ECLI:NL:RVS:2025:3220

Raad van State

Datum uitspraak
16 juli 2025
Publicatiedatum
16 juli 2025
Zaaknummer
202302651/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep CVE Holding B.V. tegen de Dienst Wegverkeer over de registratie van CO2-uitstoot van een voertuig

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van CVE Holding B.V. tegen de Dienst Wegverkeer (RDW) over de registratie van de CO2-uitstoot van een voertuig, een Ford Mustang, dat uit Duitsland is ingevoerd. De RDW had de CO2-uitstoot geregistreerd op 257 gr/km, terwijl het Duitse kentekenbewijs een uitstoot van 179 gr/km vermeldde. CVE Holding betwistte de registratie van de RDW en stelde dat deze onjuist was. De rechtbank Oost-Brabant verklaarde het beroep van CVE Holding niet-ontvankelijk, maar het hoger beroep richtte zich uitsluitend tegen de ongegrondverklaring van het beroep. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat de RDW niet aannemelijk heeft gemaakt dat de geregistreerde CO2-uitstoot evident onjuist was. De Afdeling oordeelde dat de RDW gehouden was om de CO2-uitstoot van 179 gr/km over te nemen in het Nederlandse kentekenregister. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en de RDW werd opgedragen om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van CVE Holding, waarbij de CO2-uitstoot moet worden vastgesteld overeenkomstig de waarde op het Duitse kentekenbewijs. Tevens werd de RDW veroordeeld tot vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

202302651/1/A2.
Datum uitspraak: 16 juli 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
CVE Holding B.V., gevestigd in Someren,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost­-Brabant van 28 maart 2023 in zaak nr. 22/723 in het geding tussen:
CVE Holding
en
de Dienst Wegverkeer (hierna: de RDW).
Procesverloop
Bij besluit van 26 juli 2021 heeft de RDW aan CVE Holding medegedeeld haar verzoek om de in het kentekenregister geregistreerde CO2-uitstoot van het voertuig met kenteken […] te wijzigen, niet verder in behandeling te nemen.
Bij besluit van 16 februari 2022 heeft de RDW het door CVE Holding daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij besluit van 19 september 2022 heeft de RDW het bezwaar alsnog gegrond verklaard, het verzoek in behandeling genomen en afgewezen.
Bij uitspraak van 28 maart 2023 heeft de rechtbank het door CVE Holding tegen het besluit van 16 februari 2022 ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard en het van rechtswege ontstane beroep tegen het besluit van 19 september 2022 ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft CVE Holding hoger beroep ingesteld. Het hoger beroep richt zich uitsluitend tegen de ongegrondverklaring van het beroep.
De RDW heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft deze zaak en de zaken nrs. 202302649/1/A2, 202305678/1/A2, 202305686/1/A2, 202400521/1/A2 en 202402492/1/A2 gevoegd ter zitting behandeld op 9 januari 2025, waar CVE Holding, vertegenwoordigd door mr. S.M. Bothof, rechtsbijstandverlener in Hof van Twente, en de RDW, vertegenwoordigd door mr. S.C. van Bergen en mr. F. Schuring, zijn verschenen. Na de zitting zijn de zaken gesplitst.
De Afdeling heeft op de zitting de behandeling van deze zaak aangehouden en de RDW de opdracht gegeven nader onderzoek te doen.
De RDW en CVE Holding hebben nadere stukken ingediend en een schriftelijke reactie op elkaars stukken gegeven.
De RDW en CVE Holding hebben desgevraagd afgezien van het recht om nogmaals op een zitting te worden gehoord, waarop de Afdeling het onderzoek heeft gesloten.
Overwegingen
Inleiding
1.       CVE Holding heeft het voertuig, een in Amerika geproduceerde Ford Mustang, uit Duitsland ingevoerd. Bij de inschrijving in het Nederlandse kentekenregister heeft zij het Duitse kentekenbewijs overgelegd, waarop een CO2-uitstoot van 179 gr/km stond. De RDW heeft in afwijking van het Duitse kentekenbewijs een CO2-uitstoot van 257 gr/km geregistreerd.
2.       De CO2-uitstoot van een voertuig is van belang voor de hoogte van de Belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (hierna: bpm). Hoe hoger de uitstoot, hoe hoger de bpm.
CVE Holding heeft een naheffingsaanslag bpm ontvangen van de inspecteur van de Belastingdienst. Volgens de Belastingdienst blijkt namelijk uit het kentekenregister van de RDW dat de CO2-uitstoot van het voertuig hoger is dan CVE Holding bij de bpm-aangifte heeft opgegeven. CVE Holding is van mening dat de geregistreerde CO2-uitstoot in het kentekenregister onjuist is. Daarom heeft zij bij de RDW een verzoek ingediend op grond van artikel 43e van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: Wvw 1994) om de CO2-uitstoot te wijzigen naar 179 gr/km.
3.       De RDW heeft dat verzoek in eerste instantie niet in behandeling genomen en het bezwaar daartegen niet-ontvankelijk verklaard, omdat CVE Holding ten tijde van het verzoek geen eigenaar meer was van het voertuig. Bij het besluit van 19 september 2022 is de RDW teruggekomen van dat standpunt en heeft hij het verzoek om inhoudelijke redenen afgewezen.
Gronden en beoordeling van het hoger beroep
4.       CVE Holding betoogt dat de RDW de CO2-uitstoot zoals vermeld op het bij de inschrijving overgelegde Duitse kentekenbewijs moet overnemen. Dit volgt volgens haar uit artikel 4 van Richtlijn 1999/37/EG van de Raad van 29 april 1999 inzake de kentekenbewijzen van motorvoertuigen (PB 1999 L 138; hierna: de Kentekenbewijzenrichtlijn), het arrest van het Hof van Justitie van 24 januari 2019, X, Y en Z tegen de RDW (ECLI:EU:C:2019:59) en het arrest van de Hoge Raad van 3 april 2020 (ECLI:NL:HR:2020:561).
4.1.    Artikel 3, eerste lid, van de Kentekenbewijzenrichtlijn luidt: "De lidstaten geven een kentekenbewijs af voor voertuigen waarvan de inschrijving volgens hun nationale wetgeving verplicht is. Dat kentekenbewijs bestaat hetzij uit slechts één deel overeenkomstig bijlage I, hetzij uit twee delen overeenkomstig de bijlagen I en II. […] (hierna ook: het geharmoniseerd kentekenbewijs).
Artikel 4 luidt: "Voor de toepassing van deze richtlijn wordt het door een lidstaat afgegeven kentekenbewijs door de overige lidstaten erkend voor de identificatie van het voertuig in het internationale wegverkeer en voor de nieuwe inschrijving ervan in een andere lidstaat." Hieraan is gevolg gegeven met artikel 25b van het Kentekenreglement.
Artikel 9 luidt: "De lidstaten staan elkaar bij de uitvoering van deze richtlijn bij. Zij kunnen bilateraal of multilateraal gegevens uitwisselen, met name om vóór de inschrijving van een voertuig te controleren welke de rechtstoestand daarvan is, zo nodig in de lidstaat waar het tot dusver was ingeschreven […]."
4.2.    CVE Holding stelt zich terecht op het standpunt dat uit artikel 4 van de Kentekenbewijzenrichtlijn en de door haar genoemde arresten volgt dat de RDW in beginsel gehouden is om een voertuig op basis van een geharmoniseerd kentekenbewijs in te schrijven. Maar de RDW heeft zich ook met juistheid op het standpunt gesteld dat hij niet gehouden is om onder alle omstandigheden zonder controle het geharmoniseerd kentekenbewijs te erkennen. Er kan sprake zijn van een bijzondere situatie (zie bijvoorbeeld het onder 5 genoemde arrest van het Hof van Justitie van 24 januari 2019 en de uitspraak van de Afdeling van 20 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2083). In geval van onduidelijkheden, twijfel of ontbrekende gegevens zal de RDW navraag doen bij de buitenlandse instantie.
4.3.    Volgens de RDW bestond in dit geval twijfel over de juistheid van de CO2-uitstoot op Duitse kentekenbewijs. Daaruit bleek een Europese typegoedkeuring, terwijl het voertuig oorspronkelijk uit Amerika komt en niet voor de Europese markt is geproduceerd. De RDW heeft daarom navraag gedaan bij de fabrikant van het voertuig en de fabrikant heeft bevestigd dat de Europese typegoedkeuring niet van toepassing is op dit voertuig. Op grond van zijn interne werkwijze is de RDW daarom voor de berekening van de CO2-uitstoot uitgegaan van de zogenoemde Scandinavische rekenmethode, wat heeft geleid tot een CO2-uitstoot van 257 gr/km.
4.4.    Op de zitting bij de Afdeling is besproken dat de RDW niet (alleen) bij de fabrikant van het voertuig navraag had moeten doen, maar bij de Duitse autoriteiten die het Duitse kentekenbewijs hebben afgegeven. De Afdeling heeft de RDW opgedragen dat alsnog te doen.
De RDW heeft de Afdeling bij brief van 11 maart 2025 laten weten dat het Kraftfahrt-Bundesambt (KBA), de Duitse goedkeuringsinstantie, heeft medegedeeld dat het voertuig in Duitsland is geregistreerd "on the basis of an exemption". De KBA heeft daar geen verdere toelichting bij gegeven, maar uit de meegestuurde documentatie heeft de RDW afgeleid dat in Duitsland de CO2-uitstoot is overgenomen uit een Europese typegoedkeuring. Omdat het voertuig niet is geproduceerd conform een Europese typegoedkeuring, en een dergelijke goedkeuring ook niet achteraf kan worden verkregen, stelt de RDW zich op het standpunt dat in Duitsland een fout is gemaakt bij het vaststellen van de CO2-uitstoot.
CVE Holding heeft hierop bij brief van 9 april 2025 gereageerd. Zij erkent dat de fabrikant geen Europese typegoedkeuring heeft afgegeven voor het voertuig. Maar het voertuig is in Duitsland individueel gekeurd en de Duitse keurmeester heeft daarbij vastgesteld dat het voertuig is aangepast en geschikt gemaakt voor de Europese markt. Dit volgt volgens CVE Holding uit de letter ‘A’ op het Duitse kentekenbewijs ("Anderung") en de bij het bericht van het KBA gevoegde documentatie. De Duitse keurmeester heeft vervolgens de Europese typegoedkeuring van een voor de Europese markt geproduceerde Ford Mustang geraadpleegd en beoordeeld dat het voertuig overeenstemt met het Europese model. Daarom is in Duitsland de bij de Europese typegoedkeuring behorende CO2-uitstoot op het kentekenbewijs genoteerd. Er is in Duitsland dus geen evidente fout gemaakt, aldus CVE Holding. Zij wijst er in dat verband op dat zij een lijst met 25 referentievoertuigen heeft overgelegd, die alle een CO2-uitstoot van 179 gr/km hebben.
Bij brief van 22 april 2025 heeft de RDW gereageerd op deze stellingen van CVE Holding, waarin hij bij het standpunt blijft dat de op het Duitse kentekenbewijs geregistreerde CO2-uitstoot evident onjuist is. Volgens de RDW is het een niet onderbouwde aanname van CVE Holding dat de Duitse keurmeester heeft vastgesteld dat het voertuig in overeenstemming is met de Europese typegoedkeuring voor een Ford Mustang. De ‘A’ op het kentekenbewijs staat volgens de RDW voor "Fahrzeug aufgrund einer EU-Typgenehmigung bzw. ABE zugelassen, Daten sind nicht konform". Dat betekent dat het voertuig is toegelaten op basis van een Europese typegoedkeuring, waarvan de gegevens niet overeenkomen. Omdat vaststaat dat het voertuig geen Europese typegoedkeuring heeft, is het aannemelijk dat in Duitsland een fout is gemaakt door die typegoedkeuring toch te registreren. Welke fout dat precies is, blijkt niet uit de informatie van het KBA, aldus de RDW. Verder heeft de RDW zich op het standpunt gesteld dat uit de lijst met referentievoertuigen niet blijkt dat die voertuigen wat betreft alle voertuigkenmerken overeenkomen met het voertuig van CVE Holding.
Hierop heeft CVE Holding bij brief van 15 mei 2025 weer een reactie ingediend. Zij benadrukt dat uit de reactie van de RDW niet volgt dat hier sprake is van een evidente fout. Bovendien gaat het CVE Holding er vooral om of de CO2-uitstoot evident onjuist is vastgesteld door de Duitse keurmeester. Dat is volgens CVE Holding niet het geval, mede gelet op de door haar overgelegde lijst met referentievoertuigen.
4.5.    Beide partijen hebben in hun reacties gewezen op de uitspraak van de Afdeling van 19 juni 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1943). In die uitspraak heeft de Afdeling overwogen dat artikel 4 van de Kentekenbewijzenrichtlijn en de rechtspraak van het Hof van Justitie niet dwingen tot het overnemen van evidente fouten in door andere lidstaten afgegeven kentekenbewijzen.
4.6.    Niet in geschil is dat CVE Holding bij de herregistratie een geldig geharmoniseerd kentekenbewijs heeft overgelegd. Zoals onder 4.1 en 4.2 is overwogen, geldt als uitgangspunt dat de RDW op grond van artikel 4 van de Kentekenbewijzenrichtlijn gehouden is om een voertuig op basis van een geharmoniseerd kentekenbewijs in te schrijven. Het is daarom aan de RDW om aannemelijk te maken dat op het Duitse kentekenbewijs een evidente fout was vermeld. De Afdeling volgt CVE Holding in haar standpunt dat het hier uiteindelijk gaat om de vraag of de vermelde CO2-uitstoot evident fout was. Naar het oordeel van de Afdeling is de RDW er niet in geslaagd om dat aannemelijk te maken. Hierover wordt het volgende overwogen.
4.7.    Ten eerste is, zoals de RDW zelf heeft erkend, niet precies duidelijk geworden welke fout het KBA zou hebben gemaakt door het voertuig met een Europese typegoedkeuring te registreren. Ten tweede volgt uit de informatie van het KBA dat die instantie in ieder geval zelf niet van oordeel is dat er een fout is gemaakt, omdat er bewust een "exemption" (vrijstelling) is toegepast. De stelling van CVE Holding dat de Duitse keurmeester de Europese typegoedkeuring van een voor de Europese markt geproduceerde Ford Mustang heeft geraadpleegd en heeft vastgesteld dat het voertuig overeenstemt met het Europese model, is in dat licht bezien aannemelijk.
Het standpunt van de RDW, dat niet kan worden uitgegaan van de op het kentekenbewijs vermelde CO2-uitstoot omdat daarop ten onrechte een Europese typegoedkeuring is vermeld, kan dus niet worden gevolgd.
4.8.    Ook heeft de RDW niet aannemelijk gemaakt dat de op het Duitse kentekenbewijs geregistreerde CO2-uitstoot van 179 gr/km evident onjuist is. De door de Duitse keurmeester vastgestelde CO2-uitstoot wordt namelijk ondersteund door de door CVE Holding overgelegde lijst met referentievoertuigen, waarvan de RDW de inhoud niet heeft betwist. Aangenomen kan worden dat deze referentievoertuigen behoren tot een categorie voertuigen die op de essentiële punten identiek zijn aan het voertuig.
4.9.    De conclusie is dat de RDW in dit geval gehouden was om de op het Duitse kentekenbewijs vermelde CO2-uitstoot van 179 gr/km over te nemen in het Nederlandse kentekenregister.
Het betoog slaagt.
5.       Gelet hierop behoeft hetgeen CVE Holding overigens heeft aangevoerd, geen bespreking.
Eindoordeel
6.       Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd, voor zover aangevallen. De Afdeling doet wat de rechtbank had moeten doen en zal het beroep tegen het besluit van 19 september 2022 alsnog gegrond verklaren. Dat besluit wordt vernietigd wegens strijd met artikel 4 van de Kentekenbewijzenrichtlijn gelezen in verbinding met artikel 43e, eerste lid, van de Wvw 1994.
7.       De RDW moet een nieuw besluit nemen op het bezwaar van CVE Holding, waarbij de RDW met inachtneming van wat in deze uitspraak is overwogen het verzoek van CVE Holding moet toewijzen en de CO2-uitstoot moet vaststellen overeenkomstig de op het Duitse kentekenbewijs vermelde waarde, te weten 179 gr/km. Daartoe zal de Afdeling een termijn stellen.
Met het oog op een efficiënte afdoening van het geschil ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht te bepalen dat tegen het nieuwe besluit alleen bij haar beroep kan worden ingesteld.
8.       De RDW moet de nog resterende proceskosten voor het beroep tegen het besluit van 19 september 2022 en de proceskosten voor het hoger beroep vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Oost­-Brabant van 28 maart 2023 in zaak nr. 22/723, voor zover aangevallen;
III.      verklaart het beroep tegen het besluit van de Dienst Wegverkeer van 19 september 2022, kenmerk BZW.22.0530 BRP.22.0017 BZW.21.0908, gegrond;
IV.      vernietigt het onder III vermelde besluit;
V.       draagt de Dienst Wegverkeer op om binnen zes weken na verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen een nieuw besluit te nemen en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;
VI.      bepaalt dat tegen het te nemen nieuwe besluit alleen bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld;
VII.     veroordeelt de Dienst Wegverkeer tot vergoeding van bij CVE Holding B.V. in verband met de behandeling van het beroep en hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 3.628,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatige verleende rechtsbijstand;
VIII.    gelast dat de Dienst Wegverkeer aan CVE Holding B.V. het door haar voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 548,00 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Wissels, voorzitter, en mr. C.C.W. Lange en M.C Stoové, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.G. de Vries-Biharie, griffier.
w.g. Wissels
voorzitter
w.g. De Vries-Biharie
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 16 juli 2025
611