ECLI:NL:RVS:2025:322

Raad van State

Datum uitspraak
29 januari 2025
Publicatiedatum
29 januari 2025
Zaaknummer
202403189/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over de afwijzing van een verzoek tot aanpassing van een medisch advies door het Centrum Indicatiestelling Zorg

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 4 augustus 2021, waarin het beroep van [persoon] tegen een besluit van het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) ongegrond werd verklaard. Het CIZ had op 7 november 2019 het verzoek van [appellant] om een medisch advies over [persoon] van 18 maart 2019 aan te passen afgewezen. Dit besluit werd door het CIZ op 2 juli 2020 in het kader van een bezwaarprocedure bevestigd. De rechtbank oordeelde dat het CIZ niet verplicht was om het medisch advies te rectificeren, wat [appellant] betwistte in hoger beroep.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld op 11 november 2024. Tijdens deze zitting heeft [appellant], bijgestaan door mr. O. Labordus, zijn standpunt toegelicht. Het CIZ was vertegenwoordigd door mr. B. van Dijk en mr. S.D. Hendriks. De kern van het geschil betreft de vraag of het CIZ gehouden is om het medisch advies inhoudelijk aan te passen op basis van artikel 16 van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG). [appellant] voerde aan dat de rechtbank ten onrechte niet is overgegaan tot een gevoegde behandeling met een andere beroepsprocedure en dat het CIZ andere adviezen had moeten betrekken bij de beoordeling.

De Afdeling oordeelde dat de rechtbank terecht geen aanleiding zag voor rectificatie van het medisch advies. Het recht op correctie onder de AVG is niet bedoeld om meningen of conclusies te wijzigen, en de rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het CIZ niet verplicht was om het medisch advies aan te passen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het CIZ hoeft geen proceskosten te betalen.

Uitspraak

202403189/1/A3.
Datum uitspraak: 29 januari 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in [woonplaats], in de hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van [persoon], wonend in [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 4 augustus 2021 in zaak nr. 20/4228 in het geding tussen:
[persoon]
en
het Centrum Indicatiestelling Zorg (hierna: CIZ).
Procesverloop
Bij besluit van 7 november 2019 heeft het CIZ het verzoek van [appellant] om een medisch advies over [persoon] van 18 maart 2019 aan te passen afgewezen.
Bij besluit van 2 juli 2020 heeft het CIZ het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 4 augustus 2021 heeft de rechtbank het door [persoon] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [persoon] hoger beroep ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep (hierna: de CRvB). De CRvB heeft het hoger beroepschrift doorgestuurd naar de Afdeling.
Het CIZ heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 11 november 2024, waar [appellant], bijgestaan door mr. O. Labordus, rechtsbijstandverlener in Amsterdam, en het CIZ, vertegenwoordigd door mr. B. van Dijk en mr. S.D. Hendriks, beiden advocaat in Rotterdam, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       Op 18 maart 2019 heeft een medisch adviseur, die werkzaam is bij het CIZ, een medisch advies opgesteld over [persoon]. [appellant] heeft op 30 september 2019 verzocht om een correctie van dit medisch advies. Het CIZ heeft dit verzoek bij besluit van 7 november 2019 afgewezen.
2.       Het CIZ heeft bij besluit van 2 juli 2020 het bezwaar dat [appellant] tegen dit besluit heeft gemaakt ongegrond verklaard. Volgens het CIZ zijn er geen redenen om aan te nemen dat de persoonsgegevens van [persoon] onjuist of onvolledig zijn geadministreerd. Er bestaat daarom geen grond om tot rectificatie over te gaan, aldus het CIZ.
3.       Het geschil in deze zaak gaat over de vraag of het CIZ is gehouden het medisch advies over [persoon] inhoudelijk aan te passen op grond van artikel 16 van de Algemene verordening gegevensbescherming (hierna: AVG).
Aangevallen uitspraak
4.       De rechtbank heeft in wat [appellant] heeft aangevoerd geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het CIZ het medisch advies moet rectificeren.
Hoger beroep
5.       [appellant] kan zich niet verenigen met de uitspraak van de rechtbank. In de eerste plaatst betoogt hij dat de rechtbank ten onrechte niet is overgegaan tot een gevoegde behandeling met de beroepsprocedure over het zorgprofiel dat aan [persoon] is toegekend op grond van de Wet langdurige zorg (hierna: WLZ). Hiertoe voert hij aan dat de zaken niet alleen nauw met elkaar zijn verbonden, maar elkaar ook over en weer beïnvloeden. De rechtbank heeft dit niet onderkend volgens [appellant].
5.1.    In de zaak die bij de rechtbank zaaknummer ROT 19/5492 heeft gekregen en die door de rechtbank wat [appellant] betreft gevoegd had moeten worden behandeld is inmiddels door de Centrale Raad van Beroep beslist op het hoger beroep (zie de uitspraak van 1 augustus 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:1588). Dit en wat de eventuele praktische gevolgen zouden zijn als deze hogerberoepsgrond zou slagen heeft de Afdeling op de zitting besproken met [appellant]. [appellant] heeft te kennen gegeven zijn grond te handhaven omdat hij het principieel oneens is met de keuze van de rechtbank. De Afdeling overweegt daarom als volgt. De bestuursrechter kan op grond van artikel 8:14 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) ambtshalve of op verzoek beslissen om samenhangende zaken gezamenlijk te behandelen of juist gescheiden te behandelen. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld in haar uitspraak van 8 augustus 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX3919) betreft het hier een procesrechtelijke beslissing die in beginsel de verantwoordelijkheid van de eerste rechter is. Behoudens uitzonderingssituaties, die zich hier niet voordoen, kunnen hiertegen gerichte gronden niet leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak. De Afdeling ziet hiervoor ook in dit geval geen aanleiding.
Het betoog slaagt niet.
6.       In de tweede plaats betoogt [appellant] dat de rechtbank bij haar beoordeling van het beroep ten onrechte alleen de medische rapportage van 18 maart 2019 heeft betrokken. [appellant] voert hiertoe aan dat hij heeft verzocht om rectificatie van het volledige dossier van [persoon]. Volgens hem had het CIZ ook andere adviezen die zijn uitgebracht moeten betrekken bij zijn besluitvorming. [appellant] wijst op de adviezen van 15 augustus 2019 en 31 maart 2021, die later, op 5 mei 2020 en 23 juni 2020, zijn aangepast. Volgens [appellant] bevatten de over [persoon] uitgebrachte adviezen feitelijke onjuistheden. De verstandelijke beperking van [persoon] wordt als ernstig in plaats van als beperkt aangemerkt. Daarbij wordt de beperking ten onrechte boven de spraak-taalstoornis die [persoon] heeft gesteld. Omdat medische gegevens persoonsgegevens zijn, moeten die volledig en correct worden weergegeven. Op basis van een onjuiste weergave van medische gegevens en een verkeerde duiding van deze gegevens heeft het CIZ een verkeerd zorgprofiel aan [persoon] toegekend. De rechtbank heeft niet onderkend dat het CIZ in strijd heeft gehandeld met de AVG door de medische gegevens van [persoon] niet aan te passen, aldus [appellant].
6.1.    De Afdeling stelt vast dat op de zitting bij de rechtbank met partijen is besproken dat de inhoud van de brief van 2 juli 2020 en het daarbij behorende medisch advies zou worden betrokken bij het op dat moment nog aanhangige beroep met het zaaknummer ROT 19/5492. De adviezen die [appellant] benoemt horen bij de brief van 2 juli 2020 die buiten beschouwing is gelaten. Daarbij komt dat de adviezen die zijn uitgebracht niet staan vermeld in zijn verzoek aan het CIZ om aanpassing van de gegevens van [persoon]. De Afdeling is op grond van het voorgaande van oordeel dat de rechtbank terecht niet ook over deze adviezen heeft geoordeeld.
6.2.    Over de naar [appellant] stelt onjuiste gegevens en de duiding ervan in het medische dossier van [persoon] oordeelt de Afdeling als volgt. Artikel 16 van de AVG geeft de betrokkene het recht tot correctie of aanvullen als de persoonsgegevens onjuist of onvolledig zijn. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling volgt dat het rectificatierecht uit artikel 16 van de AVG niet bedoeld is om indrukken, meningen, onderzoeksresultaten en conclusies waarmee de betrokkene zich niet kan verenigen te wijzigen of te verwijderen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 24 januari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:243). Voor zover [appellant] aanvoert dat hij het niet eens is met de interpretaties en eigen visies kan dit niet leiden tot wijziging of verwijdering van die interpretaties of visies. Zoals ook de rechtbank heeft geoordeeld is het CIZ niet gehouden om het medisch advies over [persoon] inhoudelijk aan te passen op grond van artikel 16 van de AVG.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
7.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.
8.       Het CIZ hoeft geen proceskosten te betalen.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.A. de Poorter, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W. Dijkshoorn, griffier.
w.g. De Poorter
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Dijkshoorn
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 29 januari 2025
735-1106