ECLI:NL:RVS:2025:3169

Raad van State

Datum uitspraak
14 juli 2025
Publicatiedatum
11 juli 2025
Zaaknummer
202503559/1/V3 en 202503559/2/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • M.J.M. Ristra-Peeters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep en verzoek om voorlopige voorziening in asielzaak

In deze zaak heeft de minister van Asiel en Migratie op 25 april 2025 een aanvraag van de appellant om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen. De rechtbank Den Haag heeft op 17 juni 2025 het beroep van de appellant ongegrond verklaard. De appellant, vertegenwoordigd door mr. M. van Werven, heeft hiertegen hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 14 juli 2025 uitspraak gedaan. Het hoger beroep is ongegrond verklaard, omdat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moeten worden. De voorzieningenrechter bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het verzoek om voorlopige voorziening af. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202503559/1/V3 en 202503559/2/V3.
Datum uitspraak: 14 juli 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 92 van de Vw 2000, op het hoger beroep van:
[appellant],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 17 juni 2025 in zaak nr. NL25.19297 in het geding tussen:
appellant
en
de minister van Asiel en Migratie.
Procesverloop
Bij besluit van 25 april 2025 heeft de minister een aanvraag van appellant om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet in behandeling genomen.
Bij uitspraak van 17 juni 2025 heeft de rechtbank het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft appellant, vertegenwoordigd door mr. M. van Werven, advocaat in Gouda, hoger beroep ingesteld. Ook heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Overwegingen
1.       Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
1.1.    Het hoger beroep gaat onder meer over rechtsvragen die eerder door de Afdeling zijn beantwoord (uitspraak van 11 april 2025, ECLI:NL:RVS:2025:1642, onder 4.3 tot en met 4.8, waarin de Afdeling uitlegt waarom de besluitvorming niet zonder meer onzorgvuldig is als de minister in het voornemen in de Dublinprocedure niet expliciet ingaat op de individuele omstandigheden van een vreemdeling, en de uitspraak van 25 februari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:717, onder 7 tot en met 7.5, over artikel 17 van de Dublinverordening en persoonlijke ervaringen in een andere lidstaat). Het hoger beroep biedt geen reden hierover in dit geval anders te oordelen.
2.       Het hoger beroep is ongegrond. De voorzieningenrechter van de Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank. Het verzoek om voorlopige voorziening wordt daarom afgewezen. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.       wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. M.J.M. Ristra-Peeters, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. D.I. Schipper, griffier.
w.g. Ristra-Peeters
voorzieningenrechter
w.g. Schipper
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 14 juli 2025
872-1111