ECLI:NL:RVS:2025:2819

Raad van State

Datum uitspraak
25 juni 2025
Publicatiedatum
25 juni 2025
Zaaknummer
202403934/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • B.P. Vermeulen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake proceskostenveroordeling na intrekking van het hoger beroep in asielzaak

In deze zaak heeft verzoeker, vertegenwoordigd door mr. D.H. Yabasun en later door mr. E. Arslan, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 3 juni 2024. De zaak betreft een verzoek om proceskostenveroordeling na intrekking van het hoger beroep, zoals geregeld in artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Verzoeker heeft op 23 mei 2025 het hoger beroep ingetrokken en verzocht om de minister van Asiel en Migratie te veroordelen in de proceskosten.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft overwogen dat de minister op 16 mei 2025 de aanvraag van verzoeker om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft ingewilligd. Dit betekent dat de minister, ongeacht de rechtmatigheid van de verlenging van de beslistermijn, de beslistermijn van vijftien maanden heeft overschreden. De Afdeling heeft daarom aanleiding gezien om de minister in de proceskosten te veroordelen. De minister moet de gemaakte proceskosten vergoeden, die zijn vastgesteld op € 453,50, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

De uitspraak is gedaan door mr. B.P. Vermeulen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. Q. Boon, griffier. De beslissing is openbaar uitgesproken op 25 juni 2025.

Uitspraak

202403934/1/V1.
Datum uitspraak: 25 juni 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het verzoek van:
[verzoeker],
verzoeker,
om proceskostenveroordeling in geval van intrekking van het hoger beroep (artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht; hierna: de Awb).
Procesverloop
Verzoeker, vertegenwoordigd door mr. D.H. Yabasun, advocaat in Amsterdam en vervolgens door mr. E. Arslan, advocaat in Amsterdam, heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 3 juni 2024 in zaak nr. NL24.15218.
De minister van Asiel en Migratie heeft een nader stuk ingediend.
Verzoeker heeft het hoger beroep ingetrokken en de Afdeling verzocht om de minister te veroordelen in de bij verzoeker opgekomen proceskosten.
Overwegingen
Het verzoek om een proceskostenveroordeling
1.       Verzoeker heeft het hoger beroep op 23 mei 2025 ingetrokken en gelijktijdig het verzoek gedaan om de minister krachtens artikel 8:75 van de Awb in de proceskosten te veroordelen. Daarvoor kan aanleiding bestaan als de minister aan een appellant is tegemoetgekomen of als het belang bij een uitspraak op het hoger beroep anderszins door haar toedoen is vervallen, zie ook de uitspraak van de Afdeling van 5 augustus 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1855, onder 2.1.
2.       De Afdeling heeft in haar uitspraken van 8 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4125, en 10 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2829, prejudiciële vragen gesteld aan het Hof van Justitie om te kunnen bepalen of de minister de beslistermijn, met WBV 2022/22 en WBV 2023/3, heeft mogen verlengen. Het Hof heeft in zijn arrest van 8 mei 2025, ECLI:EU:C:2025:326, antwoord gegeven op de prejudiciële vragen die de Afdeling heeft gesteld in haar uitspraak van 8 november 2023, die gaan over WBV 2022/22. De Afdeling moet hierover eerst nog einduitspraak doen. Het Hof heeft nog geen antwoord gegeven op de prejudiciële vragen die de Afdeling heeft gesteld in de verwijzingsuitspraak van 10 juli 2024. Nadat de Afdeling einduitspraak doet in de verwijzingszaak die gaat over WBV 2022/22 zal zij bezien of verdere aanhouding van zaken die vallen onder WBV 2023/3 nodig is, vergelijk ook de uitspraak van de Afdeling van 14 mei 2025, ECLI:NL:RVS:2025:2219, onder 1 en 2.
3.       Het voorgaande heeft geen invloed op de vraag of verzoeker zijn proceskosten vergoed moet krijgen. In dit geval heeft de minister bij besluit van 16 mei 2025 de aanvraag van verzoeker om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingewilligd. Verzoeker heeft die aanvraag op 26 augustus 2023 ingediend. Dit betekent dat de minister, ongeacht de rechtmatigheid van de verlenging van de beslistermijn, ook de beslistermijn van vijftien maanden heeft overschreden. De Afdeling ziet daarom aanleiding om de minister in de proceskosten te veroordelen.
4.       De Afdeling wijst het verzoek toe. De minister moet de in verband met het hoger beroep gemaakte proceskosten vergoeden (een punt voor het hogerberoepschrift). Het hoger beroep gaat uitsluitend over het door de minister niet tijdig nemen van een besluit op de asielaanvraag. De Afdeling past daarom wegingsfactor 0,5 toe.
Het besluit van 16 mei 2025
5.       De minister is in het besluit van 16 mei 2025 geheel aan de aanvraag van verzoeker tegemoetgekomen. Verzoeker heeft, hoewel de Afdeling hem daartoe in de gelegenheid heeft gesteld, niet laten weten het niet eens te zijn met dat besluit. Er is daarom geen beroep van rechtswege ontstaan, als bedoeld in artikel 6:20, derde lid, in samenhang gelezen met artikel 6:24 van de Awb, waarop de Afdeling nog moet beslissen.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
veroordeelt de minister van Asiel en Migratie tot vergoeding van bij verzoeker in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 453,50, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. B.P. Vermeulen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. Q. Boon, griffier.
w.g. Vermeulen
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Boon
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 25 juni 2025
977