ECLI:NL:RVS:2025:2935

Raad van State

Datum uitspraak
1 juli 2025
Publicatiedatum
2 juli 2025
Zaaknummer
202403964/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning regulier voor Turkse onderdaan

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de minister van Asiel en Migratie tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 3 juni 2024 een aanvraag van een Turkse onderdaan voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd had goedgekeurd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had eerder de aanvraag afgewezen op basis van het ontbreken van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). De rechtbank oordeelde dat de afwijzing geen wettelijke basis had, omdat de minister geen beoordelingsruimte had om het mvv-vereiste toe te passen. De minister ging in hoger beroep, waarbij zij betoogde dat er wel degelijk een wettelijke grondslag was voor het mvv-vereiste en dat de rechtbank dit ten onrechte niet had onderkend. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de minister terecht het mvv-vereiste had toegepast en dat er voldoende wettelijke basis was voor de afwijzing van de aanvraag. De rechtbank werd in het ongelijk gesteld en de uitspraak werd vernietigd. De Afdeling concludeerde dat de minister zich terecht op het standpunt had gesteld dat er sprake was van een dwingende reden van algemeen belang, namelijk het effectief beheer van de migratiestromen, en dat het mvv-vereiste geschikt was om dit doel te waarborgen. Het beroep van de betrokkene werd ongegrond verklaard, evenals het incidenteel hoger beroep.

Uitspraak

202403964/1/V3.
Datum uitspraak: 1 juli 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op de hoger beroepen van:
1. de minister van Asiel en Migratie,
2. [betrokkene],
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's-­Hertogenbosch, van 3 juni 2024 in zaak nr. NL23.21439 in het geding tussen:
[betrokkene]
en
de minister.
Procesverloop
Bij besluit van 25 mei 2023 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een aanvraag van betrokkene om hem een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 3 juli 2023 heeft de staatssecretaris het daartegen door betrokkene gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 3 juni 2024 heeft de rechtbank het daartegen door betrokkene ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op het bezwaar neemt met inachtneming van de uitspraak.
Tegen deze uitspraak heeft de minister hoger beroep ingesteld.
Betrokkene, vertegenwoordigd door mr. B. Aydin, advocaat in Amsterdam, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven en voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een zienswijze naar voren gebracht.
Overwegingen
Inleiding
1.       Betrokkene, van Turkse nationaliteit, heeft een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het verrichten van arbeid als zelfstandige. De minister heeft de aanvraag afgewezen, omdat betrokkene geen geldige machtiging tot voorlopig verblijf (hierna: mvv) heeft en niet gebleken is dat de vrijstellingsgronden van artikel 17 van de Vw 2000 op hem van toepassing zijn. Ook komt betrokkene volgens de minister niet in aanmerking voor vrijstelling van het mvv-vereiste op grond van artikel 3.71, tweede lid, aanhef en onder e, van het Vb 2000, omdat hij geen bijzondere individuele omstandigheden heeft aangevoerd die tot de conclusie kunnen leiden dat zijn uitzetting in strijd is met de Associatieovereenkomst EEG-Turkije en het Aanvullend Protocol bij die overeenkomst (hierna: het AP).
1.1.    Deze uitspraak gaat over het met ingang van 1 oktober 2022 opnieuw toepassen van het mvv-vereiste als zelfstandige afwijzingsgrond op Turkse onderdanen die, zoals betrokkene, een beroep kunnen doen op de standstillbepaling van artikel 41, eerste lid, van het AP, en over het daarvoor aangepaste beleid in paragraaf B1/4.1 van de Vc 2000.
1.2.    Partijen zijn verdeeld over het antwoord op de vraag of er voldoende wettelijke basis is voor het toepassen van het mvv-vereiste als zelfstandige afwijzingsgrond bij Turkse onderdanen die arbeid als zelfstandige willen gaan verrichten. Verder zijn partijen verdeeld over het antwoord op de vraag of het toepassen van het mvv-vereiste gerechtvaardigd is door een dwingende reden van algemeen belang, geschikt is om de verwezenlijking van de nagestreefde doelen te waarborgen en niet verder gaat dan noodzakelijk is om de doelen te verwezenlijken.
1.3.    Het wettelijk kader en het beleidskader zijn opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Voorgeschiedenis
2.       Sinds de inwerkingtreding op 1 april 2001 van de Vw 2000 is het ontbreken van een geldige mvv een zelfstandige grond om een aanvraag om verlening van een reguliere verblijfsvergunning voor bepaalde tijd af te wijzen. Zoals de Afdeling in de uitspraak van 6 maart 2008, ECLI:NL:RVS:2008:BC6595, onder 2.4.2 en 2.4.3 heeft overwogen, is de invoering van het mvv-vereiste als zelfstandige afwijzingsgrond een aanscherping en daarmee een beperking in de zin van artikel 41, eerste lid, van het AP die in situaties waarin deze bepaling van toepassing is, buiten toepassing dient te worden gelaten. De Afdeling heeft daarbij verwezen naar het arrest van het Hof van Justitie van 20 september 2007, Tum en Dari, ECLI:EU:C:2007:530.
2.1.    Naar aanleiding van de uitspraak van 6 maart 2008 en het arrest Tum en Dari heeft de minister artikel 3.71, tweede lid, aanhef en onder e, van het Vb 2000 gewijzigd (besluit van 24 april 2009 tot wijziging van het Vb 2000, Stb. 2009, 198). Met deze wijziging zijn ook vrijgesteld van het mvv-vereiste: vreemdelingen van wie de uitzetting in strijd zou zijn met de Associatieovereenkomst EEG-Turkije, het AP bij die overeenkomst, of Besluit nr. 1/80 (hierna: het associatierecht). De werkwijze die de minister vervolgens toepaste, was gebaseerd op de oude, voor een vreemdeling gunstigere werkwijze, en hield in dat aanvragen van Turkse onderdanen voor een verblijfsvergunning voor het verrichten van arbeid als zelfstandige niet werden afgewezen wegens het ontbreken van een mvv, als aan alle overige vereisten voor het verlenen van deze verblijfsvergunning werd voldaan.
2.2.    In de brief van de minister van 5 juli 2022 aan de Tweede Kamer (Kamerstukken II, 2021/22, 32 824, nr. 366; hierna: de Kamerbrief) heeft de minister aangekondigd het mvv-vereiste weer te gaan toepassen als zelfstandige afwijzingsgrond. De aanleiding daarvoor was het arrest van het Hof van 7 augustus 2018, Yön, ECLI:EU:C:2018:632, waaruit volgens de minister volgt dat de aanscherping niet strijdig hoeft te zijn met het associatierecht als het maar mogelijk is rekening te houden met de bijzondere individuele omstandigheden van een vreemdeling.
2.3.    Met het besluit van 23 september 2022, WBV 2022/23, (Stcrt. 2022, nr. 25406) heeft de minister het beleid in paragraaf B1/4.1 van de Vc 2000 aangepast en daarin opgenomen aan welke vereisten door een vreemdeling moet zijn voldaan voordat de minister aanneemt dat de uitzetting in strijd is met het associatierecht in de zin van artikel 3.71, tweede lid, aanhef en onder e, van het Vb 2000. Zoals de minister in de toelichting van het WBV te kennen geeft, zal in een individueel besluit worden gemotiveerd of de bij de aanvraag aangevoerde omstandigheden tot de conclusie kunnen leiden dat sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden waardoor een vreemdeling moet worden vrijgesteld van het mvv-vereiste. Op deze wijze wordt volgens de minister voldoende rekening gehouden met de persoonlijke situatie van een vreemdeling en worden stelselmatige weigeringen voorkomen.
De uitspraak van de rechtbank
3.       De rechtbank heeft geoordeeld dat de in het beleid in paragraaf B1/4.1 van de Vc 2000 gecreëerde zelfstandige afwijzingsgrond, op grond waarvan aan een Turkse onderdaan het mvv-vereiste kan worden tegengeworpen, geen wettelijke basis heeft, omdat artikel 3.71, tweede lid, aanhef en onder e, van het Vb 2000 hiervoor geen wettelijke basis biedt. Artikel 3.71, tweede lid, aanhef en onder e, van het Vb 2000 laat namelijk geen beleids- of beoordelingsruimte aan de minister en biedt daarom ook geen ruimte voor beleid ter invulling hiervan. Dit betekent volgens de rechtbank dat de grondslag voor een afwijzing op grond van het mvv-vereiste uitsluitend in de beleidsregel ligt en dat is op grond van artikel 1:3, vierde lid, van de Awb niet toegestaan.
Het hoger beroep van de minister en de beoordeling van het hoger beroep
4.       De minister klaagt in haar enige grief over dit oordeel van de rechtbank. De minister betoogt dat artikel 3.71, tweede lid, aanhef en onder e, van het Vb 2000 een individuele beoordeling vergt, namelijk of uitzetting van betrokkene in strijd zou zijn met de Associatieovereenkomst EEG-Turkije of het AP bij die overeenkomst en dat de bevoegdheid voor die beoordeling met deze bepaling is gegeven. Voor die beoordeling heeft de minister het beleid in paragraaf B1/4.1 van de Vc 2000 geformuleerd. Het beleid heeft daarmee een wettelijke grondslag en is als zodanig in overeenstemming met de tekst en strekking van artikel 1:3, vierde lid, en artikel 4:81 van de Awb. Met de beleidsregel in paragraaf B1/4.1 wordt niet een nieuwe of aanvullende bevoegdheid gecreëerd. Dit heeft de rechtbank volgens de minister ten onrechte niet onderkend.
4.1.    De minister betoogt terecht dat er een wettelijke grondslag is voor het toepassen van het mvv-vereiste als zelfstandige afwijzingsgrond. Op grond van artikel 14 en artikel 16 van de Vw 2000 is de minister bevoegd om een aanvraag voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd af te wijzen als een vreemdeling niet beschikt over een geldige mvv. Op grond van artikel 17, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vw 2000, wordt een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd niet afgewezen wegens het ontbreken van een geldige mvv als een vreemdeling behoort tot een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen categorie. Die categorieën worden in artikel 3.71, tweede lid, van het Vb 2000 nader uitgewerkt. Onder e. van deze bepaling is een vreemdeling, die in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van Besluit nr. 1/80 of van wie de uitzetting in strijd is met het associatierecht vrijgesteld van het mvv-vereiste. In paragraaf B1/4.1 van de Vc 2000 ten slotte staat wanneer volgens de minister de uitzetting in strijd is met dat recht.
4.2.    Anders dan de rechtbank heeft overwogen, biedt artikel 3.71, tweede lid, aanhef en onder e, wel beoordelingsruimte en wordt er in paragraaf B1/4.1 van de Vc 2000 niet een nieuwe, zelfstandige bevoegdheid gecreëerd. De minister betoogt terecht dat ze, om te kunnen vaststellen of uitzetting van een vreemdeling in strijd zou zijn met het associatierecht, een individuele beoordeling moet maken. In paragraaf B1/4.1 van de Vc 2000 geeft de minister weer hoe ze, in het licht van het arrest Yön, die beoordeling maakt en daarbij dus toepassing geeft aan artikel 3.71, tweede lid, aanhef en onder e, van het Vb 2000. Het beleid in paragraaf B1/4.1 van de Vc 2000 heeft daarom een wettelijke grondslag en is in overeenstemming met artikel 1:3, vierde lid, en artikel 4:81 van de Awb. Dit heeft de rechtbank ten onrechte niet onderkend.
4.3.    De grief slaagt.
5.       Het hoger beroep van de minister is gegrond. De Afdeling vernietigt de uitspraak van de rechtbank. De Afdeling beoordeelt het beroep. Daarbij bespreekt zij alleen beroepsgronden waarover de rechtbank nog geen oordeel heeft gegeven en beroepsgronden waarop na de overwegingen in hoger beroep nog moet worden beslist.
Bespreking van de beroepsgronden
6.       Betrokkene heeft in beroep betoogd dat de minister zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat zij van betrokkene kon verlangen dat hij voor zijn komst naar Nederland beschikte over een geldige mvv, omdat sprake is van een dwingende reden van algemeen belang, namelijk het effectief beheer van de migratiestromen, terwijl het
mvv-vereiste geschikt is om het nagestreefde doel te waarborgen en niet verder gaat dan noodzakelijk is. Daarnaast heeft betrokkene betoogd dat de minister oneigenlijk gebruik maakt van het arrest Yön, omdat het mvv-vereiste opnieuw is ingevoerd na de invoering van de inburgeringsplicht en het de minister om de inburgeringsplicht te doen is. Ook heeft betrokkene betoogd dat de herinvoering van het mvv-vereiste in strijd is met artikel 9 van de Associatieovereenkomst EEG-Turkije en met artikel 14 van het EVRM. Tot slot heeft betrokkene betoogd dat de minister de hoorplicht heeft geschonden.
Dwingende reden van algemeen belang
7.       Betrokkene heeft betoogd dat de werkelijke dwingende reden van algemeen belang voor herinvoering van het mvv-vereiste niet de reden is die de minister stelt, namelijk het effectief beheer van de migratiestromen en het voorkomen en tegengaan van illegaal verblijf en illegale arbeid in Nederland, maar de invoering van de inburgeringsplicht in het buitenland vanaf 1 januari 2022. Het arrest Yön, waar de minister zich op beroept, is namelijk al in 2018 gewezen, terwijl de minister het mvv-vereiste pas in 2022 heeft ingevoerd, na de invoering van de verplichting tot integratie van Turkse nieuwkomers.
7.1.    De Afdeling acht in dat kader het volgende van belang.
7.2.    In de Kamerbrief van 5 juli 2022 noemt de minister als redenen om het mvv-vereiste weer te gaan toepassen als zelfstandige afwijzingsgrond: (1) voorkomen dat inburgeringsplichtig geworden Turkse onderdanen die als gezinslid in Nederland willen verblijven, zich aan het inburgeringsexamen buitenland zouden kunnen onttrekken door in Nederland een aanvraag in te dienen met een beroep op het associatierecht, en (2) een einde maken aan de gegroeide praktijk dat Turkse onderdanen die naar Nederland komen om arbeid te verrichten, illegaal inreizen of inreizen met een Schengenvisum voor kort verblijf, om vervolgens, met een beroep op het associatierecht, een verblijfsaanvraag in te dienen, zonder over een geldige mvv te beschikken, en gedurende de behandeling van de aanvraag illegaal arbeid te verrichten.
7.3.    In de toelichting van het WBV 2022/23 noemt de minister als dwingende redenen van algemeen belang voor herinvoering van het mvv-vereiste: het effectief beheer van de migratiestromen, het voorkomen en tegengaan van illegaal verblijf en het voorkomen van illegale arbeid.
7.4.    Uit de Kamerbrief en het WBV 2022/23, in onderlinge samenhang gelezen, volgt naar het oordeel van de Afdeling voldoende duidelijk welke dwingende redenen van algemeen belang de minister heeft beoogd bij het opnieuw gaan toepassen van het mvv-vereiste bij Turkse onderdanen die in Nederland arbeid als zelfstandige willen verrichten, namelijk het effectief beheer van de migratiestromen, het voorkomen en tegengaan van illegaal verblijf en het voorkomen van illegale arbeid. Het betoog van betrokkene faalt alleen al hierom.
7.5.    Daarnaast heeft de minister er op de zitting bij de rechtbank terecht op gewezen dat Turkse nieuwkomers die verblijf willen in Nederland om arbeid als zelfstandige te verrichten en voor dat verblijfsdoel een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd aanvragen, niet inburgeringsplichtig zijn. Dit is omdat het verrichten van arbeid als zelfstandige een tijdelijk verblijfsdoel is in de zin van de Wet inburgering 2021. Zie artikel 3 van de Wet inburgering 2021 en artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder b, van het Besluit inburgering 2021.
7.6.    Zoals volgt uit de rechtspraak van het Hof kan het efficiënte beheer van de migratiestromen en het voorkomen van illegale binnenkomst en illegaal verblijf een dwingende reden van algemeen belang vormen, zie het arrest van het Hof van 7 november 2013, Demir, ECLI:EU:C:2013:725, punt 41, en het arrest Yön, punt 77. Zie ook de uitspraak van de Afdeling van 30 april 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4805, onder 2.5. De minister heeft zich daarom terecht op het standpunt gesteld dat er sprake is van een dwingende reden van algemeen belang, gelegen in het effectief beheer van de migratiestromen. Het voorkomen van illegale arbeid kan naar het oordeel van de Afdeling gezien worden als onderdeel van het effectief beheer van de migratiestromen.
7.7.    In het licht van wat hiervoor onder 7.2 tot en met 7.6 is overwogen, kan aan het feit dat de minister het mvv-vereiste pas vier jaar na het arrest Yön opnieuw heeft ingevoerd, niet de door betrokkene daaraan toegekende betekenis worden gehecht.
Geschiktheid van de maatregel
8.       Zoals het Hof en de Afdeling eerder hebben overwogen, is het mvv-vereiste geschikt om de verwezenlijking van het effectief beheer van de migratiestromen te waarborgen. Het mvv-vereiste stelt de minister namelijk in staat om voorafgaand aan de feitelijke binnenkomst van de Turkse onderdaan te onderzoeken of aan alle vereisten voor toelating wordt voldaan. Zie het arrest Yön, punt 79, en de al genoemde uitspraak van de Afdeling van 30 april 2014, onder 2.5.1. Betrokkene heeft niets aangevoerd dat tot een ander oordeel leidt. De minister heeft zich daarom terecht op het standpunt gesteld dat de maatregel geschikt is om het doel, het effectief beheer van de migratiestromen, te waarborgen.
De evenredigheid van de maatregel
9.       Het evenredigheidsbeginsel vereist dat de nationale maatregel niet verder mag gaan dan noodzakelijk is om het met deze maatregel nagestreefde doel te verwezenlijken. Zie het arrest Yön, punten 80-81.
9.1.    In artikel 3.71, tweede lid, aanhef en onder e, van het Vb 2000 en paragraaf B1/4.1 van de Vc 2000 is geregeld dat een vreemdeling is vrijgesteld van het mvv-vereiste als naar het oordeel van de minister de uitzetting in strijd is met het associatierecht. Voor dat oordeel is onder meer van belang dat de vreemdeling moet voldoen aan alle overige voorwaarden voor het verlenen van de verblijfsvergunning en dat er sprake moet zijn van bijzondere individuele omstandigheden die tot de conclusie leiden dat het mvv-vereiste onevenredig is. Op deze wijze heeft de minister voorzien in een mogelijkheid om een vreemdeling vrij te stellen van het mvv-vereiste als het niet redelijk zou zijn om van die vreemdeling te verwachten dat hij vanuit zijn land van herkomst een mvv zou moeten aanvragen. Vergelijk het arrest Yön, punt 82. Verder is in paragraaf B1/4.1 onder meer opgenomen dat het aan de vreemdeling is om de eventuele bijzondere individuele omstandigheden bij indiening van de aanvraag aan te voeren en met bewijsmiddelen te onderbouwen.
9.1.1. Betrokkene heeft bij de aanvraag en in bezwaar geen bijzondere individuele omstandigheden naar voren gebracht, waarom het in zijn geval niet redelijk zou zijn om te verwachten dat hij in Turkije een mvv aanvraagt. De minister heeft zich daarom terecht op het standpunt gesteld dat er in het geval van betrokkene geen sprake is van bijzondere individuele omstandigheden die tot de conclusie leiden dat het stellen van het mvv-vereiste voor hem onevenredig is. Dat er volgens betrokkene geen omstandigheden kunnen worden bedacht die kunnen leiden tot de vrijstelling van het mvv-vereiste, maakt niet dat de maatregel daarom onevenredig is. Bovendien is gebleken dat betrokkene in augustus 2023 is teruggekeerd naar Turkije en tijdens de behandeling van zijn beroep op zitting op 29 maart 2024 niet aanwezig was, omdat hij nog steeds in Turkije verbleef.
9.2.    Betrokkene heeft in beroep betoogd dat het onmogelijk is om vanuit het buitenland aan de documentatievereisten te voldoen, omdat stukken zoals de inschrijving bij de Kamer van Koophandel, een Nederlandse bankrekening en een btw-nummer in Nederland moeten worden geregeld.
9.2.1. Dit betoog leidt evenmin tot de conclusie dat het toepassen van het mvv-vereiste voor betrokkene onevenredig is. Vooropgesteld wordt dat de minister mag verlangen dat een vreemdeling de in bijlage 8aa, behorend bij artikel 3.20a, vierde lid, van het VV 2000, en paragraaf B6/4.5 van de Vc 2000 genoemde stukken overlegt, voor zover die vreemdeling daarover redelijkerwijs de beschikking kan krijgen. Als een vreemdeling een steekhoudende verklaring heeft gegeven waarom hij over een bepaald stuk of bepaalde stukken niet de beschikking kan krijgen, en de minister de aanvraag desondanks niet voorlegt voor advies aan de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland, zal de minister dit moeten motiveren. Zie de uitspraak van de Afdeling van 26 februari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:734, onder 5.1.
9.2.2. Zoals de minister terecht heeft opgemerkt, is het bedrijf van betrokkene een BV en kan de inschrijving van een BV bij de Kamer van Koophandel door de bestuurder in persoon worden gedaan, maar ook via de tussenkomst van een notaris en dus vanuit het buitenland worden bewerkstelligd. Bovendien heeft betrokkene een uittreksel van de Kamer van Koophandel overgelegd. Zoals de minister verder terecht heeft opgemerkt, worden een Nederlandse bankrekening en een btw-nummer niet genoemd in bijlage 8aa en paragraaf B6/4.5 van de Vc 2000 als stukken die overgelegd moeten worden.
9.3.    Ook heeft betrokkene betoogd dat het opnieuw toepassen van het mvv-vereiste niet noodzakelijk is, omdat na de invoering daarvan op 1 oktober 2022 de illegale binnenkomst van Turkse onderdanen niet is verminderd en daarom het beoogde doel, het voorkomen van illegale inreis en illegale arbeid, niet is bewerkstelligd. Verder heeft hij betoogd dat er andere manieren zijn die de overheid kan toepassen om illegale binnenkomst te bestrijden, zoals bijvoorbeeld de Arbeidsinspectie actiever laten optreden.
9.3.1. Ook dit betoog faalt. De aanwezigheid van andere manieren die de overheid kan toepassen om illegale binnenkomst te bestrijden, maakt niet dat de huidige maatregel daarom verder gaat dan noodzakelijk is. Bovendien zijn, zoals de minister terecht heeft opgemerkt, de door betrokkene genoemde manieren reactief en repressief terwijl de minister nu juist voorafgaand aan de feitelijke binnenkomst van de Turkse ondernemer wil handelen, door illegale migratie te voorkomen. Betrokkene heeft geen andere concrete, minder vergaande, maatregelen genoemd die het beoogde doel kunnen bewerkstelligen.
10.     Gelet op wat hiervoor onder 7.6 tot en met 9.3.1 is overwogen, heeft de minister zich terecht op het standpunt gesteld dat sprake is van een dwingende reden van algemeen belang, namelijk het effectief beheer van de migratiestromen, terwijl het mvv-vereiste geschikt is om het nagestreefde doel te waarborgen en, in het geval van betrokkene, niet verder gaat dan noodzakelijk is.
Het beroep op discriminatieverboden
11.     Betrokkene heeft betoogd dat het opnieuw toepassen van het mvv-vereiste in strijd is met artikel 9 van de Associatieovereenkomst EEG-Turkije en met artikel 14 van het EVRM.
11.1.  Ook dit betoog faalt. Omdat de maatregel gerechtvaardigd is, sluit dat uit dat de maatregel onevenredig en discriminatoir is. Er is daarom geen strijd met artikel 9 van de Associatieovereenkomst. Zie het arrest van het Hof van 29 april 2010, Commissie/Nederland, ECLI:EU:C:2010:228, punt 75, waaruit dit volgt, en de uitspraak van de Afdeling van 29 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1168, onder 12 tot en met 12.1.1.
11.2.  Ook kan het beroep op artikel 14 van het EVRM niet slagen, alleen al omdat betrokkene niet heeft toegelicht welke specifieke rechten of vrijheden die in het verdrag zijn vermeld, volgens hem worden geschonden.
Schending hoorplicht
12.     Betrokkene betoogt tevergeefs dat de minister de hoorplicht heeft geschonden. De minister mag alleen met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb van horen in bezwaar afzien, als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit (uitspraak van de Afdeling van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1918, onder 4). Aan die maatstaf is voldaan, omdat betrokkene niet heeft aangetoond dat hij in aanmerking komt voor vrijstelling van het mvv-vereiste. Betrokkene heeft in bezwaar namelijk geen bijzondere individuele feiten en omstandigheden naar voren gebracht.
13.     Het beroep is ongegrond.
Het incidenteel hoger beroep van betrokkene
14.     Het  incidenteel hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
15.     Het  incidenteel hoger beroep is ongegrond. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       verklaart het incidenteel hoger beroep ongegrond;
III.      vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch, van 3 juni 2024 in zaak nr. NL23.21439;
IV.      verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.A. de Poorter, voorzitter, en mr. B. Meijer en mr. M.J.M. Ristra-Peeters, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. van de Kolk, griffier.
w.g. De Poorter
voorzitter
w.g. Van de Kolk
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 1 juli 2025
347-1058
BIJLAGE
Aanvullend Protocol bij de Associatieovereenkomst EEG-Turkije
Artikel 41
1.       De Overeenkomstsluitende Partijen voeren onderling geen nieuwe beperkingen in met betrekking tot de vrijheid van vestiging en het vrij verrichten van diensten.
[…].
Vreemdelingenwet 2000
Artikel 14
1.       Onze Minister is bevoegd:
a.       de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd in te willigen, af te wijzen dan wel niet in behandeling te nemen;
[…].
Artikel 16
1.       Een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 kan worden afgewezen indien:
a.       de vreemdeling niet beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf die overeenkomt met het verblijfsdoel waarvoor de verblijfsvergunning is aangevraagd;
[…].
Artikel 17
1.       Een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 wordt niet afgewezen wegens het ontbreken van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf, indien het betreft:
[…]
g.       de vreemdeling die behoort tot een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen categorie;
[…].
Vreemdelingenbesluit 2000
Artikel 3.71
1.       De aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd wordt afgewezen, indien de vreemdeling niet beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf.
2.       Van het vereiste van een geldige machtiging tot verblijf is, op grond van artikel 17, eerste lid, onder g, van de Wet, vrijgesteld de vreemdeling:
[…]
e.       die in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van Besluit 1/80 van de Associatieraad EEG-Turkije betreffende de ontwikkeling van de Associatie of van wie uitzetting in strijd zou zijn met de op 12 september 1963 te Ankara gesloten Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Economische Gemeenschap en Turkije (Trb. 1964, 217), het op 23 november 1970 te Brussel tot stand gekomen Aanvullend Protocol bij die overeenkomst (Trb. 1971, 70) of dat Besluit nr. 1/80;
[…].
Vreemdelingencirculaire 2000, deel B1
4.1. Mvv-vereiste
[…]
4.1.2. Vrijstelling mvv-vereiste vanwege het Associatierecht EEG-Turkije
Een vreemdeling is vrijgesteld van het MVV-vereiste, als artikel 3.71, tweede lid, onder e, Vb van toepassing is. De IND neemt aan dat uitzetting in strijd is met het Associatierecht in de zin van artikel 3.71, tweede lid, aanhef en onder e, Vb als de vreemdeling voldoet aan alle volgende voorwaarden:
• de vreemdeling of de hoofdpersoon valt onder het toepassingsbereik van Besluit 1/80 of het Aanvullend Protocol;
• de vreemdeling heeft een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd zonder mvv ingediend;
• de vreemdeling voldoet aan alle overige geldende voorwaarden voor het verlenen van de verblijfsvergunning; en
• er is sprake van bijzondere, individuele omstandigheden die tot de conclusie leiden dat het stellen van het mvv-vereiste onevenredig is.
De bijzondere, individuele omstandigheden moeten het uitoefenen van het vrij verkeer van werknemers of de vrijheid van vestiging belemmeren. Hiervan kan sprake zijn als bij een aanvraag om verblijf als gezinslid bij een Turkse hoofdpersoon die tot de legale Nederlandse arbeidsmarkt behoort, die Turkse hoofdpersoon door de bijzondere, individuele omstandigheden genoodzaakt wordt om te kiezen tussen het uitoefenen van de economische activiteit in Nederland en het gezinsleven in Turkije.
De IND neemt in beginsel geen belemmering van het uitoefenen van voornoemde vrijheden in Nederland aan als de bijzondere, individuele omstandigheden uitsluitend zien op de:
• politieke, economische of sociale situatie in Turkije; of
• persoonlijke omstandigheden in Turkije.
De IND neemt geen belemmering aan voor het uitoefenen van voornoemde vrijheden in Nederland als de bijzondere, individuele omstandigheden zien op de:
• (voortzetting van) illegale arbeid in Nederland.
Het is aan de vreemdeling om de eventuele bijzondere individuele omstandigheden bij indiening van de aanvraag aan te voeren en met bewijsmiddelen te onderbouwen.
Aanvragen voor een verblijfsvergunning die door de IND zijn ontvangen voor 1 oktober 2022 worden niet afgewezen op het mvv-vereiste als de aanvrager onder het toepassingsbereik valt van Besluit 1/80 of het Aanvullend Protocol en, behalve aan het mvv-vereiste, aan alle overige voorwaarden van het gevraagde verblijfsdoel voldoet.
Wet inburgering 2021
Artikel 3. Inburgeringsplichtig
1.       Inburgeringsplichtig is de vreemdeling, die rechtmatig verblijf verkrijgt in de zin van artikel 8, onderdelen a en c, van de Vreemdelingenwet 2000, die 16 jaar of ouder is en de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, nog niet heeft bereikt, en:
a.       anders dan voor een tijdelijk doel in Nederland verblijft; of
[…].
Besluit inburgering 2021
Artikel 2.2. Tijdelijke verblijfsdoelen
1.       Het doel van het verblijf in Nederland van de houder van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet 2000 is tijdelijk in de zin van artikel 3, eerste lid, onderdeel a, van de wet, indien die verblijfsvergunning is verleend onder een beperking verband houdend met:
[…]
b.       arbeid als zelfstandige;
[…].