202307133/1/R2 en 202307221/1/R2.
Datum uitspraak: 24 juli 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1] en anderen (hierna: [appellant sub 1] en anderen), allen wonend te Made, gemeente Drimmelen,
2. [appellant sub 2] en anderen (hierna in enkelvoud: [appellant sub 2]), allen wonend te Made, gemeente Drimmelen,
appellanten,
en
1. de raad van de gemeente Drimmelen
2. het college van burgemeester en wethouders van Drimmelen,
verweerders.
Procesverloop
Bij besluit van 13 juni 2023 heeft het college op grond van artikel 110a van de Wet geluidhinder (hierna: de Wgh) hogere grenswaarden vastgesteld voor het bestemmingsplan "Zuideindsestraat 47 te Made" (hierna: het plan).
Bij besluit van 28 september 2023 heeft de raad het plan vastgesteld.
Tegen deze besluiten hebben [appellant sub 2] en [appellant sub 1] en anderen beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
Made Zes47 B.V. (hierna: de initiatiefnemer) heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Bij besluit van 4 april 2024 heeft de raad het plan gewijzigd vastgesteld.
[appellant sub 2] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 april 2024, waar zijn verschenen:
- [appellant sub 1] en anderen, vertegenwoordigd door mr. L. Prinsen, advocaat te Breda, vergezeld door [gemachtigde A], [gemachtigde B], [gemachtigde C], [gemachtigde D] en [gemachtigde E],
- [appellant sub 2], vertegenwoordigd door mr. A.A.M. van Beek, vergezeld door [appellant sub 2] en [gemachtigde F],
- de raad en het college, vertegenwoordigd door ir. P.C.P. Leijten, vergezeld door drs. S.M.A.C. Diepstraten.
Voorts is ter zitting de initiatiefnemer, vertegenwoordigd door mr. W. Krijger, vergezeld door [gemachtigde G], als partij gehoord.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet, de Invoeringswet Omgevingswet en de Aanvullingswet geluid Omgevingswet in werking getreden. Voor de beoordeling van de beroepen tegen de in het procesverloop genoemde besluiten is het recht zoals dat gold ten tijde van het nemen van die besluiten bepalend.
Inleiding
2. Het plan voorziet bij de Zuideindsestraat en Klaassenstraat in Made in de bouw van 43 zorgwooneenheden (hierna ook: het appartementencomplex). Het plan maakt aan de noord- en oostzijde van het appartementencomplex 3 bouwlagen met een maximale bouwhoogte van 11 meter mogelijk en aan de zuid- en westzijde 2 bouwlagen met een maximale bouwhoogte van 7 meter mogelijk. In het zuidelijke deel van het plangebied is een parkeerterrein voorzien met 38 parkeerplaatsen. Het terrein wordt ontsloten via de Klaassenstraat, die direct ten oosten van het plangebied ligt.
3. Het plan is vastgesteld omdat het plangebied onder het voorafgaande bestemmingsplan "Kern Made" een woonbestemming heeft en geen zorgwooneenheden toestaat. Op het terrein staat een leegstaande boerderij. De intentie is om de boerderij te slopen.
4. Het college heeft voorafgaand aan de vaststelling van het plan in het besluit van 13 juni 2023 de hoogst toelaatbare geluidsbelasting op de gevels van het appartementencomplex vastgesteld vanwege het wegverkeer op de Zuideindsestraat. Daarbij is bepaald dat gevelmaatregelen moeten worden getroffen voor een toelaatbaar binnenniveau.
5. [appellant sub 1] en anderen wonen naast of nabij het plangebied, ten oosten en zuiden hiervan. Zij vrezen voor aantasting van hun woon- en leefklimaat door realisatie van het plan.
6. [appellant sub 2] woont ten westen van het plangebied aan de [locatie A] in Made waar hij een cateringbedrijf en een rundveehouderij exploiteert, dit laatste ook voor zijn slagerswinkel elders in het dorp (hierna: het bedrijf). [appellant sub 2] vreest voor beperking van zijn bedrijfsactiviteiten door de in het plan voorziene ontwikkeling.
7. Tussen het perceel van [appellant sub 2] en het plangebied in wordt een autobedrijf met een werkplaats geëxploiteerd en staat een bedrijfswoning.
Wijzigingsbesluit van 4 april 2024
8. Naar aanleiding van de uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling van 16 februari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:660 heeft de raad het plan bij nader besluit van 4 april 2024 gewijzigd vastgesteld. De raad heeft het plan integraal opnieuw vastgesteld, waarbij het geluidsaspect is gewijzigd ten opzichte van het oorspronkelijke plan dat bij besluit van 28 september 2023 is vastgesteld. Beroepen van rechtswege
9. Artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) luidt: "Het bezwaar of beroep heeft van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben."
10. Gelet op artikel 6:19, eerste lid, van de Awb is tegen het wijzigingsbesluit een beroep van rechtswege van [appellant sub 2] en van [appellant sub 1] en anderen tegen het gewijzigde besluit ontstaan.
Volgorde van behandeling
11. De Afdeling zal eerst ingaan op het beroep van rechtswege van [appellant sub 1] en anderen tegen het wijzigingsbesluit van 4 april 2024 en vervolgens, onder 26, op hun beroep tegen het hogere waardenbesluit van 13 juni 2023. Daarna wordt onder 27 tot en met 31.1 het beroep van rechtswege van [appellant sub 2] tegen het wijzigingsbesluit van 4 april 2024 beoordeeld. Daarna stelt de Afdeling onder 32 de beroepen tegen het oorspronkelijke besluit van 28 september 2023 aan de orde. Tot slot volgt vanaf 33 een overweging over de conclusies en de proceskosten.
12. De relevante wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage die onderdeel is van deze uitspraak.
Besluit van 4 april 2024
Toetsingskader bestemmingsplan
13. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.
Beroep [appellant sub 1] en anderen
Ingetrokken beroepsgronden
14. Op de zitting hebben [appellant sub 1] en anderen hun beroepsgronden over de aantasting van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving en de schaduwwerking en over het verschuiven van het bouwvlak in westelijke richting ingetrokken.
Omgevingsdialoog
15. [appellant sub 1] en anderen betogen dat geen omgevingsdialoog is gevoerd. Ter zitting hebben zij naar voren gebracht dat het vooral wringt dat zij geen inbreng hebben gehad bij de voorbereiding van het plan.
15.1. Zoals de voorzieningenrechter heeft overwogen in de uitspraak van 16 februari 2024 heeft de omstandigheid dat geen omgevingsdialoog is gevoerd, geen gevolgen voor de rechtmatigheid van het besluit. Het voeren van een omgevingsdialoog maakt namelijk geen onderdeel uit van de in de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) geregelde bestemmingsplanprocedure en ook het gemeentelijk beleid of een gemeentelijke verordening verplichten niet hiertoe. De raad heeft de gelegenheid geboden om opmerkingen en suggesties over het plan naar voren te brengen via een informatiebrief en een fysieke inloopavond. Daarnaast heeft de raad de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Awb toegepast. [appellant sub 1] en anderen hebben hiervan gebruik gemaakt door een schriftelijke zienswijze in te dienen over het ontwerpbestemmingsplan. De raad heeft naar aanleiding daarvan de planregels en de verbeelding aangepast. [appellant sub 1] en anderen hebben dus een inbreng gehad bij de voorbereiding van het plan.
Het betoog slaagt niet.
Ladder voor duurzame verstedelijking
16. [appellant sub 1] en anderen betogen dat het plan in strijd is met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro, omdat de kwantitatieve en kwalitatieve behoefte aan de zorgwoningen onvoldoende is onderbouwd. [appellant sub 1] en anderen vrezen dat onnodig dure zorgwoningen worden gerealiseerd waaraan geen behoefte bestaat. Verder stellen zij dat de cijfers van de bevolkings- en woningbehoefteprognose Noord-Brabant niet stroken met de in de plantoelichting genoemde cijfers.
16.1. Niet in geschil is dat de realisatie van 43 zorgwooneenheden is aan te merken als een nieuwe stedelijke ontwikkeling, zodat artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro van toepassing is. Met die bepaling is bedoeld uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening ongewenste leegstand te vermijden en zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren.
16.2. In de plantoelichting is de kwantitatieve en kwalitatieve behoefte aan de zorgwoningen in beeld gebracht.
In paragraaf 2.1.2 van de plantoelichting is erop gewezen dat op dit moment sprake is van een tekort aan woningen in de regio Breda dat door ABF Research is geschat op 3,4%, wat neerkomt op ongeveer 400 woningen in de gemeente. In de plantoelichting is gewezen op de regionale investeringsagenda voor de aanpak van het nationale woningtekort, waaraan de gemeente bijdraagt door 1.500 woningen toe te voegen tot 2030, waarvan ongeveer 750 om in de behoefte te voorzien en de overige 750 om het actuele tekort in te lopen en bij te dragen aan de regionale versnelling. Een derde wordt toegevoegd voor senioren.
In de plantoelichting heeft de raad ook gewezen op de "Bevolkings- en woningbehoefteprognose 2020 provincie Noord-Brabant". Daarin is geraamd dat 1.020 woningen in de gemeente Drimmelen moeten worden toegevoegd in de periode 2020-2030. Dit is ook in de Omgevingsvisie Drimmelen opgenomen.
Volgens de plantoelichting volgt ook uit de "Brabantse Agenda Wonen", voortgangsrapportage 2020/2021, dat er behoefte is aan nieuwe harde plannen, nu er in de regio West Brabant 29.550 woningen nodig zijn, terwijl er een harde plancapaciteit is voor slechts 15.750 woningen.
In de plantoelichting is verder gewezen op de resultaten van het gemeentelijk onderzoek die in het "Rapport Woningbehoefteonderzoek Gemeente Drimmelen 2021" zijn opgenomen. Hieruit volgt dat het aantal huishoudens in de gemeente in de periode van 2020 tot 2030 zal toenemen met ongeveer 760 huishoudens, dat met name het aantal ouderen toeneemt en daarmee ook de behoefte aan geschikte woningen voor hen. Volgens dit onderzoek neemt in de periode van 2020 tot 2030 de behoefte onder ouderen in de gemeente Drimmelen aan 24-uurszorg (intramuraal) met 150 ouderen toe en met 130 ouderen wat betreft de zorg op afroep (extramuraal).
Volgens de plantoelichting is in het "Programma Wonen 2030, Drimmelen groeit" van maart 2022 op basis van deze onderzoeksresultaten ingezet op geclusterde woon(zorg)voorzieningen en levensloopbestendige woningen. De raad heeft geconcludeerd dat de ontwikkeling die hier aan de orde is, in dit programma is meegenomen als harde plancapaciteit en dat de ontwikkeling deels voorziet in de behoefte aan intramurale- en extramurale zorgplaatsen, zowel kwantitatief als kwalitatief. In de plantoelichting is ook vermeld dat het plangebied binnen bestaand stedelijk gebied ligt en direct wordt aangesloten op de bestaande infrastructuur. Daarmee is volgens de raad sprake van zorgvuldig ruimtegebruik en past het plan in de kaders van de ladder voor duurzame verstedelijking.
16.3. De raad heeft naar het oordeel van de Afdeling hiermee voldoende gemotiveerd dat er kwantitatief en kwalitatief behoefte is aan de zorgwoningen waarin het plan voorziet. In wat [appellant sub 1] en anderen hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor twijfel aan het standpunt van de raad. Uit de bevolkings- en woningbehoefteprognose Noord-Brabant Actualisering 2023 volgt dat er in Noord-Brabant nog ruim 225.000 huishoudens bijkomen tot 2050, waarvan meer dan 40% eenpersoonshuishoudens, en dat vooral het aantal oudere alleenstaanden (75+) sterk toeneemt. Met het oog op de sterke groei van het aantal (alleenstaande) ouderen en de hiermee samenhangende toename van huishoudens met een zorgvraag, zal er volgens die prognose de komende tijd veel meer aandacht moeten zijn voor het realiseren van nultredenwoningen, geclusterde woonvormen en (geclusterde) zorggeschikte woningen. De Afdeling leidt ook uit deze prognose af dat er behoefte is aan de zorgwoningen waarin het plan voorziet. Voor zover [appellant sub 1] en anderen met de stelling over onnodig dure huurwoningen verwijzen naar het prijsniveau van reguliere huurwoningen, gaat de vergelijking niet op, omdat het hier niet om dergelijke huurwoningen maar om zorgwoningen gaat.
Naar de initiatiefnemer ter zitting onweersproken heeft verklaard, is de wachtlijst voor de zorgwoningen van de betrokken marktpartij, "Zorgcentrum De Wijngaerd", overigens groter dan wat het plan biedt.
Het betoog slaagt niet.
Strijd met gemeentelijke Omgevingsvisie?
17. [appellant sub 1] en anderen betogen dat het plan in strijd is met de "Omgevingsvisie 2040" van Drimmelen (hierna: de Omgevingsvisie). Zij voeren aan dat de ontwikkeling niet kleinschalig is, tot verdichting leidt, het dorpse en landschappelijke karakter aantast en afbreuk doet aan het uitgangspunt van een groene overgangszone tussen het dorp Made en het buitengebied.
17.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het plan past in de Omgevingsvisie. Daarin is de ambitie opgenomen om 150 woningen per jaar toe te voegen, bij voorkeur door transformatie van leegstaande panden en het oppakken van inbreidingslocaties. Daarbij moet plaats komen voor ouderen en hulpbehoevenden. De gemeente zet daarom in op gecentraliseerde wooncomplexen en levensloopbestendige woningen. Volgens de raad sluit de beoogde clustering van 43 zorgwooneenheden in de kern Made ook aan bij de ambitie van de Omgevingsvisie te streven naar een inclusieve samenleving. Hiermee worden de ouderen en hulpbehoevenden volgens de raad in staat gesteld langer zelfstandig te wonen.
Verder stelt de raad dat het plan in aansluiting op de Omgevingsvisie voor een groene woonomgeving zorgt. Ongeveer 1.880 m² aan groen wordt namelijk behouden of gerealiseerd in het plangebied, de parkeerplaatsen worden met grasbetonstenen aangelegd, het platte dak van het appartementencomplex ingericht als groendak en voor de bewoners van dat complex is een binnentuin voorzien. Volgens de raad wordt met die groene inkadering ingespeeld op een landelijke uitstraling die past in de overgangszone. Ook de beoogde architectonische uitwerking draagt volgens de raad aan die landelijke uitstraling bij.
De raad merkt op dat door realisatie van het appartementencomplex een aanmerkelijke wijziging optreedt in volume, massa en verschijningsvorm ten opzichte van de bestaande feitelijke situatie met leegstaande bebouwing. Van een planologisch nadeligere situatie is echter geen sprake. De maximale bouwhoogten die het plan toestaat van deels 11 meter en deels 7 meter wijken niet af van wat rondom het plangebied voorkomt en planologisch al was toegestaan. Bij een vergelijking met wat planologisch al was toegestaan, neemt het maximaal te bebouwen oppervlak onder het plan met ongeveer 1.300 m² af.
17.2. Hiermee heeft de raad naar het oordeel van de Afdeling voldoende gemotiveerd dat het plan past bij de ambities van de Omgevingsvisie. Dit geldt te meer omdat de zorgwooneenheden worden toegevoegd op een inbreidingslocatie, waarop een leegstaande boerderij is gesitueerd. Zoals de raad in het verweerschrift heeft gesteld, strookt dit met de ambitie van de Omgevingsvisie. Volgens de Omgevingsvisie moet bij de ontwikkeling van nieuwe woningen verstening in de dorpen worden tegengegaan en worden gewaakt voor aantasting van het dorpse karakter door te veel verdichting. De keuze tussen inbreiding of uitbreiding wordt volgens de Omgevingsvisie onder andere gemaakt op basis van de minimum hoeveelheid groen (m² per woning) die als regel wordt vastgelegd in het plan. Naar het oordeel van de Afdeling sluit het plan ook in zoverre aan bij de Omgevingsvisie. Op de verbeelding van het plan is rondom het bouwvlak de bestemming "Groen" opgenomen. Daarnaast is in de planregels een voorwaardelijke verplichting opgenomen om per wooneenheid 50 m² groen te realiseren en in stand te houden. Dat betekent in dit geval dat verhoudingsgewijs veel groen wordt gerealiseerd, namelijk voor 43 zorgwooneenheden in totaal 2.150 m² groen op een perceel met een oppervlakte van ongeveer 4.600 m². Met de vergroening en de hiervoor vermelde afname van het te bebouwen oppervlak wordt in overeenstemming met de Omgevingsvisie verstening en aantasting van het dorpse karakter tegengegaan.
Het betoog slaagt niet.
Verkeer
18. [appellant sub 1] en anderen betogen dat de verkeerstoename ten gevolge van het plan onjuist is berekend omdat niet is uitgegaan van een maximale planologische invulling. Zij voeren aan dat het aantal verkeersbewegingen onjuist is berekend, omdat dit niet aansluit bij het aantal waarvan het Aerius-onderzoek naar de stikstofdepositie is uitgegaan en dat als van deze worst-case scenario cijfers wordt uitgegaan, met 129 extra verkeersbewegingen per etmaal moet worden gerekend. Volgens [appellant sub 1] en anderen kan zo’n grote toename niet worden afgewikkeld op de Klaassenstraat en Zuideindsestraat en is de capaciteit van die wegen veel lager dan de raad in de plantoelichting heeft gesteld.
18.1. Zoals de voorzieningenrechter heeft overwogen in de uitspraak van 16 februari 2024 behoeft in een bestemmingsplan niet te worden geregeld hoe een weg of ontsluiting verkeerstechnisch wordt ingericht. De inrichting heeft namelijk geen betrekking op het plan zelf, maar op de uitvoering daarvan, wat in de bestemmingsplanprocedure niet aan de orde kan komen. Wel is van belang of de raad zich er voldoende van heeft vergewist dat een aanvaardbare verkeerssituatie en -afwikkeling in en om het plangebied bestaat of kan worden gerealiseerd.
18.2. De bestaande in- en uitrit aan de Zuideindsestraat komt volgens de raad te vervallen. De raad heeft gesteld dat daar een nieuw voetpad komt, zodat de verkeersveiligheid voor voetgangers verbetert. Het beoogde parkeerterrein aan de zuidzijde van het plangebied zal door een uitritconstructie worden ontsloten via de Klaassenstraat. Dit is een erftoegangsweg binnen de bebouwde kom waar een maximumsnelheid van 30 km per uur geldt. Volgens de raad is de voorrangssituatie duidelijk door de uitritconstructie en kunnen motorvoertuigen alleen stapvoets het parkeerterrein verlaten. Door deze aansluiting op de bestaande infrastructuur en de beperkte toename van verkeer komt de verkeersveiligheid op de Klaassenstraat volgens de raad niet in gevaar.
18.3. [appellant sub 1] en anderen hebben de stelling dat de Klaassenstraat te smal is om de in- en uitrit van het plangebied te realiseren niet aannemelijk gemaakt. Uit de verbeelding blijkt dat de Klaassenstraat ter hoogte van de beoogde in- en uitrit ongeveer 5 meter breed is. De raad heeft opgemerkt dat het volgens de berekeningen van de verkeerskundige van de gemeente geen probleem is om de in- en uitrit ter plaatse te realiseren. De initiatiefnemer heeft verder opgemerkt dat er voldoende ruimte is voor de draaicirkel van auto’s, een normaal busje of een ambulance. Dit laatste volgt ook uit het positieve advies van de Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant over de bereikbaarheid van het plan voor hulpdiensten, als vermeld in de Nota van zienswijzen.
18.4. Dat het plangebied beter kan worden ontsloten aan de Zuideindsestraat, zoals [appellant sub 1] en anderen stellen, volgt de Afdeling niet. Zoals de raad heeft gesteld, geldt op de Zuideindsestraat, een gebiedsontsluitingsweg, een hogere maximumsnelheid van 50 km per uur en bedraagt de verkeersintensiteit daar 8.572 motorvoertuigen per etmaal (hierna: mvt/etm). Dit is veel hoger dan op de Klaassenstraat, waar volgens de plantoelichting in 2021 op de drukste dag 788 voertuigen zijn geteld. In de plantoelichting is dan ook redelijkerwijs gesteld dat een ontsluiting op de Klaassenstraat vanwege de verkeersveiligheid de voorkeur heeft.
18.5. De verkeersintensiteit neemt volgens de plantoelichting door het plan toe met zo’n 75 mvt/etm (23 verpleeghuiskamers x 1,00 + 20 serviceflats x 2,6). Door rekening te houden met de verkeerstoename van 23 intramurale wooneenheden, vergelijkbaar met verpleeghuiskamers door de 24-uur zorg, en 20 extramurale wooneenheden, vergelijkbaar met serviceflats door de zorg op afroep, is de raad uitgegaan van een representatieve invulling van de maximale planologische mogelijkheden. Zelfs als de verkeersintensiteit zou toenemen met 129 extra mvt/etm naast de door de raad gestelde 75 mvt/etm, zoals [appellant sub 1] en anderen stellen, is er geen grond om aan te nemen dat de Klaassenstraat en Zuideindsestraat de verkeerstoename van het plan niet aankunnen. Volgens de plantoelichting bedraagt de wegcapaciteit van de Klaassenstraat 4.000 mvt/etm en die van de Zuideindsestraat 6.000 tot 15.000 mvt/etm. Dit komt de Afdeling niet onaannemelijk voor. De capaciteit van die wegen is dus veel groter dan de verkeersintensiteit op die wegen. De enkele stelling van [appellant sub 1] en anderen dat de capaciteit van die wegen veel lager is dan de raad heeft gesteld, geeft onvoldoende aanleiding voor twijfel hieraan.
18.6. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de raad zich er voldoende van heeft vergewist dat er een aanvaardbare verkeerssituatie en -afwikkeling bestaat of kan worden gerealiseerd.
Het betoog slaagt niet.
Parkeren en Bodem
19. [appellant sub 1] en anderen betogen dat de raad niet is uitgegaan van de maximale planologische invulling bij de berekening van de parkeerbehoefte voor het plan.
Daarnaast betogen zij dat een aanwezige bodemverontreiniging met asbest ter plaatse in de weg staat aan de uitvoerbaarheid van het plan.
19.1. De voorzieningenrechter is gemotiveerd op deze betogen ingegaan in de uitspraak van 16 februari 2024. [appellant sub 1] en anderen hebben geen redenen aangevoerd waarom de beoordeling in deze uitspraak onjuist of onvolledig zou zijn. De Afdeling kan zich vinden in deze beoordeling en de overwegingen die hieraan ten grondslag liggen.
De betogen slagen niet.
Groen
20. [appellant sub 1] en anderen betogen dat de voorwaardelijke verplichting die in artikel 7.2 van de planregels is opgenomen om 2.150 m² groen te realiseren rechtsonzeker is. Zij stellen dat "groen" niet is gedefinieerd en dat het hele plangebied, in strijd met het gemeentelijke beleid, in theorie kan worden verhard. Het behoud of de realisatie van 1.880 m² groen, zoals in de plantoelichting is vermeld, is volgens [appellant sub 1] en anderen niet geborgd in de planregels. Zij vrezen voor hittestress en voor aantasting van de waardevolle bomen aan de noordzijde van het plangebied en stellen dat de raad (voorwaardelijke) verplichtingen in het plan had moeten opnemen voor het behoud van die bomen.
20.1. De raad verwijst naar het "Integraal groenbeleidsplan 2017-2026" van de gemeente Drimmelen (hierna: het groenbeleidsplan), waarin is opgenomen: "In nog op te stellen ruimtelijke plannen voor nieuwbouw wordt voor de gemeente Drimmelen een richtlijn gehanteerd van 50 m² openbaar groen per woning in de verkeerskundige bebouwde kom. Het betreft een richtlijn vanuit het oogpunt van maatwerk. De nieuwbouwplannen worden bijvoorbeeld bekeken in relatie met bestaand groen in de omgeving, de aanwezigheid van grote tuinen en de nabijheid van het buitengebied". De raad wijst verder op artikel 7.2 van de planregels waarin invulling is gegeven aan de richtlijn en naar de plantoelichting. Volgens de plantoelichting is voorzien in 1.880 m² aan groen op maaiveld, 760 m² als groendak en bij de parkeervakken ongeveer 530 m² in grasbetonstenen en kenmerkt de omgeving van het plangebied zich door veel groen.
20.2. Op grond van artikel 7.2 van de planregels wordt een omgevingsvergunning voor het bouwen, het uitbreiden en het wijzigen van het gebruik van gebouwen en gronden van het plan slechts verleend indien is aangetoond dat per zorgwooneenheid 50 m² groen binnen het plangebied is gerealiseerd en in stand wordt gehouden.
Het groen is in artikel 7.2 van de planregels gedefinieerd. Het kan bestaan uit onverharde tuin, sedum-/groendaken en open verhardingen.
20.3. De raad heeft met de voorwaardelijke verplichting en de definitie van groen in artikel 7.2 van de planregels voldoende invulling gegeven aan de richtlijn van het groenbeleidsplan. Uitgaande van maximaal 43 zorgwooneenheden en de voorwaardelijke verplichting van 50 m² per zorgwooneenheid, dient op grond van deze planregel in totaal 2.150 m² aan groen te worden gerealiseerd. Uit de plantoelichting volgt dat alleen al met het groen op maaiveld en het sedumdak ruimschoots wordt voorzien hierin. Verstening en hittestress wordt hiermee bestreden.
20.4. Van Helvoirt Groenprojecten BV heeft onderzocht wat de effecten van de werkzaamheden zijn op de duurzame instandhouding van de bestaande bomen in het plangebied. In haar Bomen Effect Analyse zijn 21 bomen van het plangebied betrokken. Geen van de bomen is monumentaal. Uit de analyse blijkt dat 5 bomen moeten wijken voor de beoogde ontwikkeling, dat daarnaast één dode boom moet worden verwijderd en dat de werkzaamheden weinig effect hebben op de overige 15 bomen die aan de noordrand van het plangebied staan, mits er zorgvuldig wordt gewerkt. De aanbevelingen die daarvoor zijn opgenomen in de Bomen Effect Analyse hebben betrekking op de uitvoering van de werkzaamheden. Dit kan niet aan de orde komen in de procedure over het plan. De raad kon dan ook afzien van een (voorwaardelijke) verplichting in het plan over maatregelen om de bomen te behouden. De initiatiefnemer heeft overigens op de zitting van de voorzieningenrechter gesteld dat de aanbevelingen zullen worden nageleefd.
Het betoog slaagt niet.
Water
21. [appellant sub 1] en anderen betogen dat de raad de benodigde waterberging onjuist heeft berekend. Volgens hen bedraagt het verharde oppervlak in de huidige situatie 400 m² in plaats van de door de raad gestelde 1.450 m² en is gelet hierop minimaal 1.494 m³ aan waterberging nodig in plaats van 86 m³ zoals de raad is gesteld. Zij betwijfelen of de benodigde waterberging binnen het plangebied kan worden gerealiseerd.
21.1. Op grond van artikel 4.3.2 van de planregels mogen de gronden met de bestemming "Maatschappelijk" slechts worden bebouwd of gebruikt onder de voorwaarde dat binnen het plangebied een waterbergingscapaciteit van minimaal 86 m³ is gerealiseerd en in stand wordt gehouden.
21.2. Volgens de plantoelichting heeft de raad rekening gehouden met een toename aan verharding bij realisatie van het plan van 1.440 m² (2.890 m² -/- 1.450 m²) en op basis van de rekenregel van het waterschap, dat wil zeggen de toename verhard oppervlak in m² x gevoeligheidsfactor x 0,06 (in m) = benodigde compensatie (in m³), geconcludeerd dat 86 m³ (1.440 x 1 x 0,06) waterberging noodzakelijk is.
21.3. [appellant sub 1] en anderen hebben de rekenregel van het waterschap per abuis onjuist toegepast door te vermenigvuldigen met 0,6 in plaats van met 0,06. Een waterberging van minimaal 1.494 m³ is dan ook niet nodig.
Wel hebben zij terecht aangevoerd dat de raad een onjuiste berekening heeft gemaakt. In het verweerschrift heeft de raad onder verwijzing naar een luchtfoto waarop de boerderij met de bijgebouwen en overige verharde oppervlakken zichtbaar zijn, geconcludeerd dat het verhard en bebouwd oppervlak in de bestaande feitelijke situatie niet 1.450 m² bedraagt, zoals hij eerder had gesteld, maar zo’n 1.300 m² bedraagt. Volgens de waterparagraaf van de plantoelichting bedraagt het verhard en bebouwd oppervlak in de nieuwe situatie ongeveer 2.890 m², namelijk het bouwvlak van het hoofdgebouw van ongeveer 1.960 m², het bouwvlak van bijgebouwen van 100 m² en overige verharding zoals voetpaden van 830 m². De Afdeling heeft geen aanleiding de getallen van 2.890 m² en 1.300 m² voor onjuist te houden. Dit betekent een toename van het verhard en bebouwd oppervlak van 1.590 m² (2.890 m² -/- 1.300 m²) in plaats van 1.440 m² waarmee de raad rekening heeft gehouden in de plantoelichting. Op basis van bovenstaande rekenregel bedraagt de benodigde waterberging minimaal 95 m³. De waterbergingscapaciteit van minimaal 86 m³ zoals opgenomen in artikel 4.3.2 van de planregels volstaat dus niet. In zoverre slaagt het betoog.
21.4. Nu het besluit van 4 april 2024 op dit punt gebrekkig is, ziet de Afdeling aanleiding om dit besluit te vernietigen voor zover in artikel 4.3.2 van de planregels minimaal 86 m³ is opgenomen en zal zij zelf voorziend dit wijzigen in 95 m³. Hiermee wordt geborgd dat de nodige waterberging binnen het plangebied wordt gerealiseerd. De raad heeft ter zitting verklaard dat hij er geen bezwaar tegen heeft als de Afdeling die bepaling aldus verbetert.
21.5. Op grond van de artikelen 3.1 en 4.1 van de planregels mag de waterberging in het hele plangebied, zowel op de voor "Groen" als op de voor "Maatschappelijk" aangewezen gronden, worden gerealiseerd. De raad stelt dat de open verharding, het groene dak en het maaiveld, bijvoorbeeld door verlaging van het groen (wadi) of met infiltratiekratten onder de parkeerplaatsen, mogelijkheden bieden voor realisatie van de waterberging. De bodem van het plangebied is geschikt voor infiltratie van hemelwater. De raad heeft aannemelijk gemaakt dat er voldoende mogelijkheden zijn voor waterberging in het plangebied. In zoverre faalt het betoog.
Geur vanwege veehouderij en geluidwering gevels
22. Ingevolge artikel 8:69a van de Awb vernietigt de bestuursrechter een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.
22.1. Het in artikel 8:69a van de Awb neergelegde relativiteitsvereiste staat eraan in de weg dat het besluit tot vaststelling van het plan wordt vernietigd op de beroepsgronden van [appellant sub 1] en anderen over geur vanwege de veehouderij en over de geluidwering van de gevels in het plangebied. Deze beroepsgronden hebben betrekking op regelgeving die alleen strekt tot bescherming van de belangen van de toekomstige bewoners van het plangebied en kennelijk niet tot bescherming van het belang van [appellant sub 1] en anderen om gevrijwaard te blijven van nadelige gevolgen van het plan voor hun woon- en leefklimaat. Dit betekent dat [appellant sub 1] en anderen zich niet op die regelgeving kunnen beroepen, gelet op artikel artikel 8:69a van de Awb. Nu het relativiteitsvereiste in de weg staat aan een vernietiging van het bestreden besluit vanwege deze beroepsgrond, ziet de Afdeling af van een inhoudelijke bespreking daarvan.
Geluid
23. [appellant sub 1] en anderen betogen dat de raad ten onrechte is uitgegaan van een gemengd gebied in plaats van een rustige woonwijk. De raad heeft volgens hen ten onrechte geen rekening gehouden met onaanvaardbare geluidhinder bij hun woningen door het gebruik van het parkeerterrein, verkeerstoename, de alternatieven voor de gasaansluiting en het stemgeluid in de buitenruimte van het plangebied. Ter zitting hebben zij naar voren gebracht dat de bepaling in de planregels over het geluidsscherm rechtsonzeker is. Verder hebben zij ter zitting de vraag opgeworpen of ook aan de Klaassenstraat een geluidsscherm zou kunnen worden gerealiseerd, omdat het beoogde geluidsscherm ten zuiden van het plangebied niet helpt om de piekbelasting terug te dringen bij de, ten oosten van het plangebied gelegen, woningen aan de Klaassenstraat 12 en 14.
23.1. Naar aanleiding van de uitspraak van de voorzieningenrechter van 16 februari 2024 heeft de raad een aanvullend geluidsonderzoek laten uitvoeren door Stantec B.V. (hierna: Stantec) en het gewijzigde besluit van 4 april 2024 vastgesteld. Stantec heeft in het rapport "Akoestisch onderzoek parkeerterrein en stemgeluid" van 4 maart 2024 (hierna: het rapport van Stantec), toegevoegd aan de bijlagen van de planregels en plantoelichting, gebruik gemaakt van de VNG-Handreiking "Bedrijven en milieuzonering". Omdat het beoogde parkeerterrein niet aan de richtafstand van 30 meter van de VNG-Handreiking tot de omliggende woningen voldoet, heeft Stantec een geluidsonderzoek uitgevoerd. Zij is uitgegaan van het omgevingstype "gemengd gebied" van de VNG-Handreiking en van de hiervoor geldende richtwaarden van 50 dB(A) etmaalwaarde voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau en 70 dB(A) voor het maximale geluidniveau (piekgeluiden). Stantec heeft op basis van haar onderzoek geconcludeerd dat op de gevels van de omliggende woningen het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau lager is dan de richtwaarde van 50 dB(A). Het verkeer op het parkeerterrein en het stemgeluid in de buitenruimte van het plangebied levert volgens Stantec dus geen belemmeringen op bij de gevels van de bestaande woningen rondom het plangebied. Verder zijn de piekgeluiden op de gevels van de bestaande woningen overdag lager dan 70 dB(A). In de avond- en nachtperiode worden, anders dan in de autonome situatie, de richtwaarden van 65 dB(A) en 60 dB(A) voor de maximale geluidniveaus op de achtergevels van de, ten zuiden van het plangebied gelegen, woningen aan de Klaassenstraat 9 en 11 overschreden door het dichtslaan van portieren. De maximale overschrijding bedraagt 8 dB(A).
Door het dichtslaan van portieren op het parkeerterrein worden de richtwaarden voor de maximale geluidniveaus in de avond- en nachtperiode ook overschreden bij de voor- en zijgevels van de, ten oosten van het plangebied gelegen, woningen aan de Klaassenstraat 12 en 14. Volgens Stantec gebeurt het dichtslaan van portieren ook bij het parkeren van auto’s die parkeren in de Klaassenstraat. Er is voor die gevels van de Klaassenstraat 12 en 14 volgens Stantec geen verslechtering ten opzichte van de autonome situatie en de situatie wordt door Stantec akoestisch aanvaardbaar geacht. Hiernaast treden volgens Stantec hogere maximale geluidniveaus op ten gevolge van voorbijrijdende voertuigen.
Met het oprichten van een scherm van 2 meter hoog ten zuiden van het bouwplan kunnen de geluidbelastingen bij de achtergevels van de woningen aan de Klaassenstraat 9 en 11 worden verminderd tot de gestelde richtwaarden. Dan is er volgens Stantec geen belemmering voor realisatie van het plan.
23.2. Volgens de VNG-Handreiking is een rustige woonwijk ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies, zoals bedrijven of kantoren, voor. Langs de randen, in de overgang naar mogelijke bedrijfsfuncties, is weinig verstoring door verkeer.
Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen.
Gelet op de ligging van het plangebied aan een gebiedsontsluitingsweg en de vermenging van de woonfunctie met omliggende bedrijven, heeft de raad kunnen uitgaan van het omgevingstype gemengd gebied.
23.3. Uit het onderzoek van Stantec volgt dat door het stemgeluid en het extra verkeer op de omliggende wegen van het plan de equivalente geluidnorm van 50 B(A) op de gevels van de bestaande woningen niet wordt overschreden. De raad heeft naar aanleiding van deze onderzoeksresultaten bij het nadere besluit van 4 april 2024 een voorwaardelijke verplichting geluidhinder in artikel 4.3.3 van de planregels opgenomen. De bepaling luidt als volgt: "De zorgwooneenheden mogen slechts in gebruik worden genomen onder de voorwaarde dat een scherm met de hoogte van 2 meter wordt opgericht ten zuiden van de parkeerplaatsen binnen het plangebied zoals weergegeven in figuur 5.1 van het akoestisch onderzoek "Parkeerterrein en stemgeluid" dat als bijlage bij regels van dit bestemmingsplan is opgenomen." De raad heeft de plantoelichting ook hierop aangepast.
23.4. Met het rapport van Stantec en het nadere besluit van 4 april 2024 heeft de raad alsnog geborgd dat een scherm met een hoogte van 2 meter wordt opgericht op de locatie zoals vermeld in de planregel. Het betoog van [appellant sub 1] en anderen dat de bepaling over de geluidswering rechtsonzeker is, treft doel. De benodigde geluidwering van dit scherm ontbreekt aan artikel 4.3.3 van de planregels en verder ontbreekt hieraan dat het scherm in stand moet worden gehouden. De Afdeling zal naar aanleiding van dit gebrek het besluit van 4 april 2024 in zoverre vernietigen. Zelf voorziend, zal zij aan artikel 4.3.3 van de planregels toevoegen dat de geluidwering van het geluidsscherm het maximaal geluidniveau op de achtergevels van de woningen aan de Klaassenstraat 9 en 11 met minimaal 8 dB(A) moet reduceren en dat het geluidsscherm in stand moet worden gehouden. Hiermee wordt geborgd dat de zorgwooneenheden slechts in gebruik mogen worden genomen na de oprichting van de nodige geluidwering als bedoeld in het rapport van Stantec.
23.5. De Afdeling begrijpt de ter zitting opgeworpen vraag over een geluidsscherm aan de Klaassenstraat zo, dat de raad ook de realisatie van een geluidsscherm in het oosten van het plangebied had moeten borgen in het plan. Dit kan naar het oordeel van de Afdeling redelijkerwijs niet van de raad worden verlangd, omdat Stantec heeft geconcludeerd dat de situatie bij de woningen aan de Klaassenstraat 12 en 14 akoestisch aanvaardbaar is en [appellant sub 1] en anderen niet aannemelijk hebben gemaakt dat die conclusie onjuist is.
Het betoog faalt in zoverre.
Planregels
24. [appellant sub 1] en anderen betogen dat het plan rechtsonzeker is omdat de bestemming "Maatschappelijk" is aangewezen voor "zorgwonen", maar onduidelijk is wat daaronder wordt verstaan.
24.1. [appellant sub 1] en anderen hebben dit ook aangevoerd in de zienswijze op het ontwerpbestemmingsplan. De raad heeft naar aanleiding hiervan onder artikel 4.1, onder a en b, van de planregels opgenomen dat de voor "Maatschappelijk" aangewezen gronden zijn bestemd voor zorgwonen in de vorm van intramurale en extramurale zorgwooneenheden en de bij deze bestemming behorende voorzieningen. Verder heeft de raad in reactie op de zienswijze de begrippen "intramurale zorgwooneenheid" en "extramurale zorgwooneenheid" in de artikelen 1.31 en 1.24 van de planregels gedefinieerd. Hiermee is voldoende duidelijk gemaakt wat onder "zorgwonen" wordt verstaan.
De stelling van [appellant sub 1] en anderen ter zitting dat de raad de definities had moeten toespitsen op "ouderen" volgt de Afdeling niet. De begrippen "intramurale zorgwooneenheid" en "extramurale zorgwooneenheid" zijn specifiek genoeg omschreven en een beperking tot "ouderen" in de begripsomschrijvingen zou leiden tot een niet ruimtelijk relevant onderscheid naar leeftijd (zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 4 december 2013, ECLI:NL:RVS:2013:2241, en 28 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:920). Het betoog slaagt niet.
Hogere waardenbesluit
25. Artikel 8:69a van de Awb staat in de weg aan een inhoudelijke beoordeling van de beroepsgronden van [appellant sub 1] en anderen die tegen het hogere waardenbesluit zijn gericht. Zo hebben zij aangevoerd dat meer onderzoek had moeten worden verricht naar andere maatregelen om de geluidsbelasting in het plangebied terug te brengen en dat de gevelmaatregelen om een aanvaardbaar binnenniveau te realiseren niet zijn geborgd. Het college heeft hogere waarden voor de geluidbelasting op de beoogde zorgwooneenheden vanwege het wegverkeer vastgesteld. De regeling in hoofdstuk VI van de Wgh strekt ertoe dat bij besluit wordt vastgesteld welke geluidbelasting, eventueel na het treffen van maatregelen, bij de te bouwen woningen of andere geluidgevoelige gebouwen maximaal mag optreden. De regeling strekt dus tot bescherming van de belangen van de bewoners van de nieuwe zorgwoningen. Niet is gebleken dat [appellant sub 1] en anderen eigenaar zijn van één van de percelen waar die zorgwoningen zijn voorzien en evenmin is gebleken van concrete interesse in de bewoning van één van die zorgwoningen. De regeling strekt dus kennelijk niet tot bescherming van [appellant sub 1] en anderen. Wat zij verder ter zitting hebben aangevoerd, geeft geen grond voor een ander oordeel.
Beroep [appellant sub 2]
Omgevingsdialoog
26. Uit de overweging onder 16.1 volgt, dat het betoog van [appellant sub 2] over het ontbreken van een omgevingsdialoog niet slaagt.
Geur
27. [appellant sub 2] vreest voor beperking van zijn veehouderij door de geuroverlast bij het voorziene appartementencomplex. Om die reden is volgens hem ook geen sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat in het plangebied. [appellant sub 2] stelt dat de afstand van de grens van zijn perceel tot de plangrens te kort is, namelijk 26 meter, terwijl die afstand minimaal 100 meter moet zijn op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (hierna: de Wgv). [appellant sub 2] stelt dat hij 40 stuks zoogkoeien ouder dan 2 jaar en 21 stuks vrouwelijk jongvee tot 2 jaar mag houden. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 18 december 2019, ECLI:NL:RVS:2019:4330, voert [appellant sub 2] aan dat voor die diercategorieën geen geuremissiefactor is vastgesteld en dat de raad het besluit dan niet kan motiveren met een berekening van de geurbelasting van diercategorieën waarvoor wel een geuremissiefactor is vastgesteld. Volgens [appellant sub 2] kon de raad het besluit tot vaststelling van het plan van 28 september 2023 dus niet baseren op de rapporten van Tritium Advies BV (hierna: Tritium) en Van Dun Advies BV (hierna: Van Dun) met zo’n berekening. 27.1. De raad heeft in het besluit tot vaststelling van het plan het standpunt ingenomen dat de veehouderij van [appellant sub 2] krachtens het overgangsrecht van het bestemmingsplan "Kern Made" is toegestaan en dat dus rekening moet worden gehouden met de belangen van de veehouderij. [appellant sub 2] kan zich hierin vinden. De initiatiefnemer niet. Aangezien de initiatiefnemer geen beroep heeft ingesteld, volgt de Afdeling het standpunt van de raad en van [appellant sub 2] op dit punt.
De raad stelt dat de geurgevoelige objecten aan de Zuideindsestraat 51 en Stuivezandsestraat 4 en 5 op een kortere afstand van het bedrijf van [appellant sub 2] liggen dan het beoogde appartementencomplex en dat die objecten daarom maatgevend zijn voor zijn bedrijfsmogelijkheden. Volgens de raad wordt het bedrijf van [appellant sub 2] daarom niet verdergaand beperkt door realisatie van het plan.
27.2. De Afdeling stelt vast dat [appellant sub 2] niet bestrijdt dat er geurgevoelige objecten op kortere afstand liggen van zijn bedrijf dan het bouwvlak van het plangebied. [appellant sub 2] stelt dat het plan tot meer bewoners in de omgeving van het bedrijf leidt. Dit betekent op zichzelf echter niet dat zijn bedrijfsvoering verdergaand wordt beperkt.
27.3. [appellant sub 2] heeft belang bij een aanvaardbaar woon- en leefklimaat van de toekomstige bewoners van het plangebied, onder meer om klachten te voorkomen. Anders dan de initiatiefnemer stelt, staat het relativiteitsvereiste dus niet in de weg aan een inhoudelijke beoordeling van het betoog van [appellant sub 2] over een aanvaardbaar woon- en leefklimaat in het plangebied. Dit betoog zal de Afdeling hier verder beoordelen.
27.4. De raad en [appellant sub 2] zijn het erover eens dat [appellant sub 2] 40 stuks zoogkoeien ouder dan 2 jaar en 21 stuks vrouwelijk jongvee tot 2 jaar mag houden. Zoals [appellant sub 2] stelt, is geen geuremissiefactor vastgesteld voor die categorieën runderen. Op grond van artikel 3.117, eerste lid, onder a, van het Activiteitenbesluit geldt de afstandsnorm van ten minste 100 meter tussen een geurgevoelig object en het dierenverblijf waar dieren zonder geuremissiefactor worden gehouden. Niet in geschil is dat niet aan de afstandsnorm van 100 meter wordt voldaan. De afstand van het bouwvlak voor het appartementencomplex tot de overdekte stal op het perceel van [appellant sub 2] bedraagt ongeveer 52 meter.
27.5. In beginsel mag worden aangenomen dat bij het geurgevoelig object een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd, indien tussen de veehouderij en een geurgevoelig object de in de regelgeving genoemde afstand wordt aangehouden. Indien niet die afstand wordt aangehouden, dient door de raad te worden gemotiveerd waarom ter plaatse van het geurgevoelig object niettemin een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd (zie onder meer de uitspraken van 13 september 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3483, onder 17.1, van 31 mei 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2100, onder 6.5, en van 24 oktober 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BY1045, onder 2.4.9). Anders dan [appellant sub 2] betoogt, mag de raad dus met een deugdelijke motivering afwijken van de afstandsnorm. 27.6. De verwijzing door [appellant sub 2] naar de uitspraak van 18 december 2019 leidt niet tot een ander oordeel. De Afdeling heeft in die uitspraak geoordeeld dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen sprake is van een goed woon- en leefklimaat omdat niet aan de afstand van 100 meter is voldaan. In die zaak heeft de raad van de gemeente Roerdalen ervoor gekozen niet meer woningen in de geurcirkel van een intensieve veehouderij toe te staan en ook om verschillende andere redenen geweigerd een bestemmingsplan vast te stellen. Die situatie is niet vergelijkbaar met de situatie die hier aan de orde is, waarin het gaat om een kleinschalige veehouderij en de raad voldoende redenen heeft gezien om af te wijken van de afstandsnorm van 100 meter en het plan vast te stellen.
27.7. Ter motivering van de afwijking van de afstand van 100 meter heeft de raad gewezen op het rapport van Van Dun "Actualisatie geur veehouderijen (achtergrondbelasting)" van 25 november 2022, dat als bijlage 11 bij de plantoelichting is opgenomen. Van Dun heeft op basis van zijn berekening van de cumulatieve geurbelasting van veehouderijen binnen een straal van 2 kilometer van het plangebied geconcludeerd dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Dit betekent dat het niveau van geurhinder aanvaardbaar is.
De raad heeft verder gewezen op het rapport van Tritium "Geuronderzoek (Wgv) Zuideindsestraat 47 te Made Gemeente Drimmelen" van 12 oktober 2021, dat als bijlage 10 bij de plantoelichting is opgenomen. Tritium heeft een fictieve geurberekening van de geurbelasting van de veehouderij van [appellant sub 2] op het voorziene appartementencomplex gemaakt. Daarbij is zij uitgegaan van 61 vleesstieren, het vergunde dieraantal, en een geuremissiefactor van 35,6 odour units per dier, behorend bij een, naar zij stelt, in enige mate vergelijkbare diercategorie met een geuremissiefactor; vleesstieren. Volgens Tritium is hiermee uitgegaan van een worst-case omdat vleesstieren groter en zwaarder zijn dan de runderen die [appellant sub 2] houdt, vleesstieren meer voeding verbruiken wat resulteert in meer mest en het aanwezige vee in werkelijkheid aanzienlijk minder geuruitstoot zal hebben. Tritium heeft geconcludeerd dat de wettelijk vastgestelde geurnorm van 2 OUe/m³ alleen op de meest westelijk gelegen bouwvlakgrens in het plangebied zeer beperkt wordt overschreden vanwege de veehouderij. De voorgrondbelasting bedraagt daar 2,294 OUe/m³. Op de overige acht meetpunten in het plangebied wordt volgens de berekening van Tritium aan de geurnorm voldaan.
De raad heeft op basis van deze rapporten geconcludeerd dat de berekende geurbelasting voor de toekomstige bewoners van het plangebied aanvaardbaar is, omdat uit de berekening van de achtergrondbelasting, die hier bepalend is, is gebleken dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat en uit de berekening van de voorgrondbelasting is gebleken dat sprake is van een marginale overschrijding in een worst-case scenario.
27.8. [appellant sub 2] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de berekeningen van Van Dun en van Tritium onjuist zijn of dat hun rapporten zodanige gebreken bevatten, dat de raad deze niet aan zijn besluit ten grondslag mocht leggen. Het betoog dat Tritium niet van een worst-case scenario is uitgegaan, omdat zij rekening heeft gehouden met 61 vleesstieren en daarmee met een emissie van in totaal 323,3 kg ammoniak, terwijl die emissie volgens [appellant sub 2] 612 kg is op basis van de vergunde veebezetting, volgt de Afdeling niet. De runderen die [appellant sub 2] houdt, zijn voor het grootste deel zoogkoeien en daarvoor geldt een lagere ammoniakemissie dan voor vleesstieren. Bovendien heeft Tritium niet de ammoniak- maar de geuremissie berekend, waar het hier in de eerste plaats om gaat. Overigens hield [appellant sub 2] in de periode van 2018 tot en met 2022 daadwerkelijk gemiddeld 26 runderen, veel minder dan de 61 runderen waarmee Tritium rekening heeft gehouden.
Het betoog slaagt niet.
Endotoxinen
28. [appellant sub 2] betoogt, onder verwijzing naar de "Notitie Handelingsperspectieven Veehouderij en Volksgezondheid; Endotoxine toetsingskader 1.0" (hierna: de notitie), dat de raad ten onrechte heeft nagelaten een endotoxinen-onderzoek te doen en dat het besluit tot vaststelling van het plan daarom onvoldoende is voorbereid.
28.1. De raad wijst er in de zienswijzennota op dat de rijksoverheid een landelijk toetsingskader voor endotoxinen ontwikkelt dat nu nog niet beschikbaar is. Het Ondersteuningsteam Veehouderij en Volksgezondheid heeft de notitie vastgesteld vooruitlopend hierop, maar er bestaat nog een aanzienlijk aantal vragen over het toetsen van endotoxinen waarvoor verder wetenschappelijk onderzoek is vereist. De raad wijst er verder op dat de Afdeling heeft overwogen dat het aan het bevoegd gezag is om te bepalen of en zo ja welke maatregelen bij endotoxinen in het belang van de bescherming van het milieu nodig zijn en dat het bevoegd gezag hierbij beoordelingsruimte heeft. De raad heeft verder naar voren gebracht dat hij een endotoxinen onderzoek niet noodzakelijk heeft geacht, omdat een eenduidig toetsingskader ontbreekt, er sprake is van een rundveehouderij met een beperkte bezetting en al meerdere (bedrijfs)woningen op korte afstand van de veehouderij zijn gelegen.
28.2. De Afdeling kan dit standpunt volgen, gelet op de beperkte bezetting en omdat het hier niet gaat om varkens of pluimvee, die de belangrijkste bijdrage aan de emissie van endotoxinen leveren, maar om runderen. Voor zover het betoog van [appellant sub 2] niet op de volksgezondheid ziet, maar om de mogelijke beperking van zijn bedrijfsvoering, heeft de raad terecht betrokken dat bestaande (bedrijfs)woningen op kortere afstand van de veehouderij liggen.
Het betoog slaagt niet.
Groen en parkeren
29. [appellant sub 2] betoogt dat het plan niet voorziet in voldoende parkeerplaatsen. De raad telt vijf parkeerplaatsen meer voor de inzet van één deelauto, maar het is volgens [appellant sub 2] onzeker of vijf mensen hiervan gebruik zullen maken en afzien van een eigen auto. Verder stelt [appellant sub 2] dat bij de berekening van de behoefte aan parkeerplaatsen geen rekening is gehouden met het verplegend personeel.
30. [appellant sub 2] betoogt verder dat het plan niet voldoet aan het integraal groenbeleidsplan 2017-2026 omdat niet wordt voldaan aan de eis van 50 m² groen per woning. Het bestaand groen kan niet dienen als compensatie van het substantieel gebrek aan groen binnen het plangebied. Daarbij merkt [appellant sub 2] op dat een deel van het groen mede fungeert als parkeerplaats.
30.1. Deze betogen slagen niet, zoals volgt uit de overwegingen onder 19.1 en 20.1 tot en met 20.4. In aanvulling hierop merkt de Afdeling op dat het betoog over de deelauto geen doel treft, omdat bij de vaststelling van het plan geen rekening meer is gehouden met een deelauto. De door de raad gehanteerde parkeerkencijfers voor een verpleeg- en verzorgingshuis van CROW-publicatie 381 "Toekomstbestendig parkeren - Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie" zijn inclusief parkeren voor personeel en die voor een aanleunwoning en serviceflat inclusief bezoekers van die functie.
Beroepen tegen het besluit van 28 september 2023
31. Omdat het nader besluit van 4 april 2024 het besluit van 28 september 2023 vervangt, hebben [appellant sub 2] en [appellant sub 1] en anderen geen belang meer bij de beoordeling van hun beroepen tegen laatstgenoemd besluit. De Afdeling zal daarom deze beroepen tegen het besluit van 28 september 2023 niet‑ontvankelijk verklaren.
Conclusie
32. De beroepen tegen het besluit van 28 september 2023 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Zuideindsestraat 47 te Made" zullen niet-ontvankelijk worden verklaard.
33. Het beroep van [appellant sub 2] tegen het besluit van 4 april 2024 is ongegrond. Het beroep [appellant sub 1] en anderen tegen dat besluit is gegrond. De Afdeling zal dit besluit vernietigen voor zover in artikel 4.3.2 van de planregels minimaal 86 m³ is opgenomen en in artikel 4.3.3 van de planregels de benodigde geluidwering van het scherm ontbreekt.
34. Gezien het verzoek van de raad ziet de Afdeling met het oog op finale geschilbeslechting aanleiding om de artikelen 4.3.2 en 4.3.3 van de planregels van het besluit van 4 april 2024 zelf voorziend aan te passen. Niet aannemelijk is dat eventuele andere derden hierdoor in hun belangen worden geschaad. De Afdeling zal in de beslissing bepalen dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van het besluit van 4 april 2024.
35. De Afdeling ziet verder aanleiding de raad op te dragen de in de beslissing nader aangeduide onderdelen van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening.
36. De raad hoeft de proceskosten van [appellant sub 2] niet te vergoeden en moet de proceskosten van [appellant sub 1] en anderen wel vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart de beroepen van [appellant sub 2] en van [appellant sub 1] en anderen tegen het besluit van 28 september 2023 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Zuideindsestraat 47 te Made" niet-ontvankelijk;
II. verklaart het beroep van [appellant sub 2] tegen het besluit van 4 april 2024 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Zuideindsestraat 47 te Made" ongegrond;
III. verklaart het beroep van [appellant sub 1] en anderen tegen dat besluit van 4 april 2024 gegrond;
IV. vernietigt het besluit van 4 april 2024, voor zover:
- in artikel 4.3.2 van de planregels minimaal 86 m³ is opgenomen;
- in artikel 4.3.3 de benodigde geluidwering van het scherm ontbreekt;
V. bepaalt dat de artikelen 4.3.2 en 4.3.3 van de planregels van het bestemmingsplan "Zuideindsestraat 47 te Made" als volgt komen te luiden:
"4.3.2 Voorwaardelijke verplichting waterberging
De gronden met de bestemming 'Maatschappelijk' mogen slechts worden bebouwd of gebruikt onder de voorwaarde dat binnen het plangebied een waterbergingscapaciteit van minimaal 95 m³ is gerealiseerd en in stand wordt gehouden.
4.3.3 Voorwaardelijk verplichting geluidhinder
De zorgwooneenheden mogen slechts in gebruik worden genomen onder de voorwaarde dat een scherm met de hoogte van 2 meter wordt opgericht en in stand wordt gehouden ten zuiden van de parkeerplaatsen binnen het plangebied zoals weergegeven in figuur 5.1. van het akoestisch onderzoek 'parkeerterrein en stemgeluid' dat als bijlage bij regels van dit bestemmingsplan is opgenomen. Het scherm moet het maximaal geluidniveau op de achtergevels van de woningen aan de Klaassenstraat 9 en 11 met minimaal 8 dB(A) reduceren."
VI. bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde onderdelen van het besluit van 4 april 2024;
VII. draagt de raad van de gemeente Drimmelen op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat de hiervoor vermelde onderdelen IV en V worden verwerkt in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening;
VIII. veroordeelt de raad van de gemeente Drimmelen tot vergoeding van bij [appellant sub 1] en anderen in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.187,50, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;
IX. gelast dat de raad van de gemeente Drimmelen aan [appellant sub 1] en anderen het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht van € 184,00 vergoedt, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. H.J.M. Besselink en mr. J.F. de Groot, leden, in tegenwoordigheid van mr. A. de Vlieger-Mandour, griffier.
w.g. Van Altena
voorzitter
w.g. De Vlieger-Mandour
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 juli 2024
615
BIJLAGE
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 6:19
Het bezwaar of beroep heeft van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben.
Besluit ruimtelijke ordening
Artikel 3.1.6
(…)
2. De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Activiteitenbesluit milieubeheer
Artikel 3.117
1. Het oprichten, uitbreiden of wijzigen van een dierenverblijf met dieren zonder geuremissiefactor vindt niet plaats, indien de afstand tussen enig binnen de inrichting gelegen dierenverblijf waar dieren zonder geuremissiefactor worden gehouden en een geurgevoelig object, na de oprichting, uitbreiding of wijziging:
a. minder dan 100 meter bedraagt, indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, of (…)
2. Het eerste lid is niet van toepassing als bij de oprichting, uitbreiding of wijziging van een dierenverblijf het aantal dieren per diercategorie zonder geuremissiefactor binnen de inrichting niet toeneemt en de afstand van het dierenverblijf tot een geurgevoelig object niet afneemt, indien die kleiner is dan de afstand, bedoeld in het eerste lid.
Regeling geurhinder en veehouderij
Bijlage 1. bedoeld in artikel 2, zesde lid (geuremissiefactoren) van de Regeling geurhinder en veehouderij
Rav-code Huisvestingssysteem per categorie geuremissiefactor
HOOFDCATEGORIE A: RUNDVEE
(…)
A2 diercategorie zoogkoeien ouder dan 2 jaar niet vastgesteld
A3 diercategorie vrouwelijk jongvee tot 2 jaar niet vastgesteld
(…)
Planregels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
(…)
1.24 extramurale zorgwooneenheid
een wooneenheid, bestemd voor verzorgd wonen, die niet via de reguliere woningdistributie beschikbaar komt, maar waarvan de bewoner(s) vanwege hun beperkte zelfredzaamheid vanaf aanvang van bewoning op basis van een ter zake van overheidswege gehanteerd systeem zijn geïndiceerd voor extramurale zorg (op afroep), die beschikbaar is in de directe nabijheid van de wooneenheid en welke zorg door die bewoner(s) ook daadwerkelijk wordt afgenomen.
(…)
1.31 intramurale zorgwooneenheid
een wooneenheid, bestemd voor verzorgd en/of beschermd wonen, die niet via de reguliere woningdistributie beschikbaar komt, maar waarvan de bewoner(s) vanwege hun beperkte zelfredzaamheid vanaf aanvang van bewoning op basis van een ter zake van overheidswege gehanteerd systeem zijn geïndiceerd voor intramurale (24 uurs) zorg, die beschikbaar is in de directe nabijheid van de wooneenheid en welke zorg door die bewoner(s) ook daadwerkelijk wordt afgenomen.
Artikel 3 Groen
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. groenvoorzieningen;
b. speelvoorzieningen;
c. voet- en fietspaden;
d. parkeervoorzieningen;
e. bijbehorend bouwwerk;
f. bijbehorende voorzieningen als verhardingen, nutsvoorzieningen, huisvuilinzamelings voorzieningen, water- en waterhuishoudkundige voorzieningen.
Artikel 4 Maatschappelijk
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. zorgwonen in de vorm van intramurale zorgwooneenheden en extramurale zorgwooneenheden;
b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, water, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen en overige verhardingen.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
a. op deze gronden mogen (hoofd)gebouwen en bijbehorende bouwwerken worden gebouwd;
b. hoofdgebouwen worden uitsluitend gebouwd in het bouwvlak;
c. het bouwvlak mag volledig worden bebouwd;
d. ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld' mogen uitsluitend woningen gestapeld worden gebouwd;
e. Het aantal intramurale zorgwooneenheden bedraagt maximaal 23 en het aantal extramurale zorgwooneenheden bedraagt maximaal 20;
f. de bouwhoogte bedraagt maximaal de op de verbeelding ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' aangegeven maat;
g. bijbehorende bouwwerken mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd.
(…)
4.3.1 Voorwaardelijke verplichting parkeren
De gronden met de bestemming 'Maatschappelijk' mogen slechts worden bebouwd of gebruikt onder de voorwaarde dat binnen het plangebied:
a. bij intramurale zorgwooneenheden ten minste 0,6 parkeerplaatsen per zorgwooneenheid gerealiseerd en in stand gehouden worden;
b. bij extramurale zorgwooneenheden ten minste 1,2 parkeerplaatsen per zorgwooneenheid gerealiseerd en in stand gehouden worden.
4.3.2 Voorwaardelijke verplichting waterberging
De gronden met de bestemming 'Maatschappelijk' mogen slechts worden bebouwd of gebruikt onder de voorwaarde dat binnen het plangebied een waterbergingscapaciteit van minimaal 86 m³ is gerealiseerd en in stand gehouden wordt.
Artikel 4.3.3 Voorwaardelijke verplichting geluidhinder
De zorgwooneenheden mogen slechts in gebruik worden genomen onder de voorwaarde dat een scherm met de hoogte van 2 meter wordt opgericht ten zuiden van de parkeerplaatsen binnen het plangebied zoals weergegeven in figuur 5.1. van het akoestisch onderzoek 'parkeerterrein en
stemgeluid' dat als bijlage bij regels van dit bestemmingsplan is opgenomen.
Artikel 7 Algemene gebruiksregels
(…)
7.2 Voorwaardelijke verplichting "Groen"
Een omgevingsvergunning voor het bouwen, het uitbreiden en het wijzigen van het gebruik van gebouwen en gronden van het in artikel 1.1 genoemde plan wordt slechts verleend indien is aangetoond dat per zorgwooneenheid 50 m² groen binnen het plangebied is gerealiseerd en in stand gehouden wordt. Het groen kan bestaan uit:
- onverharde tuin;
- sedum-/groendaken;
- open verhardingen.