202206682/1/A3.
Datum uitspraak: 22 januari 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 14 oktober 2022 in zaak nr. 21/4390 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Noordwijk.
Procesverloop
Bij besluit van 10 maart 2021 heeft het college beslist op het verzoek van [appellant] om op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) documenten openbaar te maken.
Bij besluit van 7 juni 2021 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 14 oktober 2022 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op zitting behandeld op 30 oktober 2024, waar [appellant], en het college, vertegenwoordigd door mr. W.H.W. Seijsener en mr. F. Teeuw, zijn verschenen.
Na het sluiten van het onderzoek heeft de Afdeling het onderzoek heropend en partijen in de gelegenheid gesteld een nadere reactie in te dienen. Partijen hebben van deze gelegenheid gebruik gemaakt.
De Afdeling heeft partijen in de gelegenheid gesteld om gebruik te maken van hun recht om op een zitting te worden gehoord. Geen van de partijen heeft binnen de gestelde termijn meegedeeld van dat recht gebruik te willen maken.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellant] heeft bij het college op grond van de Wob gevraagd om openbaarmaking van diverse documenten over de samenwerking van de Greenport-gemeenten en de Greenport Ontwikkelingsmaatschappij (hierna: GOM). Het college heeft een aantal documenten die bij hem berusten openbaar gemaakt. Het college heeft verder aan [appellant] meegedeeld dat een deel van de verzochte documenten niet bij hem, maar bij de GOM aanwezig zijn. Aangezien de GOM geen bestuursorgaan is, geldt er geen doorzendplicht van het verzoek. Omdat de GOM ook geen bedrijf is dat werkzaam is onder verantwoordelijkheid van het college worden documenten die feitelijk bij de GOM aanwezig zijn niet geacht onder het college te berusten. Die documenten hoeven dan ook niet bij de GOM te worden opgevraagd.
Het hoger beroep
Zijn er meer documenten bij het college?
2. [appellant] betoogt dat het ongeloofwaardig is dat bepaalde documenten niet bij het college berusten. Volgens hem volgt uit de ‘Samenwerkingsovereenkomst Greenport Duin- en Bollenstreek’ dat de betrokken gemeentes goedkeuring moeten verlenen aan de GOM om bepaalde ruimtelijke projecten uit te voeren. Daarover moeten documenten bestaan.
2.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 10 februari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:292), is het, wanneer een bestuursorgaan stelt dat na onderzoek is gebleken dat een bepaald document niet of niet meer onder hem berust en een dergelijke mededeling niet ongeloofwaardig voorkomt, in beginsel aan degene die om informatie verzoekt om aannemelijk te maken dat, in tegenstelling tot de uitkomsten van het onderzoek door het bestuursorgaan, dat document toch onder het bestuursorgaan berust. 2.2. Het college heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat uit voornoemde samenwerkingsovereenkomst niet volgt dat gemeentes goedkeuring moeten verlenen aan de GOM om bepaalde ruimtelijke projecten uit te voeren. De mededeling van het college dat er niet meer documenten onder hem berusten, komt de Afdeling dan ook niet ongeloofwaardig voor. [appellant] heeft daar verder niets tegenover gezet.
Het betoog slaagt niet.
Is de GOM werkzaam onder verantwoordelijkheid van het college?
3. [appellant] betoogt verder dat voor zover bepaalde documenten feitelijk bij de GOM berusten, de rechtbank niet heeft onderkend dat de GOM een bedrijf is dat werkzaam is onder verantwoordelijkheid van het college. Op grond van artikel 3, eerste lid, van de Wob geldt daarom dat deze documenten worden geacht onder het college te berusten. Het college had de documenten daarom bij de GOM moeten opvragen, aldus [appellant].
3.1. Op 1 mei 2022 is de Wet open overheid in werking getreden. Het besluit op bezwaar dat in deze zaak ter beoordeling staat, is genomen op 7 juni 2021, dus voor 1 mei 2022. Dat betekent dat in dit geding de Wob van toepassing is.
3.2. Artikel 3, eerste lid, van de Wob luidde: "Een ieder kan een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf."
3.3. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 31 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2626) is, om te kunnen bepalen of een instelling, dienst of bedrijf die/dat zelf geen bestuursorgaan is werkzaam is onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan, bepalend in welke mate het bestuursorgaan opdrachten of aanwijzingen kan geven aan de instelling, de dienst of het bedrijf en/of in hoeverre de instelling, de dienst of het bedrijf zich moet richten naar de opdrachten of aanwijzingen van het bestuursorgaan. Dit kan worden afgeleid uit bijvoorbeeld de statuten van de instelling, de dienst of het bedrijf of een door het bestuursorgaan en de instelling, de dienst of het bedrijf gesloten overeenkomst. 3.4. De GOM is een privaatrechtelijke rechtspersoon, te weten een besloten vennootschap. De GOM is geen bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1:1 van de Awb, omdat het niet is ingesteld krachtens publiekrecht en niet is bekleed met enig openbaar gezag.
3.5. De gemeente Noordwijk is minderheidsaandeelhouder in de GOM. Zij bezit 20% van de aandelen. In de uitspraak van 14 mei 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1723, heeft de Afdeling geoordeeld dat het enkele feit dat het bestuursorgaan een meerderheidsaandeel in een privaatrechtelijke rechtspersoon heeft onvoldoende is om aan te nemen dat die rechtspersoon werkzaam is onder verantwoordelijkheid van het bestuursorgaan. In dit geval gaat het om de situatie dat de gemeente Noordwijk slechts minderheidsaandeelhouder is. Dat enkele feit brengt dus niet mee dat de GOM onder verantwoordelijkheid van het college werkzaam is. Verder kan uit de statuten noch uit andere stukken worden afgeleid dat de GOM zich bij haar werkzaamheden moet richten naar opdrachten of aanwijzingen van het college. In artikel 2 van de statuten zijn de doelstellingen van de GOM geformuleerd. Hierin staat dat de GOM ten doel heeft het daadwerkelijk realiseren van de herstructurering en gebiedsontwikkeling van de Greenport Duin- en Bollenstreek. Verder heeft de GOM ten doel het verrichten van allerlei handelingen op commercieel en financieel gebied alsook het oprichten en samenwerken met andere ondernemingen. Uit de doelstellingen blijkt dus niet dat de GOM zich dient te richten naar opdrachten van het college. In artikel 16 is het bestuur en toezicht geregeld. Daaruit volgt dat de GOM één bestuurder heeft die door de algemene vergadering van aandeelhouders (hierna: ava) wordt benoemd. De ava bestaat uit de vijf Greenportgemeenten, waaronder de gemeente Noordwijk. Deze vijf gemeenten hebben ieder voor zich 20% van de aandelen van de GOM en daarmee een gelijke mate van zeggenschap. Zowel de bestuurder als de raad van commissarissen bestaat uit personen die niet werkzaam zijn bij de gemeente Noordwijk of een van de andere gemeenten. Het bestuur moet een aantal besluiten voorleggen aan de raad van commissarissen, maar daaruit volgt niet dat er sprake is van directe zeggenschap over de werkzaamheden van de GOM. Anders dan
[appellant] betoogt kan uit het rapport Grip op de GOM van de rekenkamercommissie Teylingen van 17 januari 2020 niet iets anders worden afgeleid.
3.6. Gezien het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat de GOM niet onder verantwoordelijkheid van het college werkzaam is, als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wob. Dit betekent dat het college niet was gehouden om informatie bij de GOM op te vragen om vervolgens inhoudelijk te toetsen of die informatie openbaar kon worden gemaakt op grond van de Wob. De stelling van [appellant] dat het tot de publieke taak van het college zou moeten behoren om informatie die bij privaatrechtelijke organisaties berust daar op te vragen, onder zich te houden en openbaar te maken, kan hem niet baten. De Wob verplicht daar niet toe. Deze wet is alleen van toepassing voor zover informatie bij het bestuursorgaan zelf of bij een onder verantwoordelijkheid van het bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf berust. Zoals hiervoor is overwogen, doet die situatie zich hier niet voor.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Willems, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. Y. Soffner, griffier.
w.g. Willems
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Soffner
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 22 januari 2025
818