202401258/1/V3.
Datum uitspraak: 7 januari 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 29 januari 2024 in zaak nr. NL23.24138 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de minister van Asiel en Migratie.
Procesverloop
Bij besluit van 21 april 2023 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid geweigerd om ambtshalve krachtens artikel 64 van de Vw 2000 te bepalen dat uitzetting van de vreemdeling achterwege blijft.
Bij besluit van 27 juli 2023 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 29 januari 2024 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen daarvan in stand blijven.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. J.P. van Mulken, advocaat in Nuth, hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling heeft een nader stuk ingediend.
Overwegingen
1. De vreemdeling komt uit Irak. Hij heeft geen rechtmatig verblijf in Nederland en kan daarom worden uitgezet. Het gaat om de vraag of de uitzetting opgeschort moet worden vanwege zijn gezondheidstoestand. De vreemdeling heeft onder andere een ritmestoornis van het hart. Het is niet in geschil dat een medische noodsituatie ontstaat als medische zorg voor zijn hart uitblijft. De minister heeft de vreemdeling echter geen uitstel van vertrek verleend, omdat de noodzakelijke medische zorg in Irak aanwezig is in het Rizgary Teaching Hospital. Hij heeft zich daarbij gebaseerd op het advies van het Bureau Medische Advisering (hierna: het BMA) van 9 december 2022.
2. De rechtbank heeft overwogen dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat uit het BMA-advies blijkt dat in Irak de noodzakelijke medische zorg beschikbaar is. De vreemdeling heeft geen concrete aanknopingspunten aangevoerd die aanleiding geven voor twijfel aan de juistheid en volledigheid van die conclusie. Uit de brief van dr. Ter Bekke, medisch specialist Cardiologie, van 14 december 2023, volgt volgens de rechtbank niet dat de daarin beschreven cardiologische zorg beschikbaar moet zijn om een medische noodsituatie te voorkomen.
3. De vreemdeling klaagt in grief 1 terecht over het oordeel van de rechtbank over de beschikbaarheid van de medische zorg. Uit de door hem overgelegde brief van dr. Ter Bekke van 14 december 2023, volgt dat het erfelijk aritmie-syndroom waar de vreemdeling aan lijdt, erg complex is en vraagt om een gedegen academische kennis van cellulaire en cardiale elektrofysiologie, risico-inschatting alsook van complexe genetica. Als deze aandoening niet goed behandeld wordt, is de kans op overlijden volgens dr. Ter Bekke groot.
3.1. De complexiteit van de aandoening wordt bevestigd in de door de vreemdeling in hoger beroep overgelegde brief van dr. P.G.A. Volders, cardioloog en hoogleraar Genetische Cardiologie, van 29 maart 2024. Ook in deze brief wordt uitgebreid toegelicht dat de vreemdeling specialistische cardiologische zorg nodig heeft. Daarnaast blijkt volgens dr. Volders op geen enkele wijze dat de noodzakelijke expertise beschikbaar is in het Rizgary Teaching Hospital en hij heeft toegelicht dat het ontbreken hiervan levensbedreigende gevolgen heeft.
3.2. De vreemdeling klaagt terecht dat deze informatie wel degelijk reden is voor twijfel aan de beschikbaarheid van de in Irak aanwezige cardiologische zorg. In het BMA-advies is weliswaar gewezen op de aandoening van het hart en dat een follow-up door een cardioloog nodig is. Maar het zegt verder niks over de complexiteit van de aandoening en de specialistische cardiologische zorg die volgens dokters Ter Bekke en Volders nodig is en ontbreekt in het Rizgary Teaching Hospital. Het is dus onduidelijk of en in welke mate rekening hiermee is gehouden in het BMA-advies en of deze specialistische zorg in het Rizgary Teaching Hospital wordt geboden.
3.3. Gelet op wat de vreemdeling heeft aangevoerd over zijn medische situatie en de stukken die hij heeft overgelegd, heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat de minister zich terecht heeft gebaseerd op het BMA-advies van 9 december 2022. De minister had in het kader van zijn vergewis- en motiveringsplicht meer duidelijkheid moeten verkrijgen over de beschikbaarheid van de noodzakelijke specialistische cardiologische zorg voor de hartaandoening van de vreemdeling.
3.4. Grief 1 slaagt.
4. Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Het beroep is gegrond en het besluit van 27 juli 2023 wordt vernietigd. Het is niet nodig wat de vreemdeling verder heeft aangevoerd te bespreken. De minister moet de proceskosten vergoeden. Omdat de griffier in beroep en hoger beroep geen griffierecht heeft geheven, hoeft de minister dat niet te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 29 januari 2024 in zaak nr. NL23.24138;
III. verklaart het beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van 27 juli 2023, V-[…];
V. veroordeelt de minister van Asiel en Migratie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.721,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Wissels, voorzitter, mr. J.C.A. de Poorter en mr. M.C. Stoové, leden, in tegenwoordigheid van mr. D.I. Schipper, griffier.
w.g. Wissels
voorzitter
w.g. Schipper
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 7 januari 2025
872