ECLI:NL:RVS:2025:1770
Raad van State
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep en verzoek om voorlopige voorziening in asielzaak
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 16 april 2025 uitspraak gedaan in een hoger beroep en een verzoek om voorlopige voorziening. De appellant, vertegenwoordigd door mr. B.A. Palm, had een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend, welke door de minister van Asiel en Migratie op 3 maart 2025 niet in behandeling werd genomen. De rechtbank Den Haag verklaarde het beroep van de appellant op 27 maart 2025 ongegrond. Hierop heeft de appellant hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter oordeelde dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, omdat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moeten worden. De voorzieningenrechter bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om voorlopige voorziening af. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak benadrukt dat de besluitvorming van de minister niet zonder meer onzorgvuldig is, ook al gaat deze niet expliciet in op de individuele omstandigheden van de vreemdeling in de Dublinprocedure.