel, geen verschoonbare reden was voor deze termijnoverschrijding. De rechtbank bevestigde dit oordeel en verklaarde de beroepen van [appellant] ongegrond.

Tijdens de zitting op 16 december 2024 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State de zaak behandeld. De Afdeling oordeelde dat de gronden die [appellant] in hoger beroep aanvoerde grotendeels een herhaling waren van de eerder aangevoerde argumenten. De Afdeling onderschreef het oordeel van de rechtbank dat vakantie geen verschoonbare reden is voor termijnoverschrijding. Ook werd opgemerkt dat de uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven niet leidde tot de conclusie dat vakantie als bijzondere omstandigheid moet worden aangemerkt. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De proceskosten werden niet vergoed door het college.

Uitspraak

202400730/1/A2.
Datum uitspraak: 12 februari 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellant B] (hierna gezamenlijk en in enkelvoud: [appellant]), wonend in Amsterdam,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 18 januari 2024 in zaken nrs. 22/5328 en 22/5329 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.
Procesverloop
Bij besluiten van 12 juli 2022 heeft het college bestuurlijke boetes aan [appellant] opgelegd voor het zonder vergunning omzetten van een zelfstandige woonruimte in meerdere onzelfstandige woonruimtes.
Bij besluiten van 29 september 2022 heeft het college de door [appellant] daartegen gemaakte bezwaren niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 18 januari 2024 heeft de rechtbank de door [appellant] daartegen ingestelde beroepen ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 december 2024, waar het college, vertegenwoordigd door mr. T.J. Cheung, is verschenen.
Overwegingen
1.       [appellant] heeft tegen de besluiten van het college van 12 juli 2022 bezwaarschriften ingediend. Het college heeft zich in de besluiten van 29 september 2022 op het standpunt gesteld dat de bezwaren niet-ontvankelijk zijn. Het college ontving de bezwaarschriften op 24 augustus 2022, terwijl de termijn voor het indienen van bezwaar afliep op 23 augustus 2022. Het college heeft de door [appellant] aangevoerde reden dat de bezwaarperiode in de vakantie viel geen verschoonbare reden geacht voor overschrijding van de termijn voor het indienen van bezwaar. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat alleen in zeer uitzonderlijke gevallen kan worden afgeweken van de termijn van zes weken en dat de omstandigheid dat de besluiten zijn genomen tijdens de vakantieperiode niet zeer uitzonderlijk is.
2.       De rechtbank heeft in navolging van het college geoordeeld dat vakantie geen verschoonbare reden is voor termijnoverschrijding en heeft de door [appellant] ingestelde beroepen ongegrond verklaard.
3.       De gronden die [appellant] in hoger beroep heeft aangevoerd zijn zo goed als een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder 10 tot en met 15 opgenomen overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd. De Afdeling voegt eraan toe dat, anders dan [appellant] heeft aangevoerd, uit de uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven van 30 januari 2024, ECLI:NL:CBB:2024:31, niet volgt dat vakantie als een bijzondere omstandigheid moet worden aangemerkt die termijnoverschrijding rechtvaardigt. Ook de enkele omstandigheid, zoals gesteld door [appellant], dat het in dit geval gaat om een tweepartijengeschil maakt niet dat de rechtbank ten onrechte heeft geconcludeerd dat zich geen bijzondere omstandigheden voordoen die maken dat de overschrijding van de bezwaartermijn verschoonbaar is.
4.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H. Bangma, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T. van Goeverden-Clarenbeek, griffier.
w.g. Bangma
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Goeverden-Clarenbeek
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 12 februari 2025
488-1153