ECLI:NL:RVS:2025:22

Raad van State

Datum uitspraak
7 januari 2025
Publicatiedatum
7 januari 2025
Zaaknummer
202405720/2/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake bestemmingsplan en omgevingsvergunning voor woningbouw Carolus Simplexplein in Netersel

Op 7 januari 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak over een voorlopige voorziening met betrekking tot het bestemmingsplan "Woningbouw Carolus Simplexplein" en de bijbehorende omgevingsvergunning. De raad van de gemeente Bladel had op 27 juni 2024 het bestemmingsplan vastgesteld en op 11 juli 2024 een omgevingsvergunning verleend voor de bouw van zes grondgebonden woningen, vier appartementen en een gemeenschappelijke ruimte aan het Carolus Simplexplein in Netersel. De eigenaar van een aangrenzend perceel, [verzoeker], had bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, omdat hij vreesde voor nadelige effecten op zijn woon- en leefomgeving.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek van [verzoeker] om een voorlopige voorziening te treffen, afgewezen. Hij oordeelde dat de raad en het college van burgemeester en wethouders zich terecht op het standpunt hebben gesteld dat er voldoende parkeergelegenheid is voorzien en dat er geen privaatrechtelijke belemmeringen zijn die de uitvoering van het bestemmingsplan in de weg staan. Ook werd geoordeeld dat de beoogde bebouwing stedenbouwkundig inpasbaar is en dat er geen sprake is van een onevenredige aantasting van het woongenot van [verzoeker].

De voorzieningenrechter benadrukte dat het oordeel voorlopig van aard is en niet bindend in de bodemprocedure. De uitspraak heeft betrekking op de toepassing van de Omgevingswet en de Wet ruimtelijke ordening, waarbij de besluiten gecoördineerd zijn voorbereid en bekendgemaakt. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen aanleiding was om in afwachting van de bodemprocedure een voorlopige voorziening te treffen, en dat het verzoek van [verzoeker] werd afgewezen.

Uitspraak

202405720/2/R2.
Datum uitspraak: 7 januari 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker A] en [verzoeker B], beiden wonend in Netersel, gemeente Bladel, (hierna tezamen en in enkelvoud: [verzoeker])
verzoeker,
en
1.       het college van burgemeester en wethouders van Bladel,
2.       de raad van de gemeente Bladel,
verweerders.
Procesverloop
Bij besluit van 27 juni 2024 heeft de raad het bestemmingsplan "Woningbouw Carolus Simplexplein" vastgesteld.
Bij besluit van 11 juli 2024 heeft het college een omgevingsvergunning voor het bouwen van zes grondgebonden woningen, vier appartementen en een gemeenschappelijke ruimte aan de Neerakker en de Muilen (Carolus Simplexplein) in Netersel verleend.
Het bestemmingsplan en de omgevingsvergunning zijn gecoördineerd voorbereid en bekendgemaakt met toepassing van artikel 3.30 van de Wet ruimtelijke ordening.
Tegen deze gecoördineerd voorbereide en bekendgemaakte besluiten heeft [verzoeker] beroep ingesteld.
[verzoeker] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De raad en het college hebben een verweerschrift ingediend.
[verzoeker] en de Locatievereniging "Bouwen in Netersel" hebben nadere stukken ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 12 december 2024, waar [verzoeker A] en [verzoeker B], bijgestaan door mr. M. Busse, rechtsbijstandverlener te Goes, en de raad en het college, vertegenwoordigd door mr. R. Evens, advocaat te Eindhoven, zijn verschenen. Voorts is ter zitting de Locatievereniging "Bouwen in Netersel", vertegenwoordigd door [gemachtigde A] en [gemachtigde B], als partij gehoord.
Overwegingen
1.       Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
2.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is.
Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo).
Het ontwerpplan is op 22 december 2023 ter inzage gelegd en de aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 29 september 2023. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening en de Wabo, zoals dat gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
3.       De besluiten zijn gecoördineerd voorbereid en bekendgemaakt met toepassing van de artikelen 3.30 en 3.32 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro). Voor de mogelijkheid van beroep worden op grond van artikel 8.3, eerste lid, van de Wro de besluiten die tegelijk bekend zijn gemaakt als één besluit aangemerkt.
Inleiding
4.       Het plan voorziet in de bouw van maximaal 11 woningen op het perceel Carolus Simplexplein 3 in Netersel, gemeente Bladel. Op het perceel staan een woning en een bijgebouw. Het voornemen is om deze te slopen voor de beoogde woningbouw.
De locatievereniging is de ontwikkelaar van deze ontwikkeling. De beoogde ontwikkeling past niet binnen het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Kom Netersel 2019". Dat plan voorzag niet in de mogelijkheid voor het bouwen van maximaal 11 woningen op het perceel Carolus Simplexplein 3. Daarom heeft de raad ten behoeve van de beoogde ontwikkeling het bestemmingsplan "Woningbouw Carolus Simplexplein" vastgesteld.
De locatievereniging heeft een aanvraag gedaan om een omgevingsvergunning voor het ter plaatse bouwen van 10 woningen - namelijk zes grondgebonden woningen en vier appartementen - en een gemeenschappelijke ruimte. Het college heeft de aanvraag getoetst aan het bestemmingsplan "Woningbouw Carolus Simplexplein". Het college heeft het bouwplan passend geacht binnen dat bestemmingsplan en de omgevingsvergunning verleend. De verleende omgevingsvergunning heeft betrekking op de activiteiten bouwen, aanleggen van een inrit en kappen (vellen van een houtopstand).
5.       [verzoeker] is eigenaar van en woont op het perceel [locatie] in Netersel. Dit perceel grenst aan de zuidwestzijde van het plangebied. Hij kan zich niet verenigen met het plan en de omgevingsvergunning. Hij vreest voor nadelige effecten van de voorziene woningbouw op zijn woon- en leefomgeving. Het verzoek van [verzoeker] strekt tot schorsing van het bestemmingsplan en de omgevingsvergunning totdat uitspraak is gedaan in de bodemprocedure gericht tegen de vaststelling van het bestemmingsplan en de verlening van de omgevingsvergunning.
Beoordeling van het verzoek
-Parkeren
6.       [verzoeker] betoogt dat het plan voorziet in onvoldoende parkeergelegenheid. Hij voert aan dat het gebruik van deelauto’s ten onrechte niet voldoende in het plan is geregeld. Ook stelt hij dat er op het terrein onvoldoende ruimte is voor 23 parkeerplaatsen.
6.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat met het plan wordt voorzien in de parkeerbehoefte voor de nieuwe woningen en dat er op eigen terrein ook voldoende ruimte is om de benodigde parkeerplaatsen te kunnen realiseren.
6.2.    In de plantoelichting is ingegaan op het aspect parkeren. Bij het bepalen van de parkeerbehoefte is aansluiting gezocht bij de kengetallen uit CROW-publicatie 381 "Toekomstbestendig parkeren". In paragraaf 5.12.2 van de plantoelichting is de parkeerbehoefte voor de 11 met het plan toegestane woningen aan de hand van de CROW-parkeernormen berekend op 23 parkeerplaatsen. In het plan is geregeld dat gebruik wordt gemaakt van twee deelauto's. Volgens de richtlijnen uit de CROW-publicatie kan één deelauto vier tot acht auto's vervangen.
In de plantoelichting is bij de berekening van de parkeerbehoefte uitgegaan van de ondergrens van vier, dat wil zeggen dat in het plan ervan is uitgegaan dat één deelauto vier auto’s kan vervangen. Het plan voorziet in 16 parkeerplaatsen; 14 reguliere parkeerplaatsen en 2 plaatsgebonden parkeerplaatsen voor deelauto's. Omdat in de plantoelichting ervan is uitgegaan dat één deelauto vier auto’s kan vervangen, wordt hiermee voorzien in een parkeerbehoefte van slechts 22 parkeerplaatsen, en niet in de parkeerbehoefte van 23 parkeerplaatsen. Maar de raad heeft ter zitting nader toegelicht dat met het plan en de daarin voorziene 16 parkeerplaatsen ook aan de parkeerbehoefte van 23 parkeerplaatsen kan worden voldaan, namelijk als bij de berekening van de parkeerbehoefte ervan wordt uitgegaan dat één deelauto 4,5 of 5 auto’s kan vervangen.
De plantoelichting vermeldt verder dat ook aan het gemeentelijke vereiste om 100% van de parkeerbehoefte op eigen terrein te realiseren wordt voldaan en dat dit ook steeds het uitgangspunt is geweest voor de terreininrichting. De raad wijst er eerst op dat het benodigde aantal van 16 parkeerplaatsen op eigen terrein is vastgelegd in de planregels. Daarover is in artikel 4.3.1, onder a, van de planregels namelijk een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Daarin staat dat het gebruik van de woningen uitsluitend is toegestaan onder de voorwaarde dat sprake is van de aanwezigheid van voldoende parkeergelegenheid. Voor het totaal aantal woningen binnen de bestemming "Wonen" wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid indien en voor zover er minimaal 16 parkeerplaatsen zijn aangelegd, waarvan minimaal 2 parkeerplaatsen een deelautoplaats zijn, bestemd voor standplaatsgebonden deelauto's, zo vermeldt artikel 4.3.1, onder a, van de planregels. De raad wijst er verder op dat op de terreininrichtingstekeningen in de plantoelichting en bij de omgevingsvergunning te zien is dat er ook feitelijk voldoende ruimte is om de 16 parkeerplaatsen op eigen terrein te realiseren.
Daarnaast wijst de raad erop dat in de zienswijzennota, die deel uitmaakt van het vaststellingsbesluit, staat dat in een anterieure overeenkomst tussen de gemeente en de locatievereniging is vastgelegd dat de inzet van twee deelauto’s verplicht is binnen de ontwikkeling.
6.3.    Uit deze toelichting van de raad volgt dat in de planregels is gewaarborgd dat er 16 parkeerplaatsen op eigen terrein worden gerealiseerd, waarvan minimaal 2 voor deelauto’s. Met deze 16 parkeerplaatsen kan worden voorzien in de parkeerbehoefte van 23 parkeerplaatsen. Daarom ziet de voorzieningenrechter in wat is aangevoerd over het aspect parkeren geen aanknopingspunt om te twijfelen aan het standpunt van de raad. Dit punt geeft dan ook geen reden voor schorsing van het bestemmingsplan of de omgevingsvergunning.
-Privaatrechtelijke belemmering
7.       [verzoeker] betoogt dat het plan deels is voorzien op gronden, die in zijn eigendom zijn. Hij stelt dat hij door verjaring de eigendom heeft verkregen van een deel van het perceel. [verzoeker] heeft aangegeven dat hij een privaatrechtelijke procedure zal starten om duidelijkheid hierover te verkrijgen.
7.1.    De raad stelt dat de begrenzing op de kadastrale kaarten leidend is. Daarom is bij de planvoorbereiding uitgegaan van de kadastrale kaarten, waarop te zien is hoe de begrenzing van de betrokken percelen loopt. Daaruit blijkt volgens de raad dat de beoogde ontwikkeling niet is voorzien op het perceel van [verzoeker] en is er geen sprake van een privaatrechtelijke belemmering.
7.2.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, bestaat voor het oordeel van de bestuursrechter dat een privaatrechtelijke belemmering aan de vaststelling van een bestemmingsplan in de weg staat, alleen aanleiding wanneer deze een evident karakter heeft. De burgerlijke rechter is namelijk de eerst aangewezene om de vraag te beantwoorden of een privaatrechtelijke belemmering in de weg staat aan de uitvoering van een activiteit, waarbij de bewijslast wordt beheerst door de in die procedure geldende regels. De voorzieningenrechter verwijst naar de uitspraak van 30 januari 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BY9957 en naar de uitspraak van 5 november 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4552.
De aanwezigheid van een zakelijk recht, zoals een eigendomsrecht, is in beginsel voor de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan niet doorslaggevend. Dit is slechts anders, indien zonder nader onderzoek kan worden vastgesteld dat het plan leidt tot strijd met een zakelijk recht en tevens vaststaat dat niet tot opheffing van het zakelijk recht kan worden overgegaan. Daarvan is in dit geval niet gebleken, omdat niet evident is dat het plangebied zich uitstrekt over gronden die (door verjaring) in eigendom zijn bij [verzoeker] en de burgerlijke rechter zich hier nog niet over heeft uitgesproken.
Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat de raad zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen zo duidelijke privaatrechtelijke belemmering is dat verwezenlijking van het bestemmingsplan niet mogelijk is. De voorzieningenrechter ziet in het betoog geen grond voor schorsing van het bestemmingsplan en daarmee niet voor de schorsing van de omgevingsvergunning.
-Stedenbouwkundige inpasbaarheid en woongenot
8.       [verzoeker] betoogt dat het plan ten onrechte voorziet in een onaanvaardbare toename van het bouwvolume. Hij vreest vanwege deze toename voor een onevenredige aantasting van zijn woongenot. [verzoeker] voert hiertoe aan dat het beoogde gebouw voor de vier appartementen te ver naar voren staat, namelijk slechts 4,7 meter van de voorste perceelsgrens. Ook voert [verzoeker] aan dat dit gebouw veel te breed is. Het gebouw beslaat volgens hem nagenoeg de volle breedte van het perceel. Dit gaat ten koste van het zicht. [verzoeker] stelt verder dat het gebouw te hoog is. Het gebouw is namelijk veel hoger is dan de boerderij aan de Carolus Simplexplein 2/2a. Daarom is volgens [verzoeker] de beoogde bebouwing niet inpasbaar in de bestaande lintbebouwing en in de open structuur van het plein.
8.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat de met het plan beoogde bebouwing op het perceel Carolus Simplexplein 3, waaronder ook het gebouw voor de vier appartementen, ruimtelijk en stedenbouwkundig inpasbaar is in de omgeving. De raad stelt dat het niet aannemelijk is dat er als gevolg van het plan in zoverre sprake zal zijn van een onevenredige aantasting van het woongenot van [verzoeker].
In het plan is het appartementengebouw voorzien op ongeveer 5 meter van de voorste perceelsgrens. In dit verband heeft de raad er in de zienswijzennota op gewezen dat de woning aan het Carolus Simplexplein 5A ook op ongeveer 5 meter afstand van de voorste perceelsgrens ligt. En dat de woningen aan het Carolus Simplexplein 7/7A nog dichter bij de voorste perceelsgrens liggen, namelijk op 1,50 meter afstand. De bestaande bebouwing in de omgeving ligt dus niet allemaal op gelijke afstand van de voorste perceelsgrens, maar verspringen enigszins. Daarom heeft de raad de in het plan gekozen afstand van ongeveer 5 meter tot de voorste perceelsgrens aanvaardbaar geacht.
Het met het plan beoogde appartementengebouw heeft een breedte van ongeveer 28 meter. De raad heeft toegelicht dat deze breedte is geïnspireerd op de bestaande bouwvolumes op de percelen Carolus Simplexplein 5/5A en 2/2A, welke bouwvolumes een breedte hebben van ongeveer 24 meter en ongeveer 28 meter. De raad heeft verder toegelicht dat er ten behoeve van de zichtlijnen bewust voor is gekozen om het beoogde appartementengebouw - net als het gebouw op het naastgelegen perceel Carolus Simplexplein 5/5A - schuin te positioneren en niet parallel aan de straat. Dit zorgt volgens de raad juist voor het behoud van de ruimtelijke kwaliteit en komt ten goede aan de open ruimte tussen de woningen.
Wat betreft de bouwhoogte wijst de raad er eerst op dat voor het perceel Carolus Simplexplein 3 in het voorliggende plan een maximale bouwhoogte geldt van 8,5 meter voor de grondgebonden woningen en 9,5 meter voor het appartementengebouw. Terwijl in het geldende bestemmingsplan "Kom Netersel 2019" voor dat perceel een maximale bouwhoogte van 10 meter is toegestaan. De raad heeft verder toegelicht dat de maximaal toegestane bouwhoogtes uit het voorliggende plan aansluiten bij de omgeving. De raad heeft erop gewezen dat op de percelen Carolus Simplexplein 1 en 5, die beide naast het plangebied liggen, een maximale bouwhoogte van 10 meter is toegestaan. En dat op het perceel Carolus Simplexplein 2/2A, aan de overzijde van het plangebied, een maximale bouwhoogte van 8 m is toegestaan.
8.2.    Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de raad zich, met de hiervoor weergegeven toelichting, op het standpunt mogen stellen dat de met het plan beoogde bebouwing passend is in de omgeving en dat niet aannemelijk is dat er als gevolg van het plan in zoverre sprake zal zijn van een onevenredige aantasting van het woongenot van [verzoeker]. Hierbij neemt de voorzieningenrechter ook in aanmerking dat in het algemeen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend en dat de raad op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden kan vaststellen. De voorzieningenrechter ziet in wat is aangevoerd geen aanleiding voor schorsing van het bestemmingsplan.
9.       Wat betreft de omgevingsvergunning overweegt de voorzieningenrechter verder als volgt. Het gaat in deze zaak om de omgevingsvergunning voor de activiteit ‘bouwen’, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo. Als het college een aanvraag voor een dergelijke activiteit ontvangt, dan moet het college het bouwplan toetsen aan artikel 2.10, eerste lid, van deWabo. Bij die toetsing geldt het zogenoemde limitatief-imperatief stelsel. Dit wil zeggen dat het college moet beoordelen of zich één of meer van de weigeringsgronden uit artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo voordoen. Als dat niet het geval is, moet de gevraagde vergunning worden verleend. Het college heeft daarbij dus geen ruimte om een eigen belangenafweging te maken. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter doet zich in dit geval geen weigeringsgrond voor, op grond waarvan het college de omgevingsvergunning had moeten weigeren. Het in artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo neergelegde limitatief-imperatief stelsel brengt met zich dat, bij het ontbreken van een daarin opgenomen weigeringsgrond, de aangevraagde omgevingsvergunning voor de activiteit ‘bouwen’ moet worden verleend.
Gelet op het voorgaande ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor het oordeel dat de omgevingsvergunning in de bodemprocedure niet in stand zal blijven. De voorzieningenrechter ziet in zoverre geen aanleiding om, in afwachting van de bodemprocedure, een voorlopige voorziening te treffen.
10.     In het overige door [verzoeker] aangevoerde ziet de voorzieningenrechter ook geen aanleiding om tot schorsing van het bestemmingsplan of de omgevingsvergunning over te gaan.
Conclusie
11.     Omdat de voorzieningenrechter, gelet op het voorgaande, niet verwacht dat het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan en het besluit tot het verlenen van de omgevingsvergunning in de bodemprocedure geen stand zullen houden, bestaat geen aanleiding om in afwachting van de bodemprocedure een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek wordt daarom afgewezen
12.     De raad en het college hoeven geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.J.W.P. van Gastel, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. R.S.D. Ramrattansing, griffier.
w.g. Van Gastel
voorzieningenrechter
w.g. Ramrattansing
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 7 januari 2025
408