ECLI:NL:RVS:2025:2049

Raad van State

Datum uitspraak
7 mei 2025
Publicatiedatum
7 mei 2025
Zaaknummer
202202275/1/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak bestuurlijke lus
Rechters
  • J. Hoekstra
  • A.B. Blomberg
  • N.H. van den Biggelaar
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over bestemmingsplan 'Stedelijk' van de gemeente Leidschendam-Voorburg met betrekking tot verkeersafwikkeling en rechtszekerheid

Op 7 mei 2025 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een geschil over het bestemmingsplan 'Stedelijk' van de gemeente Leidschendam-Voorburg. Het bestemmingsplan, dat op 22 februari 2022 door de gemeenteraad is vastgesteld, beoogt een actueel planologisch-juridische regeling voor het stedelijk gebied. Appellanten, waaronder bewoners en Stichting IMMO Huurwoningfonds 2, hebben beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij zij onder andere aanvoeren dat er geen adequaat verkeersonderzoek is uitgevoerd en dat het plan in strijd is met de rechtszekerheid. De Afdeling heeft de zaak behandeld op een zitting op 10 december 2024, waar de betrokken partijen hun standpunten hebben toegelicht.

De Afdeling oordeelt dat de raad onvoldoende heeft gemotiveerd dat een aanvaardbare verkeerssituatie kan worden gerealiseerd, gezien de gewijzigde omstandigheden rondom de verkeersafwikkeling. Daarnaast zijn er gebreken geconstateerd in de planregels die de rechtszekerheid in het geding brengen. De Afdeling heeft de raad opgedragen om binnen 16 weken de geconstateerde gebreken te herstellen. Het beroep van appellant sub 3 is ongegrond verklaard, terwijl de beroepen van appellant sub 1 en appellanten sub 2 gegrond zijn verklaard, wat leidt tot een tussenuitspraak.

Uitspraak

202202275/1/R3.
Datum uitspraak: 7 mei 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak, onderscheidenlijk tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) in het geding tussen:
1.       [appellant sub 1], wonend in Leidschendam, gemeente Leidschendam-Voorburg,
2.       [appellant sub 2A], [appellant sub 2B] en [appellant sub 2C] (hierna tezamen: [appellanten sub 2]), allen wonend in Leidschendam, gemeente Leidschendam-Voorburg,
3.       [appellant sub 3A] en [appellante sub 3B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 3]), beiden wonend in Voorburg, gemeente Leidschendam-Voorburg,
4.       Stichting IMMO Huurwoningfonds 2 (hierna: de stichting), gevestigd in Eindhoven,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Leidschendam-Voorburg,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 22 februari 2022 heeft de raad het bestemmingsplan "Stedelijk" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1], [appellanten sub 2], [appellant sub 3] en Stichting IMMO Huurwoningfonds 2 beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift en een nader stuk ingediend.
Bij besluit van 17 januari 2023 heeft de raad het bestemmingsplan "herstelbesluit Stedelijk" vastgesteld.
[appellanten sub 2] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op de zitting van 10 december 2024 behandeld, waar [appellant sub 3], vertegenwoordigd door mr. I. El Mourabit, advocaat te Den Haag, [appellanten sub 2], en de raad, vertegenwoordigd door mr. P.J. Heijnen en D. van Berlo, zijn verschenen.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is.
Het ontwerpplan "Stedelijk" is op 25 juni 2021 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro), zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.
Inleiding
2.       Het plan voorziet in een actueel planologisch-juridische regeling voor het stedelijk gebied van de gemeente Leidschendam-Voorburg. Het plan vervangt verschillende ter plaatse geldende plannen en is ook vastgesteld in voorbereiding op de inwerkingtreding van de Omgevingswet. In de plantoelichting staat dat het plan conserverend is en geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt.
Herstelbesluit
3.       De stichting heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter heeft bij uitspraak van 16 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2370 op dat verzoek beslist. Naar aanleiding van deze uitspraak is met het besluit van 17 januari 2023 het bestemmingsplan "Stedelijk" opnieuw en gewijzigd vastgesteld. Daarmee is met dit besluit het besluit van 22 februari 2022, tot vaststelling van het bestemmingsplan "Stedelijk", vervangen als bedoeld in artikel 6:19, eerste lid, van Awb.
4.       Ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Awb heeft het beroep van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben. Aangezien het herstelbesluit niet geheel aan de beroepen van [appellant sub 1], [appellanten sub 2], en [appellant sub 3] tegemoetkomt, hebben die beroepen van rechtswege ook betrekking op dit herstelbesluit.
De stichting heeft in haar zienswijze geschreven dat zij zich met het herstelbesluit kan verenigen omdat daarmee geheel is tegemoetgekomen aan haar beroep. Omdat de stichting in de zienswijze op het herstelbesluit heeft gesteld dat zij zich met het herstelbesluit kan verenigen, is geen beroep van rechtswege als bedoeld in artikel 6:19, eerste lid, van de Awb ontstaan.
5.       In het vervolg van deze uitspraak zullen eerst de beroepen tegen het besluit van 17 januari 2023 worden besproken. Dit besluit is namelijk geheel in werking getreden en behelst het geldende planologische regime. Daarna zal worden bezien of nog aan de beoordeling van het besluit van 22 februari 2022 tot vaststelling van het plan "Stedelijk" wordt toegekomen.
Toetsingskader
6.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.
7.       De relevante planregels zijn opgenomen in de bijlage van deze uitspraak. Deze bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.
Het besluit van 17 januari 2023
Het beroep van [appellant sub 1]
8.       [appellant sub 1] woont aan de [locatie 1] in Leidschendam. Zijn beroep gaat over het plandeel dat betrekking heeft op het perceel Liguster 202 in Leidschendam. Op dit perceel is winkelcentrum "Mall of the Netherlands" gevestigd.
Verkeer
9.       [appellant sub 1] betoogt dat geen onderzoek is gedaan naar de gevolgen van het plan. Hij wijst erop dat omwonenden in de huidige situatie al hinder ondervinden van het verkeer afkomstig van het winkelcentrum, maar dat er desondanks geen actueel verkeersonderzoek aan het plan ten grondslag is gelegd. Evenmin is in het plan een oplossing voor de verkeersafwikkeling vastgelegd.
9.1.    De Afdeling stelt voorop dat in een bestemmingsplan niet geregeld hoeft te worden hoe een weg of ontsluiting verkeerstechnisch wordt ingericht (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 24 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2985, onder 18.1). De inrichting heeft namelijk geen betrekking op het plan zelf, maar op de uitvoering daarvan. Wel is van belang of de raad zich er voldoende van heeft vergewist dat een aanvaardbare verkeerssituatie en -afwikkeling in en om het plangebied bestaat of kan worden gerealiseerd.
9.2.    Het winkelcentrum "Mall of the Netherlands" betreft een ten tijde van het vaststellen van het bestemmingsplan bestaand legaal gebruik. Uit het onder 6 weergegeven toetsingskader volgt dat de raad bij de vaststelling van een bestemmingsplan een afweging dient te maken van de belangen die zijn betrokken bij een goede ruimtelijke ordening. In een geval als hier aan de orde, waarin het gaat om de vaststelling van een conserverend bestemmingsplan, mag de raad daarbij betrekken dat het winkelcentrum onder het legaal bestaande gebruik valt en om die reden in beginsel als zodanig dient te worden bestemd. Dit is slechts anders indien in verband met gewijzigde omstandigheden of andere planologische inzichten de bestemming vanuit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening niet langer aanvaardbaar is. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 29 januari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:316, onder 5.1.
De raad heeft op de zitting toegelicht dat er bij het verkeersonderzoek dat aan het vorige bestemmingsplan ten grondslag is gelegd, van uit is gegaan dat de N14 zou worden aangepast door het realiseren van ongelijkvloerse kruisingen, waardoor de doorstroming van het verkeer en de bereikbaarheid van het winkelcentrum zouden verbeteren. De raad heeft toegelicht dat het rijk het project A4 Haaglanden-N14 heeft gepauzeerd en het vanwege de stikstofproblematiek niet de verwachting is dat deze ontwikkeling op korte termijn zal worden verwezenlijkt. Dit betekent dat de ongelijkvloerse kruisingen vooralsnog niet zullen worden aangelegd. Gelet hierop ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat de raad niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat ondanks de gewijzigde omstandigheden een aanvaardbare verkeerssituatie en -afwikkeling in en om het winkelcentrum bestaat of kan worden gerealiseerd. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat [appellant sub 1] erop heeft gewezen dat de bereikbaarheid van de nabij het winkelcentrum gelegen woningen onder druk staat op de dagen dat er veel bezoekers naar het winkelcentrum komen. Het standpunt van de raad op de zitting dat er in verkeersmaatregelen bij het winkelcentrum wordt geïnvesteerd, waardoor de overlast voor de direct omwonenden op termijn zal afnemen, en het niet nader onderbouwde standpunt dat hij de verkeerscongestie op piekmomenten aanvaardbaar acht, leidt niet tot een ander oordeel. De raad heeft er naar het oordeel van de Afdeling geen blijk van gegeven dat deze gewijzigde omstandigheden in de besluitvorming, waarbij het plan is vastgesteld, zijn betrokken. Gelet hierop is het besluit van 17 januari 2023 in zoverre niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid.
Het betoog slaagt.
Overig
10.     De Afdeling overweegt dat, voor zover [appellant sub 1] betoogt dat geen actuele onderzoeken naar luchtkwaliteit en flora- en fauna aan het plan ten grondslag zijn gelegd, dit betoog niet slaagt, alleen al omdat [appellant sub 1] dit betoog niet heeft onderbouwd.
Het beroep van [appellanten sub 2]
11.     [appellanten sub 2] wonen aan de [locatie 2] en [locatie 3] in Leidschendam. Zij kunnen zich niet verenigen met het bestemmingsplan omdat zij vrezen voor een aantasting van hun woon- en leefklimaat.
Rechtszekerheid
12.     [appellanten sub 2] betogen dat het plan in strijd is met de rechtszekerheid. Daartoe voeren zij aan dat de planregels innerlijk tegenstrijdig zijn. Zo worden bijbehorende bouwwerken ter plaatse van de bestemming "Wonen - Grondgebonden", die aan hun perceel is toegekend, zowel uitgesloten in artikel 31.2.1, aanhef en onder c, van de planregels als in artikel 31.2.1, aanhef en onder d, van de planregels. Verder voeren [appellanten sub 2] aan dat er een discrepantie bestaat tussen de verbeelding en de planregels. De planregels verwijzen naar aanduidingen die niet overeenkomen met de aanduidingen op de verbeelding. Zo spreekt artikel 12.1.1, aanhef en onder n, van de planregels over de aanduiding "(-dh)". Die aanduiding komt echter niet voor op de verbeelding.
12.1.  Over het betoog van [appellanten sub 2] dat genoemde planregels innerlijk tegenstrijdig zijn, overweegt de Afdeling als volgt. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 6 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:939, onder 13.4, wordt een planregel omwille van de rechtszekerheid letterlijk uitgelegd. In artikel 31.2.1, onder c, van de planregels is bepaald dat bijbehorende bouwwerken zijn uitgesloten ter plaatse van de bouwaanduiding "[-bg]", terwijl in artikel 31.2.1, onder d, van de planregels is bepaald dat bijbehorende bouwwerken zijn uitgesloten ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding "[sba-bg]". Naar het oordeel van de Afdeling is hiermee onvoldoende duidelijk geregeld dat bijbehorende bouwwerken op gronden met de bestemming "Wonen - Grondgebonden" niet zijn toegestaan. Gelet hierop is het besluit van 17 januari 2023 in zoverre in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel.
Het betoog slaagt in zoverre.
12.2.  Over het betoog van [appellanten sub 2] dat de planregels verwijzen naar aanduidingen die niet overeenkomen met de aanduidingen op de verbeelding, overweegt de Afdeling als volgt. De Afdeling stelt vast dat de aanduiding "(-dh)" niet op de verbeelding voorkomt. De aanduiding "detailhandel uitgesloten" komt wel op de verbeelding voor, maar niet in de planregels. In artikel 12.1.1, aanhef en onder n, van de planregels is detailhandel namelijk ter plaatse van de aanduiding "(-dh)" uitgesloten. Dit heeft tot gevolg dat op de locaties waar op de verbeelding de functieaanduiding "detailhandel uitgesloten" staat, detailhandel toch is toegestaan. Gelet hierop is het besluit van 17 januari 2023 in zoverre niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid.
Het betoog slaagt.
Verruiming van de bestemmingen "Maatschappelijk" en "Gemengd - 1"
13.     [appellanten sub 2] betogen dat het plan ten onrechte meer mogelijk maakt dan het vorige plan, zonder dat daar onderzoek naar is gedaan. Daarover voeren zij aan dat de bestemming "Cultuur en ontspanning" naast een speeltuin ten onrechte verschillende andere functies toestaat, bijvoorbeeld musea en theaters. Ook de bestemmingen "Maatschappelijk" en "Gemengd - 1" staan ten onrechte andere functies toe, zoals een kinderopvang. De ruimtelijke gevolgen van de andere functies zijn volgens [appellanten sub 2] ten onrechte niet onderzocht, terwijl deze een geheel andere ruimtelijke uitstraling hebben dan de functies die op basis van het voorgaande bestemmingsplan waren toegestaan.
13.1.  Over het betoog van [appellanten sub 2] dat de bestemming "Cultuur en ontspanning" naast een speeltuin ten onrechte diverse andere functies toestaat, overweegt de Afdeling als volgt. Op de verbeelding is aan de gronden van het perceel aan de Rozenlaan 16a in Leidschendam de bestemming "Cultuur en ontspanning" toegekend. In artikel 7.1.1 van de planregels is geregeld welke functies, waaronder een museum en een theater, zijn toegestaan. De raad heeft erkend dat ten onrechte niet de functieaanduiding "speeltuin" aan het perceel is toegekend. Omdat de raad zich in zoverre op een ander standpunt stelt dan hij in het bestreden besluit heeft gedaan en niet is gebleken dat gewijzigde omstandigheden hiervoor aanleiding hebben gegeven, is het besluit van 17 januari 2023 wat betreft dit onderdeel niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid.
Het betoog slaagt in zoverre.
13.2.  Over het betoog van [appellanten sub 2] dat de ruimtelijke gevolgen van de bestemmingen "Maatschappelijk" en "Gemengd - 1" ten onrechte niet zijn onderzocht, overweegt de Afdeling als volgt. Aan de gronden van het perceel Prins Hendriklaan 30 is de bestemming "Maatschappelijk" toegekend, en aan de gronden van de percelen Prins Hendriklaan 53, 57 en 84 is de bestemming "Gemengd - 1" toegekend. Uit artikel 19.1.1, aanhef en onder a, in samenhang gelezen met artikel 1.134 van de planregels volgt dat alle vormen van kinderopvang zijn toegestaan op gronden met de bestemming "Maatschappelijk". Op grond van artikel 12.1.1, aanhef en onder f, in samenhang gelezen met artikel 1.134 van de planregels is dit ook toegestaan op gronden met de bestemming "Gemengd - 1". Tussen partijen is niet in geschil dat genoemde percelen niet voor kinderopvang worden gebruikt.
De raad heeft in het verweerschrift toegelicht dat beoogd is om in een uniforme regeling te voorzien door alle vormen van kinderopvang aan te merken als een maatschappelijke voorziening. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad hiermee niet inzichtelijk gemaakt waarom er in ruimtelijk opzicht geen sprake is van een verruiming van de bestemmingen "Maatschappelijk" en "Gemengd - 1", en dat om die reden de ruimtelijke gevolgen voor de omgeving niet onderzocht hoefden te worden. Het besluit van 17 januari 2023 is in zoverre in strijd met artikel 3:46 van de Awb niet deugdelijk gemotiveerd.
Het betoog slaagt.
Het beroep van [appellant sub 3]
14.     [appellant sub 3] woont aan de [locatie 4] in Voorburg. Haar beroep gaat over het plandeel dat betrekking heeft op het perceel Vondelstraat 3 in Voorburg.
Goede procesorde
15.     [appellant sub 3] heeft op de zitting betoogd dat het plan in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel.
15.1.  Behalve in geschillen waarin de wet het niet toestaat, kunnen ook na afloop van de beroepstermijn en, als die termijn is gegeven, na de termijn als bedoeld in artikel 6:6 van de Awb, nieuwe gronden worden ingediend. Deze mogelijkheid wordt begrensd door de goede procesorde. De goede procesorde laat het indienen van een nieuwe beroepsgrond niet toe als andere partijen onvoldoende op die beroepsgrond kunnen reageren of de goede voortgang van de procedure daardoor op andere wijze wordt belemmerd. Dat is hier het geval. [appellant sub 3] heeft deze beroepsgrond pas op de zitting naar voren gebracht en daardoor was het voor de raad niet mogelijk om op adequate wijze op deze beroepsgrond te reageren. Niet gebleken is dat [appellant sub 3] deze beroepsgrond niet in een eerder stadium van de procedure naar voren kon brengen. Gelet hierop is het voor het eerst op de zitting aanvoeren van deze grond in dit geval in strijd met een goede procesorde. De Afdeling laat deze grond daarom buiten beschouwing.
Dakhelling
16.     [appellant sub 3] betoogt dat de bouwregels ten onrechte niet in een maximum dakhelling voorzien. Als gevolg daarvan vreest zij voor schaduwhinder in haar achtertuin en een aantasting van het straatbeeld.
16.1.  Aan de gronden van het perceel Vondelstraat 3, dat haaks op het perceel van [appellant sub 3] ligt, is de bestemming "Wonen - Grondgebonden" toegekend. Op grond van artikel 31.2.2, aanhef en onder b, van de planregels mag de dakhelling niet meer bedragen dan op de verbeelding is aangegeven. Aan het perceel Vondelstraat 3 is op de verbeelding geen aanduiding toegekend.
16.2.  Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich op het standpunt kunnen stellen dat het plan voor de woning aan de Vondelstraat 3 niet in een maximum dakhelling hoeft te voorzien. Hierbij acht de Afdeling van belang dat de raad op de zitting heeft toegelicht dat de maximum dakhelling van woningen wordt vastgelegd in het bestemmingsplan als de woningen cultuurhistorische waarden bezitten. De raad heeft toegelicht dat de maximum dakhelling voor 11 woningen aan de Rodelaan in het bestemmingsplan is vastgelegd vanwege de cultuurhistorische waarden van deze woningen. Het is de Afdeling niet gebleken dat de woning aan de Vondelstraat 3 is gelegen in een wijk die is aangewezen als beschermd stadsgezicht. Nu dat niet het geval is, heeft de raad het in het kader van een goede ruimtelijke ordening niet nodig hoeven achten om in de bouwregels in een maximum dakhelling te voorzien. De enkele, niet onderbouwde vrees voor schaduwhinder leidt niet tot een ander oordeel.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie over het besluit van 17 januari 2023
17.     Het beroep van [appellant sub 3] tegen het besluit van 17 januari 2023 is ongegrond.
Bestuurlijke lus
18.     De beroepen van [appellant sub 1] en [appellanten sub 2] hebben gebreken in het besluit van 17 januari 2023 aan het licht gebracht. De Afdeling ziet in het belang bij een spoedige beëindiging van het geschil aanleiding de raad op grond van artikel 8:51d van de Awb op te dragen om de hiervoor onder 9.2, 12.1, 12.2, 13.1 en 13.2 geconstateerde gebreken in het besluit binnen 16 weken na verzending van deze uitspraak te herstellen.
19.     De raad moet de Afdeling en de andere partijen de uitkomst mededelen en het gewijzigde of nieuwe besluit zo spoedig mogelijk op de wettelijk voorgeschreven wijze bekendmaken en mededelen. Het door de raad te nemen gewijzigde of nieuwe besluit hoeft niet overeenkomstig afdeling 3.4 van de Awb te worden voorbereid.
Conclusie over het besluit van 22 februari 2022
20.     Niet is gebleken dat [appellant sub 3] belang heeft bij het inhoudelijk beoordelen van haar beroep tegen het oorspronkelijke plan. Het beroep van [appellant sub 3] tegen het besluit van 22 februari 2022 is daarom niet-ontvankelijk. Dit betekent dat voor [appellant sub 3] deze uitspraak een einduitspraak is, zodat hiermee haar procedure bij de Afdeling tot een einde is gekomen.
21.     Niet is gebleken dat de stichting belang heeft bij het inhoudelijk beoordelen van haar beroep tegen het oorspronkelijke plan. Het beroep van de stichting tegen het besluit van 22 februari 2022 is daarom niet-ontvankelijk. Dit betekent dat voor de stichting deze uitspraak een einduitspraak is, zodat hiermee haar procedure bij de Afdeling tot een einde is gekomen.
22.     In de einduitspraak zal worden beslist over de overige beroepen gericht tegen het oorspronkelijke plan.
Slotoverwegingen
23.     De raad hoeft geen proceskosten van [appellant sub 3] te vergoeden.
24.     De raad moet, gelet op wat in overweging 4 staat, de proceskosten van de stichting vergoeden.
25.     In de einduitspraak zal worden beslist over de vergoeding van de proceskosten en het griffierecht van [appellant sub 1] en [appellanten sub 2]. Ook zal in de einduitspraak worden beslist op het verzoek van [appellanten sub 2] om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het beroep van [appellant sub 3A] en [appellante sub 3B] tegen het besluit van 17 januari 2023 ongegrond;
II.       verklaart het beroep van [appellant sub 3A] en [appellante sub 3B] tegen het besluit van 22 februari 2022 niet-ontvankelijk;
III.      verklaart het beroep van Stichting IMMO Huurwoningfonds 2 tegen het besluit 22 februari 2022 niet-ontvankelijk;
IV.      veroordeelt de raad van de gemeente Leidschendam-Voorburg tot vergoeding van bij Stichting IMMO Huurwoningfonds 2 in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 907,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
V.       gelast dat de raad van de gemeente Leidschendam-Voorburg aan Stichting IMMO Huurwoningfonds het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 365,00 vergoedt;
VI.      draagt de raad van de gemeente Leidschendam-Voorburg op:
- om binnen 16 weken na de verzending van deze uitspraak, met inachtneming van wat is overwogen onder 9.2, 12.1, 12.2, 13.1 en 13.2, de daarin omschreven gebreken in het besluit van de raad van de gemeente Leidschendam-Voorburg van 17 januari 2023 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Herstelbesluit Stedelijk" te herstellen, en
- de Afdeling en de andere partijen de uitkomst mee te delen en het gewijzigde of nieuwe besluit zo spoedig mogelijk op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mee te delen.
Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, voorzitter, en mr. A.B. Blomberg en mr. N.H. van den Biggelaar, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W.L. van der Heijden, griffier.
w.g. Hoekstra
voorzitter
w.g. Van der Heijden
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 7 mei 2025
884-1091
BIJLAGE
Bestemmingsplan "herstelbesluit Stedelijk"
Artikel 1.134
"Maatschappelijke voorzieningen: voorzieningen van educatieve, sociale, culturele, medische en levensbeschouwelijke aard al dan niet in combinatie met daaraan ondergeschikte voorzieningen ten behoeve van dienstverlening en/of sport alsmede ondergeschikte detailhandel en/of horeca ten dienste van deze voorzieningen. Binnen deze bestemming zijn alle vormen van kinderopvang toegestaan;"
Artikel 7.1.1
"De voor 'Cultuur en ontspanning' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. een museum;
b. een speeltuin;
c. een theater;
[…]"
Artikel 12.1.1
"De voor 'Gemengd - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
[…]
f. maatschappelijke voorzieningen;
[…]
n. detailhandel uitgesloten, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding (-dh);
[…]"
Artikel 19.1.1
"De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. maatschappelijke voorzieningen;
[…]"
Artikel 31.2.1
"Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming 'Wonen - Grondgebonden' uitsluitend worden gebouwd:
[…]
c. bijbehorend bouwwerk uitgesloten, uitsluitend ter plaatse van de bouwaanduiding [-bg];
d. bijbehorend bouwwerk uitgesloten, ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding' [-sba-bg];
[…]"
Artikel 31.2.2
"Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
[…]
b. de dakhelling mag niet meer bedragen dan op de verbeelding is aangegeven;
[…]"