ECLI:NL:RVS:2025:245

Raad van State

Datum uitspraak
27 januari 2025
Publicatiedatum
24 januari 2025
Zaaknummer
202306996/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van vreemdeling tegen inbewaringstelling door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, die op 8 november 2023 het beroep van de vreemdeling tegen zijn inbewaringstelling ongegrond verklaarde. De vreemdeling was op 19 oktober 2023 in bewaring gesteld door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank oordeelde dat de inbewaringstelling rechtmatig was en wees het verzoek om schadevergoeding af. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. H. Palanciyan, heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de tijdelijke plaatsing van de vreemdeling in een politiecel na inbewaringstelling niet langer dan 24 uur mag duren. De vreemdeling was op 19 oktober 2023 om 18.15 uur in bewaring gesteld en heeft de politiecel op 20 oktober 2023 om 20.15 uur verlaten, wat betekent dat de termijn van 24 uur met twee uur is overschreden. De Afdeling oordeelt dat de vreemdeling recht heeft op schadeloosstelling van € 30,00 voor het nadeel dat hij heeft geleden door het te lange verblijf in de politiecel.

De Afdeling verklaart het hoger beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep van de vreemdeling, voor zover gericht tegen de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring, alsnog gegrond. De Afdeling wijst het verzoek om schadevergoeding af, maar veroordeelt de minister van Asiel en Migratie tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling tot een bedrag van € 2.721,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak is gedaan op 27 januari 2025.

Uitspraak

202306996/1/V3.
Datum uitspraak: 27 januari 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's­Hertogenbosch, van 8 november 2023 in zaak nr. NL23.33976 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de minister van Asiel en Migratie.
Procesverloop
Bij besluit van 19 oktober 2023 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid de vreemdeling in bewaring gesteld.
Bij uitspraak van 8 november 2023 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. H. Palanciyan, advocaat in Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Op verzoek van de Afdeling heeft de staatssecretaris nadere stukken ingediend.
Overwegingen
1.       De vreemdeling klaagt in zijn enige grief terecht dat de rechtbank niet heeft onderkend dat tijdelijke plaatsing in een politiecel na inbewaringstelling niet langer dan 24 uur mag duren. De Afdeling wijst op haar uitspraak van 28 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2181, onder 3-4. Uit het dossier blijkt dat de vreemdeling op 19 oktober 2023 om 18.15 uur in bewaring is gesteld en in een politiecel is geplaatst. Ook blijkt uit het dossier dat hij de politiecel op 20 oktober 2023 om 20.15 uur heeft verlaten. De termijn van 24 uur is dus met twee uur overschreden. Omdat de maatregel van bewaring reeds is opgeheven, kan een bevel tot wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging als bedoeld in artikel 94, zesde lid, van de Vw 2000 achterwege blijven. Voor het nadeel dat de vreemdeling heeft geleden door zijn te lange verblijf in de politiecel, heeft hij aanspraak op € 30,00 aan schadeloosstelling als bedoeld in artikel 5, vijfde lid, van het EVRM. De Afdeling wijst op haar uitspraak van 27 januari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:219, onder 1-2. De grief slaagt.
2.       Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. De Afdeling zal het beroep van de vreemdeling, voor zover gericht tegen de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring, alsnog gegrond verklaren. Omdat er geen beroepsgronden zijn die de rechtbank niet heeft besproken en de Afdeling ook ambtshalve geen reden ziet om de bewaring onrechtmatig te achten, is het beroep voor het overige ongegrond. Er is geen grond voor schadevergoeding als bedoeld in artikel 106 van de Vw 2000. De minister moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's­Hertogenbosch, van 8 november 2023 in zaak nr. NL23.33976;
III.      verklaart het beroep, voor zover gericht tegen de wijze van tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring, gegrond;
IV.     veroordeelt de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Asiel en Migratie) om aan de vreemdeling bij wijze van schadeloosstelling € 30,00 te betalen;
V.      verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
VI.     wijst het verzoek om schadevergoeding af;
VII.     veroordeelt de minister van Asiel en Migratie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.721,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.A. de Poorter, voorzitter, en mr. A.J.C. de Moor-van Vugt en mr. A. Kuijer, leden, in tegenwoordigheid van mr. T.W.A. Weber, griffier.
w.g. De Poorter
voorzitter
w.g. Weber
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 27 januari 2025
846-1111