ECLI:NL:RVS:2025:1704

Raad van State

Datum uitspraak
16 april 2025
Publicatiedatum
16 april 2025
Zaaknummer
202305736/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake boete voor gedeeltelijke onttrekking van woning aan woningvoorraad door bedrijfsmatige exploitatie als cocaïnewasserij

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag. Het college had op 4 januari 2022 een boete van € 10.000 opgelegd aan [wederpartij] voor het gedeeltelijk onttrekken van zijn woning aan de woningvoorraad door deze bedrijfsmatig te exploiteren als cocaïnewasserij. De rechtbank oordeelde op 21 juli 2023 dat het college onvoldoende had onderbouwd dat er sprake was van woningonttrekking en vernietigde het besluit van het college. Het college ging in hoger beroep, waarbij het stelde dat er geen wezenlijk verschil was tussen de situatie van een cocaïnewasserij en een hennepkwekerij, en dat er dus sprake was van substantiële onttrekking. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld op 5 november 2024. De Afdeling oordeelde dat het college niet aannemelijk had gemaakt dat de woning (gedeeltelijk) was onttrokken aan de woningvoorraad. De rechtbank had terecht geoordeeld dat het college onvoldoende had onderbouwd dat er sprake was van woningonttrekking. De Afdeling vernietigde de uitspraak van de rechtbank voor zover deze het college opdroeg om een nieuw besluit te nemen en herroepte het besluit van 4 januari 2022. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en de Afdeling bepaalde dat haar uitspraak in de plaats treedt van het door de rechtbank vernietigde besluit.

Uitspraak

202305736/1/A2.
Datum uitspraak: 16 april 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 21 juli 2023 in zaak nr. 22/6067 in het geding tussen:
het college
en
[wederpartij].
Procesverloop
Bij besluit van 4 januari 2022 heeft het college [wederpartij] (hierna: [wederpartij]) een boete van € 10.000,00 opgelegd voor het gedeeltelijk onttrekken van zijn woning uit de woningvoorraad door het bedrijfsmatig te exploiteren.
Bij besluit van 19 september 2022 heeft college het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 21 juli 2023 (ECLI:NL:RBDHA:2023:10757) heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 19 september 2022 vernietigd en het college opgedragen om een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van de uitspraak.
Tegen deze uitspraak heeft het college hoger beroep ingesteld.
Op 23 oktober 2024 heeft het college, ter voldoening aan de uitspraak van de rechtbank, een nieuw besluit op bezwaar genomen. Het college heeft het bezwaar daarin opnieuw ongegrond verklaard.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 november 2024, waar het college, vertegenwoordigd door mr. V. Boender-Wiebenga, en [wederpartij], vertegenwoordigd door mr. L.A. Versteegh, advocaat te Den Haag, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       [wederpartij] huurde sinds 1 oktober 2020 een flatwoning op de derde verdieping aan de [locatie] (hierna: de woning) en sinds 22 maart 2021 stond hij ook op het adres van de woning ingeschreven in de Basisregistratie Personen. De woning bestaat uit een woonkamer, twee slaapkamers, toiletruimte en een keuken. Op 29 juni 2021 hebben inspecteurs Handhaving van de Haagse Pandbrigade de woning bezocht. Tijdens de controle hebben deze toezichthouders geconstateerd dat de woning in gebruik was als een cocaïnewasserij. Bij besluit van 30 september 2021 heeft de burgemeester van Den Haag te kennen gegeven de woning voor een periode van zes maanden te sluiten.
2.       In geschil is de vraag of [wederpartij] zijn woning  - gedeeltelijk - heeft onttrokken aan de woningvoorraad door deze woning beschikbaar te stellen om deze bedrijfsmatig in gebruik te nemen voor een cocaïnewasserij.
Besluitvorming
3.       Aan het besluit van 19 september 2022 heeft het college zich in navolging van het advies van de adviescommissie bezwaarschriften op basis van de feitelijke bevindingen van toezichthouders en politie, die zijn vermeld in het besluit van de burgemeester van 30 september 2021 tot sluiting van de woning, op het standpunt gesteld dat de woning als professionele cocaïnewasserij in gebruik was. Daarbij heeft het college erop gewezen dat in nagenoeg de gehele woning drugsgerelateerde attributen zijn aangetroffen en grote hoeveelheden zeer giftige en brandbare chemicaliën aanwezig waren. Het college heeft geconcludeerd dat [wederpartij] de woning, door een professionele cocaïnewasserij te faciliteren, bedrijfsmatig heeft gebruikt en daarmee aan de woonbestemming heeft onttrokken, wat in strijd is met artikel 21, aanhef en onder a, van de Huisvestingswet 2014 en artikel 5:2, aanhef en onder a, van de Huisvestingsverordening Den Haag 2019.
Uitspraak van de rechtbank
4.       De rechtbank heeft geoordeeld dat het college onvoldoende heeft onderbouwd dat sprake is van (gedeeltelijke) woningonttrekking. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat als er in een (deel van een) woning bedrijfsexploitatie plaatsvindt, dit nog niet hoeft te betekenen dat er sprake is van (gedeeltelijke) woningonttrekking. Het is niet ondenkbaar dat een deel van de woning nog steeds overwegend in gebruik kan zijn als woonruimte en geschikt kan zijn voor bewoning door een huishouden van dezelfde omvang als voordat de exploitatie plaatsvond.
In dit geval is sprake van aangetroffen attributen die vrij gemakkelijk kunnen worden verplaatst dan wel opgeborgen. Daarin verschilt deze situatie van situaties in de rechtspraak over hennepkwekerijen. Dan is de onttrekking in de regel veel substantiëler. Bij hennepkwekerijen is namelijk veelal sprake van een meer permanente constructie, die bovendien vaak een groter oppervlakte innemen en een temperatuur of klimaat veroorzaken waardoor (een gedeelte van) de woning niet geschikt is om in te wonen.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college in dit geval onvoldoende gemotiveerd waarom hier sprake is van woningonttrekking. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en heeft het bestreden besluit vernietigd. Verder heeft de rechtbank het college opgedragen om een nieuw besluit op het bezwaar te nemen, met inachtneming van hetgeen zij in de uitspraak heeft overwogen.
Hoger beroep
5.       Het college heeft in hoger beroep in essentie aangevoerd dat er geen wezenlijk verschil bestaat tussen de situatie van een cocaïnewasserij en een hennepkwekerij, zodat in beide gevallen sprake is van een substantiële (gedeeltelijke) onttrekking. In hoger beroep heeft het college de onderbouwing van de gestelde overtreding beperkt tot het standpunt dat alleen in slaapkamer A het klimaat van de woning ongeschikt is voor bewoning. Volgens het college zijn in slaapkamer A namelijk brandbare en giftige chemicaliën aanwezig, die ook niet makkelijk verplaatsbaar zijn.
5.1.    Zoals de rechtbank, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 11 januari 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:25), terecht heeft overwogen, moet uit de wijze van gebruik en inrichting van een woning worden afgeleid of een woning (gedeeltelijk) is onttrokken aan de woningvoorraad. Anders dan het college heeft aangevoerd, bestaat er een wezenlijk verschil tussen de hier aangetroffen cocaïnewasserij en een hennepkwekerij. Bij hennepkwekerijen is, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, de onttrekking doorgaans veel substantiëler door een meer permanente inrichting van de woning. Zo wordt bij hennepkwekerijen gebruik gemaakt van een kweektent, assimilatieverlichting, afzuiginstallaties en koolstoffilters.
5.2.    Voor de vraag of sprake is van (gedeeltelijke) woningonttrekking is dus van belang op welke wijze [wederpartij] zijn woning heeft laten gebruiken voor de cocaïnewasserij en hoe dit van invloed is geweest op de inrichting van zijn woning. Daarbij is van belang dat het hier gaat om het opleggen van een bestuurlijke boete en het dus gaat om een belastend besluit. Het is dan aan het bestuursorgaan om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren en het besluit daarmee deugdelijk te onderbouwen.
5.3.    Niet in geschil is dat [wederpartij] woonde in de woning. In dit geval zijn op het moment van het huisbezoek in slaapkamer A afsluitbare jerrycans en vaten in slaapkamer A aangetroffen. Anders dan het college heeft aangevoerd, en zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, waren deze op zichzelf wel verplaatsbaar dan wel op te bergen. Verder is onduidelijk gebleven hoe frequent de cocaïnewasserij werd gebruikt, op welke tijdstippen deze activiteiten plaatsvonden en hoe lang deze duurden. Dat in slaapkamer A sprake was van een zodanige inrichting dat kan worden gesproken van een substantiële onttrekking uit de woningvoorraad heeft het college dan ook niet aannemelijk gemaakt. Ook heeft het college niet met stukken onderbouwd welke gevaarlijke stoffen op dat moment precies aanwezig waren in slaapkamer A, noch toegelicht wanneer een woning vanwege de opslag van welke gevaarlijke stof niet langer geschikt moet worden geacht voor de woonfunctie en dat daarom niet meer in een woning kan worden gewoond. Tegen die achtergrond heeft het college niet aannemelijk gemaakt dat de woning (gedeeltelijk) uit de woningvoorraad was onttrokken.
De Afdeling kan zich ook voor het overige vinden in het oordeel van de rechtbank, zoals weergegeven in de rechtsoverwegingen 6 en 7. De rechtbank heeft aldus terecht en op goede gronden geoordeeld dat het college onvoldoende onderbouwd heeft dat de woning (gedeeltelijk) onttrokken is aan woningvoorraad.
Het betoog faalt.
6.       De rechtbank heeft het beroep terecht gegrond verklaard.
Ten onrechte geen toepassing gegeven aan artikel 8:72a van de Awb
7.       De Afdeling overweegt ambtshalve dat de rechtbank ten onrechte geen toepassing heeft gegeven aan artikel 8:72a van de Awb. Hierin is bepaald dat de bestuursrechter, als hij een beschikking tot het opleggen van een bestuurlijke boete vernietigt, een beslissing moet nemen over het opleggen van de boete en moet bepalen dat zijn uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde beschikking.
8.       Dit betekent dat het hoger beroep gegrond is. De uitspraak van de rechtbank moet worden vernietigd, voor zover de rechtbank het college heeft opgedragen om een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van haar uitspraak.
Conclusie
9.       Doende hetgeen de rechtbank had moeten doen, zal de Afdeling - met inachtneming van wat in 7. is overwogen - zelf in de zaak voorzien en het besluit van 4 januari 2022 herroepen. Verder zal de Afdeling bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het door de rechtbank vernietigde besluit. Nu de uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd voor zover daarin opdracht is gegeven om een nieuw besluit te nemen, is de grondslag aan het besluit van 23 oktober 2024 komen te vervallen. Dit besluit komt voor vernietiging in aanmerking.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank van 21 juli 2023 in zaak nr. 22/6067, voor zover de rechtbank het college heeft opgedragen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van die uitspraak;
III.      vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag van 23 oktober 2024 met kenmerk B.2.24.3294.001;
IV.      herroept het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag van 4 januari 2022 met kenmerk 202118918/8170155;
V.       bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het door de rechtbank vernietigde besluit;
Aldus vastgesteld door mr. C.C.W. Lange, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Rijsdijk, griffier.
w.g. Lange
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Rijsdijk
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 16 april 2025
705-1112
BIJLAGE
Wettelijk kader
Huisvestingswet 2014
Artikel 21
Het is verboden om een woonruimte, behorend tot een met het oog op het behoud of de samenstelling van de woonruimtevoorraad door de gemeenteraad in de huisvestingsverordening aangewezen categorie gebouwen en die gelegen is in een in de huisvestingsverordening aangewezen wijk, zonder vergunning van burgemeester en wethouders:
a. anders dan ten behoeve van de bewoning of het gebruik als kantoor of praktijkruimte door de eigenaar aan de bestemming tot bewoning te onttrekken of onttrokken te houden;
Huisvestingsverordening Den Haag 2019
Artikel 5:2 Vergunningplicht onttrekking, omzetting of woningvorming
De in artikel 5:1 genoemde woonruimten mogen niet zonder vergunning:
a. anders dan voor bewoning of het gebruik als kantoor of praktijkruimte door de eigenaar geheel of gedeeltelijk aan de bestemming tot (permanente) bewoning worden onttrokken;
b. van zelfstandige in onzelfstandige woonruimte voor vier of meer personen worden omgezet;
c. worden verbouwd tot twee of meer zelfstandige woonruimten.
Artikel 7:2 Bestuurlijke boete
1. Voor overtreding van de artikelen 8, 21, 22, 23a, 23b of 23c van de Huisvestingswet 2014, of het handelen in strijd met de voorwaarden of voorschriften, bedoeld in artikel 26 van de Huisvestingswet 2014, kunnen burgemeester en wethouders een bestuurlijke boete opleggen.