ECLI:NL:RVS:2025:517
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaren tegen bestuurlijke boetes voor het omzetten van woonruimte
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant A] en [appellant B] tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 18 januari 2024. De rechtbank had eerder de bezwaren van [appellant] tegen besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam ongegrond verklaard. Deze besluiten, genomen op 12 juli 2022, betroffen bestuurlijke boetes die aan [appellant] waren opgelegd voor het zonder vergunning omzetten van een zelfstandige woonruimte in meerdere onzelfstandige woonruimtes. Het college had de bezwaren van [appellant] niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze te laat waren ingediend. De bezwaarschriften waren ontvangen op 24 augustus 2022, terwijl de termijn voor indienen op 23 augustus 2022 afliep. Het college oordeelde dat de reden van [appellant] dat de bezwaarperiode in de vakantie viel, geen verschoonbare reden was voor deze termijnoverschrijding. De rechtbank bevestigde dit oordeel en verklaarde de beroepen van [appellant] ongegrond.
Tijdens de zitting op 16 december 2024 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State de zaak behandeld. De Afdeling oordeelde dat de gronden die [appellant] in hoger beroep aanvoerde grotendeels een herhaling waren van de eerder aangevoerde argumenten. De Afdeling onderschreef het oordeel van de rechtbank dat vakantie geen verschoonbare reden is voor termijnoverschrijding. Ook werd opgemerkt dat de uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven niet leidde tot de conclusie dat vakantie als bijzondere omstandigheid moet worden aangemerkt. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De proceskosten werden niet vergoed door het college.