ECLI:NL:RVS:2025:3290

Raad van State

Datum uitspraak
17 juli 2025
Publicatiedatum
17 juli 2025
Zaaknummer
202406177/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellanten tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 9 september 2024 hun beroep ongegrond verklaarde. De zaak betreft een aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf, die door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 30 december 2022 werd afgewezen. Appellanten hebben bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar dit bezwaar werd op 28 november 2023 ongegrond verklaard. De rechtbank bevestigde deze beslissing, waarop appellanten hoger beroep instelden, vertegenwoordigd door hun advocaat mr. I.C. Krimpen.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 17 juli 2025 uitspraak gedaan. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard, waarbij de Afdeling oordeelde dat de vragen in het hogerberoepschrift niet van belang zijn voor de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de minister geen proceskosten hoeft te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. M.C. Stoové, lid van de enkelvoudige kamer, in aanwezigheid van griffier mr. E.E. Pronk.

Uitspraak

202406177/1/V1.
Datum uitspraak: 17 juli 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[appellant 1] en [appellant 2],
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 9 september 2024 in zaak nr. NL23.40048 in het geding tussen:
appellanten
en
de minister van Asiel en Migratie.
Procesverloop
Bij besluit van 30 december 2022 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een aanvraag om appellanten een machtiging tot voorlopig verblijf te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 28 november 2023 heeft de staatssecretaris het daartegen door appellanten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 9 september 2024 heeft de rechtbank het daartegen door appellanten ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten, vertegenwoordigd door mr. I.C. Krimpen, advocaat in Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
1.1.    Het hoger beroep gaat onder meer over een rechtsvraag die eerder door de Afdeling is beantwoord (uitspraak van 20 november 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4631, onder 5 tot en met 6.2, over het beoordelingskader voor een feitelijke gezinsband in nareiszaken, in het bijzonder de beoordeling op het peilmoment van de inreis van referent). Het hoger beroep biedt geen reden hierover in dit geval anders te oordelen.
2.       Het hoger beroep is ongegrond. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. M.C. Stoové, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.E. Pronk, griffier.
w.g. Stoové
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Pronk
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 juli 2025
1028