202405147/1/V2.
Datum uitspraak: 16 september 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
de minister van Asiel en Migratie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 'sHertogenbosch, van 18 juli 2024 in zaak nr. NL24.5308 in het geding tussen:
[betrokkene]
en
de minister.
Procesverloop
Bij ‘kennisgeving gewijzigde identiteitsgegevens’ (hierna: de kennisgeving) van 29 november 2022 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid aan de Afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel (hierna: de AVIM) laten weten de geboortedatum van betrokkene te hebben gewijzigd.
Bij besluit van 22 januari 2024 heeft de staatssecretaris het daartegen door betrokkene gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 18 juli 2024 heeft de rechtbank het daartegen door betrokkene ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de minister een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt met inachtneming van de uitspraak.
Tegen deze uitspraak heeft de minister hoger beroep ingesteld.
Betrokkene, vertegenwoordigd door mr. B.J. Riesebos, advocaat in Eindhoven, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Betrokkene heeft een nader stuk ingediend.
Overwegingen
Inleiding
1. Betrokkene heeft de Eritrese nationaliteit. Bij de indiening van zijn asielaanvraag, op 5 november 2022, heeft betrokkene gesteld dat hij is geboren op [geboortedatum] 2007. Ten tijde van de aanvraag bestond er bij de AVIM twijfel over de opgegeven leeftijd. Bij een leeftijdsschouw kort daarna heeft de IND geconcludeerd dat betrokkene evident minderjarig is. De minister heeft vervolgens naar aanleiding van een treffer in Eurodac de registratie van de geboortedatum van betrokkene gewijzigd in [geboortedatum] 1998. Hiervan uitgaande was betrokkene meerderjarig op het moment van de asielaanvraag. Van die wijziging heeft de minister betrokkene in kennis gesteld. De minister heeft het bezwaar van betrokkene tegen deze kennisgeving niet-ontvankelijk verklaard, omdat de kennisgeving volgens haar niet is aan te merken als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb.
1.1. Het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (hierna: het COa) heeft betrokkene op 13 maart 2023 overgeplaatst van de minderjarigenopvang naar de meerderjarigenopvang. Naar aanleiding van een uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 22 december 2023 is betrokkene op 29 december 2023 weer overgeplaatst naar de minderjarigenopvang.
1.2. De minister heeft bij besluit van 14 mei 2024 de asielaanvraag ingewilligd, waarbij zij ervan is uitgegaan dat de geboortedatum van betrokkene [geboortedatum] 1998 is. De minister heeft bij besluit van 31 mei 2024 het besluit van 14 mei 2024 gewijzigd voor zover het de geboortedatum van betrokkene betreft en deze vastgesteld op [geboortedatum] 2007.
De rechtbankuitspraak
2. De rechtbank heeft overwogen dat het besluit van 31 mei 2024 in de asielprocedure niet afdoet aan het belang van betrokkene bij het beroep in deze procedure, omdat hij stelt als gevolg van de kennisgeving schade te hebben geleden doordat het COa hem heeft overgeplaatst van de minderjarigen- naar de meerderjarigenopvang. De rechtbank heeft vervolgens overwogen dat de kennisgeving een besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb, omdat deze de juridische positie van betrokkene wijzigt van die van een minderjarige in die van een meerderjarige en daarmee is gericht op een rechtsgevolg. Zij heeft daarom het beroep gegrond verklaard en het besluit van 22 januari 2024 vernietigd.
Hoger beroep
3. In de eerste grief klaagt de minister over het oordeel van de rechtbank dat betrokkene belang heeft bij het ingestelde beroep.
3.1. De minister betoogt terecht dat de rechtbank ten onrechte heeft aangenomen dat betrokkene belang heeft bij het ingestelde beroep. Met het besluit van 31 mei 2024 heeft de minister te kennen gegeven dat zij de geboortedatum van betrokkene heeft gewijzigd in [geboortedatum] 2007. Daarmee heeft betrokkene het doel van zijn procedure over de kennisgeving bereikt, namelijk dat de minister uitgaat van de geboortedatum die betrokkene bij de asielaanvraag heeft opgegeven. Dat betrokkene een verzoek om schadevergoeding wil indienen voor gestelde geleden immateriële schade als gevolg van de overplaatsing van de minderjarigen- naar de meerderjarigenopvang, doet daar niet aan af. De gestelde schade is namelijk een gevolg van de beslissing van het COa tot overplaatsing en geen rechtstreeks gevolg van de kennisgeving van de minister. Vergelijk de uitspraken van de Afdeling van 18 december 2024, ECLI:NL:RVS:2024:5256, onder 5.4, en 15 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2011, onder 5.2. Een vreemdeling kan in een dergelijk geval desgewenst bij het betrokken bestuursorgaan een zelfstandig verzoek om vergoeding van de gestelde geleden schade indienen. 3.2. De grief slaagt.
Conclusie
4. Het hoger beroep is gegrond. De Afdeling vernietigt de uitspraak van de rechtbank. Het is niet nodig wat de minister verder heeft aangevoerd te bespreken. Het beroep is alsnog niet-ontvankelijk. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden. Betrokkene heeft een verzoek om schadevergoeding ingediend in de zin van artikel 8:88 van de Awb. De Afdeling zal dit verzoek afzonderlijk behandelen en daarover afzonderlijk uitspraak doen. De Afdeling heeft het verzoek geregistreerd onder zaak nr. 202505032/1/A2.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 'sHertogenbosch, van 18 juli 2024 in zaak nr. NL24.5308;
III. verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Wissels, voorzitter, en mr. J.M. Willems en mr. M. den Heyer, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.W. Prins, griffier.
w.g. Wissels
voorzitter
w.g. Prins
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 16 september 2025
363-1024