202401928/1/A3.
Datum uitspraak: 16 april 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 14 februari 2024 in zaak nr. 22/673 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland (hierna: het college).
Procesverloop
Bij besluit van 12 maart 2021 heeft het college het verzoek van [appellant] tot openbaarmaking van documenten op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob), gedeeltelijk toegewezen.
Bij besluit van 14 december 2021 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard.
Bij uitspraak van 14 februari 2024 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 12 maart 2025, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door mr. F.B. Mantel, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. De Faunabeheereenheid Zuid-Holland (hierna: de FBE) is een stichting waarvan de belangrijkste taak het beheer van populaties dieren en het voorkomen of beperken van schade die wilde dieren aanrichten aan onder andere de volksgezondheid, openbare veiligheid, en aan flora en fauna is. Dit is destijds vastgelegd in de Wet natuurbescherming (thans: de Omgevingswet, hierna: de Wnb). Het college stelt beleid op waarbinnen de FBE werkt. De Wnb bepaalt dat faunabeheereenheden voor hun werkgebied een faunabeheerplan moeten vaststellen. In een faunabeheerplan beschrijft de FBE welke schadebeperkende maatregelen en welk beheer zij wil inzetten. De Wnb bepaalt ook dat een door de FBE opgesteld faunabeheerplan goedgekeurd moet worden door het college. Na goedkeuring van een faunabeheerplan verleent het college op grond van artikel 3.17, tweede lid, van de Wnb aan de FBE een ontheffing om de omvang van een populatie van bepaalde diersoorten te beperken.
De FBE zet in dit geval, op grond van artikel 3.17, derde lid, van de Wnb, bepaalde wildbeheereenheden in ter uitvoering van een faunabeheerplan. De wildbeheereenheden stellen een plan van aanpak op en leggen dat ter goedkeuring voor aan de FBE. De FBE kijkt of het plan van aanpak past binnen de ontheffing en het faunabeheerplan.
2. [appellant] heeft het college op grond van de Wob verzocht om documenten betreffende aangevraagde en verleende ontheffingen inzake beheer en/of bestrijding van het ree, damhert, vos, grauwe gans, kolgans, Canadese gans en nijlgans tussen 1 januari 2015 tot en met 31 oktober 2020, openbaar te maken. Het college heeft de betreffende documenten openbaar gemaakt, behalve de plannen van aanpak van de wildbeheereenheden. Volgens het college berusten deze plannen van aanpak niet onder hem en horen deze ook niet onder hem te berusten.
Uitspraak van de rechtbank
3. De rechtbank heeft overwogen dat de plannen van aanpak interne documenten van de FBE zijn. Het college heeft voldoende duidelijk gemaakt dat zij niet over deze plannen van aanpak hoeft te beschikken en daar ook niet over beschikt. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze plannen van aanpak onder het college berusten of zouden moeten berusten. Verder was het college niet verplicht om het verzoek van [appellant] door te sturen naar de FBE omdat deze geen bestuursorgaan is.
Beoordeling van het hoger beroep
4. [appellant] betoogt als eerste dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college niet beschikt over de betreffende plannen van aanpak. In Limburg deelt de FBE namelijk wel de plannen van aanpak met het college van gedeputeerde staten van Limburg. Ook stelt [appellant] dat in de faunabeheerplannen staat dat de plannen van aanpak van de wildbeheereenheden "cruciaal zijn" voor de verlening van een ontheffing aan de FBE. Als tweede betoogt [appellant] dat de rechtbank heeft miskend dat het college eindverantwoordelijke is en daarom over de plannen van aanpak zou moeten beschikken.
5. Op 1 mei 2022 is de Wet open overheid in werking getreden. Het besluit op bezwaar dat in deze zaak ter beoordeling staat, is genomen op
14 december 2021, dus voor 1 mei 2022. Dat betekent dat in dit geding de Wob van toepassing is.
6. Volgens vast rechtspraak (zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 22 januari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:217), is het, wanneer een bestuursorgaan stelt dat na onderzoek is gebleken dat een bepaald document niet of niet meer onder hem berust en een dergelijke mededeling niet ongeloofwaardig voorkomt, in beginsel aan degene die om informatie verzoekt om aannemelijk te maken dat, in tegenstelling tot de uitkomsten van het onderzoek door het bestuursorgaan, dat document toch onder het bestuursorgaan berust. 6.1. De Afdeling is van oordeel dat de mededeling van het college dat de plannen van aanpak niet onder haar berusten, niet ongeloofwaardig voorkomt. Anders dan [appellant] stelt, blijkt niet uit de stukken dat het college de plannen van aanpak van de wildbeheereenheden betrekt bij de verlening van een ontheffing aan de FBE. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat de betreffende plannen van aanpak toch onder het college berusten.
Het betoog slaagt niet.
7. De wildbeheereenheden die de plannen van aanpak opstellen zijn verenigingen, en geen bestuursorganen. Dit volgt uit artikel 3.14, eerste lid, van de destijds geldende Wnb. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 31 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2626) is, om te kunnen bepalen of een instelling, dienst of bedrijf die/dat zelf geen bestuursorgaan is werkzaam is onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan, bepalend in welke mate het bestuursorgaan opdrachten of aanwijzingen kan geven aan de instelling, de dienst of het bedrijf en/of in hoeverre de instelling, de dienst of het bedrijf zich moet richten naar de opdrachten of aanwijzingen van het bestuursorgaan. Dit kan worden afgeleid uit bijvoorbeeld de statuten van de instelling, de dienst of het bedrijf of een door het bestuursorgaan en de instelling, de dienst of het bedrijf gesloten overeenkomst. 7.1. Uit het systeem van artikel 3.17, eerste, tweede en derde lid, van de destijds geldende Wnb, volgt dat het college een ontheffing verleent aan de FBE. De FBE kan de onder de ontheffing toegestane handelingen laten uitoefenen door wildbeheereenheden. Uit de Wnb noch uit de faunabeheerplannen kan worden afgeleid dat de wildbeheereenheden zich bij hun werkzaamheden moeten richten naar opdrachten of aanwijzingen van het college. Het college heeft dit bevestigd op de zitting bij de Afdeling. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat de wildbeheereenheden niet onder verantwoordelijkheid van het college werkzaam zijn, als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wob. Dit betekent dat het college niet was gehouden om de plannen van aanpak bij de wildbeheereenheden op te vragen om vervolgens inhoudelijk te toetsen of die informatie openbaar kon worden gemaakt op grond van de Wob. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 22 januari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:217. Het betoog slaagt niet.
Slotsom
8. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank moet worden bevestigd.
9. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak;
Aldus vastgesteld door mr. J.Th. Drop, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D. Singh, griffier.
w.g. Drop
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Singh
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 16 april 2025
190-990
BIJLAGE | WETTELIJK KADER
Wet openbaarheid van bestuur
Artikel 3
1. Een ieder kan een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.
[…]
Wet natuurbescherming
Artikel 3.14
1. Jachthouders met een jachtakte organiseren zich met anderen in een wildbeheereenheid, die de rechtsvorm van een vereniging heeft, ter uitvoering van het door de faunabeheereenheid vastgestelde faunabeheerplan en om te bevorderen dat een duurzaam beheer van populaties van in het wild levende dieren, bestrijding van schadeveroorzakende dieren en jacht worden uitgevoerd in samenwerking met en ten dienste van grondgebruikers of terreinbeheerders. Ook grondgebruikers en terreinbeheerders kunnen lid worden van de vereniging.
[…]
Artikel 3.17
1. Ten behoeve van de beperking van de omvang van een populatie van vogels als bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, of van dieren van soorten als bedoeld in artikel 3.5, eerste lid, of 3.10, eerste lid, verlenen gedeputeerde staten ontheffing als bedoeld artikel 3.3, eerste, vierde en vijfde lid, 3.4, tweede lid, 3.8, eerste en vijfde lid, 3.9, tweede lid, of 3.10, tweede lid, in samenhang met artikel 3.8, tweede lid, indien deze beperking nodig is:
[…]
2. Een ontheffing als bedoeld in het eerste lid wordt verleend aan een faunabeheereenheid, die handelt overeenkomstig het daartoe vastgestelde en goedgekeurde faunabeheerplan.
3. De faunabeheereenheid kan bij schriftelijke en gedagtekende toestemming de haar ingevolge het eerste en tweede lid toegestane handelingen door een wildbeheereenheid of anderen doen uitoefenen.
[…]