202405323/1/A3.
Datum uitspraak: 22 oktober 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in [woonplaats]
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank OostBrabant van 19 juli 2024 in zaak nr. 23/1629 in het geding tussen:
[appellant]
en
de minister van Financiën.
Procesverloop
Bij besluit van 18 oktober 2022 heeft de minister een beslissing genomen op een verzoek op grond van de Algemene verordening gegevensbescherming (hierna: AVG) van [appellant].
Bij besluit van 28 november 2022 heeft de minister het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 19 juli 2024 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 augustus 2025, waar [appellant], bijgestaan door mr. F. Jagersma, advocaat te Amstelveen, en de minister, vertegenwoordigd door mr. I.A. Huppertz en P.J.H. Schalkwijk, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellant] heeft al jarenlang geschillen met de Belastingdienst over kwesties die samenhangen met een uit 2005 daterend faillissement van Kooilust Investments N.V. en een vaststellingsovereenkomst die hij in verband daarmee op 20 mei 2006 met zijn bewindvoerder heeft gesloten om van zijn belastingschuld af te komen. In een brief van 7 juli 2022 heeft [appellant] aan de Belastingdienst medegedeeld dat zijn belastingschuld € 1.423.330 bedroeg, dat hij € 2.268.901 heeft betaald en dus € 845.571 teveel heeft betaald. Onder verwijzing naar artikelen 5, eerste lid, sub d, en artikel 16 van de AVG heeft [appellant] aan de Belastingdienst verzocht om de door hem gestelde betaling alsnog in de systemen van de Belastingdienst te verwerken en deze af te boeken op de openstaande schuld.
2. Bij besluit van 18 oktober 2022 heeft de minister het verzoek afgewezen omdat het niet strookt met de doelstellingen van AVG.
Bij besluit van 29 november 2022 heeft de minister het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. De minister heeft zich op het standpunt gesteld dat het actualiseren en corrigeren van persoonsgegevens op basis van artikel 16 van de AVG ziet op de verwerking van mogelijk onjuiste persoonsgegevens en niet op juridische interpretaties van de uitvoering of vermeende uitvoering van een overeenkomst. Verder kan een vordering op grond van artikel 82 van de AVG alleen worden ingediend bij de civiele rechter.
Wat heeft de rechtbank overwogen?
3. De rechtbank heeft het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat de minister op de zitting heeft toegelicht dat alle op de zaak betrekking hebbende stukken zijn overgelegd.
De minister heeft het verzoek aanvankelijk heeft aangemerkt als een verzoek om inzage in plaats van een verzoek om correctie van gegevens. Ter zitting heeft [appellant] erkend dat de minister in het besluit op bezwaar wel heeft beslist op zijn verzoek om correctie van gegevens. Daarom heeft het besluit op bezwaar volgens de rechtbank geen motiveringsgebrek.
Verder kan een bedrag volgens de rechtbank geen persoonsgegeven zijn omdat dit geen tot een natuurlijk persoon te herleiden informatie is. Als dit toch anders zou zijn, dan is artikel 16 van de AVG niet bedoeld voor een inhoudelijke aanvulling op persoonsgegevens. De (on)juiste verwerking van het bedrag is niet op een eenvoudige en objectieve manier vast te stellen.
De rechtbank heeft het door [appellant] gedane verzoek om schadevergoeding afgewezen. Tussen partijen is niet in geschil dat titel 8.4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) niet van toepassing is op deze zaak. De in artikel 8:73 (oud) Awb genoemde situatie doet zich niet voor omdat er geen sprake is van een gegrond beroep.
4. [appellant] is het niet eens met de uitspraak van de rechtbank en heeft daartegen hoger beroep ingesteld.
Wat heeft [appellant] in hoger beroep aangevoerd?
- Heeft de minister alle op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd?
5. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de minister alle op de zaak betrekking hebbende stukken heeft overgelegd. [appellant] wijst op een werkinstructie van de minister waarin staat dat stukken van intern beraad die zijn opgenomen in het kader van een fiscale procedure op grond van artikel 8:42 van de Awb aan de rechter moeten worden overgelegd. Volgens [appellant] heeft de minister nagelaten om die stukken en stukken die de minister na de besluitvorming heeft gekregen, zoals correspondentie met curatoren, aan de rechtbank over te leggen. Die stukken zijn volgens [appellant] relevant voor de beslechting van dit geschil, omdat de verwerking van zijn betaling van € 2.268.901 een grote rol speelt bij zijn poging om tot een schikking met de Belastingdienst te komen.
5.1. De Afdeling overweegt dat artikel 8:42, eerste lid, van de Awb bepaalt dat het bestuursorgaan de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de bestuursrechter zendt. Tot deze stukken behoren alle stukken die de minister ter raadpleging ter beschikking staan of hebben gestaan en van belang kunnen zijn voor de beslechting van het geschil. Vergelijk: overweging 9.2 van de uitspraak van de Afdeling van 30 april 2025, ECLI:NL:RVS:2025:1969. Het geschil in deze zaak gaat alleen maar over de vraag of de minister het op grond van artikel 16 van de AVG ingediende verzoek van [appellant] terecht heeft afgewezen. De door [appellant] gevraagde stukken hebben betrekking op een fiscaal geschil en zijn poging om in die procedure tot een schikking met de Belastingdienst te komen en zijn daarom niet op de zaak betrekking hebbende stukken als bedoeld in artikel 8:42 van de Awb. Die stukken kunnen niet van belang zijn voor de beslechting van dit geschil.
Het betoog slaagt niet.
- Is het bedrag een persoonsgegeven dat kan worden gewijzigd?
6. [appellant] voert aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat een bedrag geen persoonsgegeven kan zijn. Hij verwijst naar een brochure van de Belastingdienst "Overzicht verwerking van persoonsgegevens door de Belastingdienst" waarin staat dat een bedrag dat betaald wordt op een belastingschuld van een natuurlijk persoon een persoonsgegeven is. Het gaat in zijn geval om een verzoek om vervollediging van onvolledige persoonsgegevens. De Belastingdienst heeft een door hem verrichte betaling ten onrechte niet verwerkt. Voor zover de Belastingdienst betwist dat hij het bedrag heeft betaald, dan is die betaling volgens [appellant] eenvoudig en objectief vast te stellen.
6.1. De Afdeling overweegt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat een bedrag geen persoonsgegeven kan zijn. In artikel 4, eerste lid, van de AVG is bepaald dat voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder "persoonsgegevens": alle informatie over een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen onder verwijzing naar het arrest van het Hof van Justitie van 20 december 2017, Nowak, ECLI:EU:C:2017:994, onder 34 en 35 (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 9 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3067), komt aan het begrip "persoonsgegevens" een ruime betekenis toe. Het begrip persoonsgegeven strekt zich potentieel uit tot elke soort informatie, zowel objectieve als subjectieve informatie die de betrokkene betreft. Van dat laatste is sprake als de informatie wegens haar inhoud, doel of gevolg gelieerd is aan een natuurlijk persoon. Zoals ook staat vermeld in de brochure van de Belastingdienst, zijn financiële gegevens van een persoon die de Belastingdienst verwerkt, persoonsgegevens. Dit betekent niet dat de uitspraak van de rechtbank moet worden vernietigd. De Afdeling overweegt dat artikel 16 van de AVG de betrokkene het recht geeft tot correctie of aanvulling als de persoonsgegevens onjuist of onvolledig zijn. De onjuistheden moeten wel eenvoudig en objectief zijn vast te stellen. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het in artikel 16 van de AVG opgenomen correctierecht niet is bedoeld om indrukken, meningen, onderzoeksresultaten en conclusies waarmee betrokkene zich niet kan verenigen, te corrigeren of te verwijderen (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 24 mei 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2006). De minister heeft toegelicht dat het bedrag dat [appellant] wil laten registreren berust op een fiscale duiding van een mogelijke pensioenaanspraak en de verwerking van een kennelijk daarop gestoelde vordering door de ontvanger in het licht van al dan niet aanwezige belastingschulden. Omdat de Belastingdienst een ander oordeel heeft over deze fiscale duiding, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het bedrag niet voor rectificatie in de zin van artikel 16 van de AVG in aanmerking komt. Een verzoek om ‘vervollediging’ van persoonsgegevens is in dit geval pas aan de orde nadat in de daarvoor bedoelde procedure is komen vast te staan dat het bedrag feitelijk bestaat. 6.2. Het betoog slaagt niet.
- Is het besluit op bezwaar voldoende gemotiveerd?
7. [appellant] voert aan dat de rechtbank ten onrechte voorbij is gegaan aan zijn betoog dat het besluit op bezwaar onvoldoende is gemotiveerd. Hij verwijst naar dat wat hij in zijn beroepschrift van 4 januari 2023 heeft aangevoerd over het standpunt van de minister dat hij geen belang zou hebben en dat de minister zijn verzoek aanvankelijk heeft geïnterpreteerd als een verzoek om inzage. Ook verwijst [appellant] naar dat wat hij heeft aangevoerd over het standpunt van de minister dat een vordering op grond van artikel 82 van de AVG alleen kan worden ingediend bij de civiele rechter. De rechtbank is ten onrechte niet toekomen aan zijn verzoek om schadevergoeding op grond van artikel 82 van de AVG, omdat artikel 8:73 Awb (oud) een gegrond beroep vereist en de rechtbank zijn beroep ten onrechte ongegrond heeft verklaard.
7.1. De Afdeling overweegt dat, anders dan [appellant] heeft aangevoerd, de rechtbank wel gemotiveerd is ingegaan op dat wat hij heeft aangevoerd over de interpretatie door de minister van zijn verzoek. [appellant] heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van die beroepsgrond in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig zou zijn. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder 7 opgenomen overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd.
7.2. Hoewel [appellant] terecht aanvoert dat de rechtbank niet is ingegaan op zijn beroepsgrond over het standpunt van de minister dat hij geen belang bij indiening van het bezwaarschrift zou hebben, leidt dat niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De rechtbank heeft daarin terecht geen aanleiding gezien om dat besluit wegens een ondeugdelijke motivering te vernietigen. De minister heeft zich in dat besluit namelijk tevens op het standpunt gesteld dat het bezwaar van [appellant] ongegrond is, omdat artikel 16 van de AVG niet ziet op juridische interpretaties van de uitvoering of vermeende uitvoering van een overeenkomst.
7.3. Dat wat [appellant] heeft aangevoerd over de juistheid van het standpunt van de minister, dat een vordering op grond van artikel 82 van de AVG alleen kan worden ingediend bij de civiele rechter, slaagt ook niet.
7.3.1. Op 1 juli 2013 is de Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding (hierna: Wns) bij onrechtmatige besluiten, voor zover betrekking hebbende op schadevergoeding, in werking getreden. In artikel IV is bepaald dat deze wet niet van toepassing is op schade veroorzaakt door een besluit dat werd bekendgemaakt of een handeling die werd verricht voor het tijdstip waarop deze wet voor dat besluit of die handeling in werking is getreden en dat het recht zoals dat gold voor dat tijdstip van toepassing blijft.
7.3.2. Dit laatste doet zich voor. [appellant] heeft verzocht om vergoeding van schade die hij heeft geleden doordat de Belastingdienst volgens hem onrechtmatig heeft gehandeld bij het sluiten en afwikkelen van de vaststellingsovereenkomst uit 2006 en ten onrechte heeft nagelaten om de betaling van het bedrag van € 2.268.901 te verwerken. Dit betekent dat titel 8.4 van de Awb, en daarmee artikel 8:88 van de Awb, niet van toepassing is op het verzoek van [appellant], maar het recht zoals dat voor 1 juli 2013 gold (zie ook de uitspraak van de Afdeling van 10 juni 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1375, r.o. 4.1.) 7.3.3. Op grond van het aldus toepasselijke oude recht is de bestuursrechter bevoegd een oordeel te geven over een verzoek om schadevergoeding indien dat verzoek gedurende een bij hem aanhangige beroepsprocedure is gedaan (artikel 8:73, eerste lid, van de Awb (oud)), of indien een dergelijk verzoek bij het bestuursorgaan is gedaan en dat bestuursorgaan daarop een besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb heeft genomen.
7.3.4. Artikel 8:73, eerste lid, van de Awb (oud) luidt: Indien de rechtbank het beroep gegrond verklaart, kan zij, indien daarvoor gronden zijn, op verzoek van een partij de door haar aangewezen rechtspersoon veroordelen tot vergoeding van de schade die die partij leiden.
7.3.5. In dit geval was er geen mogelijkheid voor de rechtbank om de minister met toepassing van artikel 8:73, eerste lid, van de Awb (oud) te veroordelen tot schadevergoeding, omdat die bepaling de bestuursrechter geen mogelijkheid biedt om schadevergoeding toe te kennen in het geval dat het beroep ongegrond wordt verklaard. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat de rechtbank het beroep terecht ongegrond heeft verklaard en dat dus aan een van de toepasselijkheidsvoorwaarden van artikel 8:73 Awb (oud) niet is voldaan.
7.3.6. Verder heeft de minister geen besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb genomen op het verzoek om schadevergoeding. Daaruit volgt dat [appellant] in dit geval uitsluitend een vordering bij de burgerlijke rechter kan instellen om een uitspraak van een rechter te krijgen voor vergoeding van de door hem gestelde schade.
Conclusie
8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, met verbetering van de gronden, te worden bevestigd.
9. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.Th. Drop, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T.E. Larsson-van Reijsen, griffier.
w.g. Drop
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Larsson-van Reijsen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 22 oktober 2025
978
BIJLAGE
Algemene verordening gegevensbescherming
Artikel 4
Definities
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
1) ,,persoonsgegevens": alle informatie over een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon (,,de betrokkene"); als identificeerbaar wordt beschouwd een natuurlijke persoon die direct of indirect kan worden geïdentificeerd, met name aan de hand van een identificator zoals een naam, een identificatienummer, locatiegegevens, een online identificator of van een of meer elementen die kenmerkend zijn voor de fysieke, fysiologische, genetische, psychische, economische, culturele of sociale identiteit van die natuurlijke persoon;
[…].
Artikel 5
Beginselen inzake verwerking van persoonsgegevens
1. Persoonsgegevens moeten:
[…]
d) juist zijn en zo nodig worden geactualiseerd; alle redelijke maatregelen moeten worden genomen om de persoonsgegevens die, gelet op de doeleinden waarvoor zij worden verwerkt, onjuist zijn, onverwijld te wissen of te rectificeren (,,juistheid").
[…]
2. De verwerkingsverantwoordelijke is verantwoordelijk voor de naleving van lid 1 en kan deze aantonen (,,verantwoordingsplicht").
Artikel 16
Recht op rectificatie
De betrokkene heeft het recht om van de verwerkingsverantwoordelijke onverwijld rectificatie van hem betreffende onjuiste persoonsgegevens te verkrijgen. Met inachtneming van de doeleinden van de verwerking heeft de betrokkene het recht vervollediging van onvolledige persoonsgegevens te verkrijgen, onder meer door een aanvullende verklaring te verstrekken.
Artikel 82
Recht op schadevergoeding en aansprakelijkheid
1. Eenieder die materiële schade heeft geleden ten gevolge van een inbreuk op deze verordening, heeft het recht om van de verwerkingsverantwoordelijke of de verwerker schadevergoeding te ontvangen voor de geleden schade.
[…].