202304040/1/R1.
Datum uitspraak: 2 april 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant] en anderen, allen wonend in Mijdrecht, gemeente De Ronde Venen,
appellanten,
en
het college van burgemeester en wethouders van De Ronde Venen,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 3 mei 2023 heeft het college de "Definitieve Locatiebesluiten afval inzamelvoorzieningen gemeente De Ronde Venen" vastgesteld. Daarbij is onder meer de locatie Weegbree, ter hoogte van huisnummer 1 in Mijdrecht (hierna: de aangewezen locatie), aangewezen voor het plaatsen van afvalcontainers.
Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] en anderen hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 18 februari 2025, waar het college, vertegenwoordigd door mr. E. Schaap Enterman-Drent en F. Uijtendaal, is verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. Bij het besluit van 3 mei 2023 is de locatie aan de Weegbree, ter hoogte van huisnummer 1, aangewezen voor de plaatsing van een ondergrondse restafvalcontainer (hierna: ORAC) en een bovengrondse groente-, fruit-, tuinafval en etensresten (hierna: GFTE) container. De afvalcontainers zijn bedoeld voor de inzameling van huishoudelijk afval van de bewoners van de appartementencomplexen aan de Weegbree met huisnummers 1 t/m 35 en 37 t/m 71.
[appellant] en anderen wonen in de directe nabijheid van de aangewezen locatie. Zij zijn het niet eens met de plaatsing van de afvalcontainers op deze locatie, omdat zij vrezen voor overlast. Volgens [appellant] en anderen is er een geschiktere alternatieve locatie.
Beoordelingskader
2. Bij de keuze van een locatie voor een afvalcontainer moet het college een afweging maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het locatieplan. Daarbij heeft het college beleidsruimte. De Afdeling beoordeelt, aan de hand van de beroepsgronden, of de nadelige gevolgen van de aanwijzing van de locatie niet onevenredig zijn in verhouding tot de met de aanwijzing te dienen doelen. Daarbij beoordeelt zij of het college de locatie geschikt heeft mogen achten voor de plaatsing van de afvalcontainer.
3. Bij het aanwijzen van een locatie voor afvalcontainers hanteert het college richtlijnen voor de inzameling van huishoudelijk afval (hierna: richtlijnen) die staan in hoofdstuk 14 van de "Leidraad inrichting openbare ruimte".
Inspraak
4. [appellant] en anderen betogen dat de procedure onzorgvuldig is verlopen, omdat hen geen gelegenheid is geboden tot inspraak over de aangewezen locatie. [appellant] en anderen voeren aan dat zij niet zijn uitgenodigd voor de informatieavond met bewoners.
4.1. Het besluit van 3 mei 2023 is voorbereid met toepassing van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Niet gebleken is dat het college niet op juiste wijze toepassing heeft gegeven aan het bepaalde in die afdeling. Zo is een ontwerp van het locatiebesluit op de voorgeschreven wijze bekendgemaakt en ter inzage gelegd, en is aan belanghebbenden gelegenheid geboden tot het naar voren brengen van zienswijzen. [appellant] en anderen hebben van die gelegenheid gebruik gemaakt en in de Nota van beantwoording van de zienswijzen is het college gemotiveerd ingegaan op deze zienswijze. Het voorafgaand aan de ontwerpfase plegen van overleg met omwonenden maakt geen deel uit van de procedure van afdeling 3.4 van de Awb. Dat [appellant] en anderen meer bij de keuze voor een locatie betrokken hadden willen zijn, is begrijpelijk, maar laat onverlet dat niet is gebleken dat het college niet heeft voldaan aan de eisen die de wet aan de voorbereiding van de besluitvorming heeft gesteld
Het betoog slaagt niet.
Hinder
5. [appellant] en anderen betogen dat de afvalcontainers op de aangewezen locatie hinder in de vorm van zwerfvuil, geluids- en stankoverlast en ongedierte zullen veroorzaken. [appellant] en anderen vrezen voor te volle afvalcontainers. Zij wijzen erop dat het college zelf aangeeft dat in de gemeente geen ervaring bestaat met de snelheid waarmee afvalcontainers vol raken.
5.1. In deze procedure gaat het om de aanwijzing van een locatie voor afvalcontainers. De keuze van het gemeentebestuur om voor de inzameling van afval gebruik te maken van afvalcontainers, ligt niet ter beoordeling voor. Wanneer de beroepsgronden daartoe aanleiding geven, beoordeelt de Afdeling in een procedure als deze of het betrokken bestuursorgaan de gevolgen van de aanwijzing voor de omgeving aanvaardbaar heeft kunnen achten. Die beoordeling kan ook betrekking hebben op nadelen die inherent zijn aan het gekozen inzamelsysteem, zoals geluid- en geuremissie van het gebruik van een afvalcontainer, toeneming van verkeer van en naar een afvalcontainer en (verkeers)hinder die gepaard gaat met het legen van een afvalcontainer. Uit de rechtspraak van de Afdeling volgt echter dat die gevolgen onder normale omstandigheden niet aan aanwijzing van een locatie in de weg hoeven staan. Daarbij is van belang dat geluid- en geurhinder door de constructie van afvalcontainers en door het regelmatig legen en schoonmaken zoveel mogelijk worden voorkomen, dat de verkeersaantrekkende werking in het algemeen beperkt is en dat het legen maar van korte duur is. Als voorbeeld wijst de Afdeling op haar uitspraak van 11 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2320. De Afdeling zal daarom alleen beoordelen of locatiespecifieke of andere bijzondere omstandigheden maken dat het college in die gevolgen reden had moeten zien om de locatie niet aan te wijzen. 5.2. Het college heeft toegelicht dat het aantal afvalcontainers is afgestemd op het aantal huishoudens dat gebruik zal maken van de locatie en dat de ORAC één keer per week, en de GFTE-container één keer per twee weken (in de zomer één keer per week), wordt geleegd. Het college wijst erop dat in de gemeente nog ervaring moet worden opgedaan met de snelheid waarmee afvalcontainers vol raken en dat, mochten zij eerder vol raken, de inzamelfrequentie door de afvalinzamelaar wordt verhoogd. De inzamelaar heeft bovendien wel ervaring met de snelheid waarmee afvalcontainers vol raken, aldus het college. De Afdeling ziet geen reden om aan de juistheid van deze toelichting te twijfelen. Bovendien heeft de Afdeling over het tegengaan van bijplaatsen van afval eerder overwogen dat dit een kwestie van handhaving is. Als voorbeeld wijst de Afdeling op haar uitspraak van 15 augustus 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2724. In de vrees van [appellant] en anderen voor volle afvalcontainers en zwerfvuil ziet de Afdeling daarom geen grond voor het oordeel dat het college de locatie niet heeft kunnen aanwijzen. Ook in wat [appellant] en anderen hebben aangevoerd over geluids- en geuroverlast ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat het college de locatie niet geschikt heeft kunnen achten.
Het betoog slaagt niet.
Bomen en openbaar groen
6. [appellant] en anderen betogen dat de aangewezen locatie niet geschikt is voor de plaatsing van de afvalcontainers, omdat zij op een afstand van minder dan 6 m van twee bomen worden geplaatst. Ook is de aangewezen locatie volgens [appellant] en anderen niet geschikt, omdat een deel van de groenstrook moet wijken.
6.1. In de richtlijnen staat dat de minimale afstand van het hart van de stam tot de ondergrondse container de volwassen kroonstraal + 1 m bedraagt. Anders dan [appellant] en anderen betogen staat in de richtlijnen niet dat de afstand van een afvalcontainer tot een boom meer dan 6 m moet zijn. Het college heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat aan de richtlijn over bomen wordt voldaan.
In de richtlijnen staat verder dat de inzamelvoorziening zich niet in het openbare groen bevindt, maar bij voorkeur in een verhard gebied. Het college heeft toegelicht dat in verband met vergelijkbare loopafstanden vanuit de beide appartementencomplexen, de locatie in de groenstrook op het parkeerterrein is gekozen. Het college heeft verder toegelicht dat slechts een beperkt deel van de totale groenstrook op het parkeerterrein hoeft te wijken voor de plaatsing van de afvalcontainers. De groenstrook is ongeveer 120 m², waarvan de afvalcontainers ongeveer 9 m² in beslag zullen nemen. Verder is deze groenstrook niet beeldbepalend. De Afdeling is van oordeel dat het college hiermee deugdelijk heeft gemotiveerd waarom het is afgeweken van de richtlijn over openbaar groen in verband met de loopafstand vanuit de beide appartementencomplexen. De Afdeling neemt hierbij in aanmerking dat de richtlijnen moeten worden bezien in het licht van alle relevante aspecten en omstandigheden van de locatie. Het college heeft in dit verband ook toegelicht dat in de richtlijnen wordt aangegeven waarnaar wordt gestreefd bij het zoeken naar de meest geschikte plaats en dat van de richtlijnen gemotiveerd kan worden afgeweken.
Het betoog slaagt niet.
Uitzicht
7. [appellant] en anderen betogen dat de afvalcontainers recht voor hun woningen worden geplaatst, waardoor hun uitzicht wordt beperkt.
7.1. De Afdeling is van oordeel dat de enkele omstandigheid dat [appellant] en anderen vanuit hun woningen zicht zullen hebben op de aangewezen locatie, niet betekent dat het college de locatie om die reden niet geschikt heeft mogen achten. In de richtlijnen staat niet dat een locatie voor afvalcontainers niet in het zicht mag zijn vanuit een woning. Dat dit feitelijk wel het geval is, betekent daarom niet dat het college de locatie niet mocht aanwijzen. Daarbij komt dat de aangewezen locatie zich op een afstand van ongeveer 15 m van de woningen van [appellant] en anderen bevindt en dat daartussen nog een straat ligt. De Afdeling neemt hierbij ook in aanmerking dat er geen recht bestaat op een blijvend vrij uitzicht.
Het betoog slaagt niet.
Het legen van de containers en parkeren
8. [appellant] en anderen betogen dat de aangewezen locatie niet geschikt is, omdat het legen van de afvalcontainers over het trottoir moet plaatsvinden. Verder betogen [appellant] en anderen dat de afvalcontainers direct naast parkeerplaatsen komen te staan, terwijl, om de afvalcontainer goed te kunnen legen, er niet naast mag worden geparkeerd.
8.1. Het college stelt zich op het standpunt dat de aangewezen locatie voldoet aan de richtlijnen over het legen van de containers en parkeren.
8.2. In de richtlijnen staat dat de inzamelvoorziening zodanig is gesitueerd dat de container niet over geparkeerde auto’s getild moet worden. Omdat het legen van de afvalcontainers plaatsvindt vanaf de straatzijde, zal daarvan geen sprake zijn. Over het legen van de afvalcontainers over het trottoir is in de richtlijnen niets bepaald.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie over de geschiktheid van de locatie
9. Concluderend is de Afdeling van oordeel dat het college de aangewezen locatie geschikt heeft mogen achten voor het plaatsen van de afvalcontainers. Naar het oordeel van de Afdeling is ook geen sprake van een zodanige aantasting van de belangen van [appellant] en anderen dat het college had moeten afzien van de aanwijzing van de locatie.
Het betoog slaagt niet.
Alternatieve locatie
10. [appellant] en anderen betogen dat het college de aangewezen locatie niet mocht aanwijzen omdat er een geschiktere alternatieve locatie is, namelijk de locatie achter op het parkeerterrein aan de Weegbree. Volgens [appellant] en anderen moeten vuilniswagens ook in de huidige situatie keren, omdat de Weegbree een doodlopende straat is. Dit heeft volgens [appellant] en anderen nooit eerder tot problemen geleid.
10.1. Hiervoor onder 9 heeft de Afdeling geconcludeerd dat het college de aangewezen locatie geschikt heeft mogen achten voor het plaatsen van de afvalcontainers. De Afdeling zal beoordelen of het college toch had moeten afzien van aanwijzing van de aangewezen locatie vanwege de door [appellant] en anderen voorgestelde alternatieve locatie. Een alternatieve locatie moet zodanig geschikter zijn dan de aangewezen locatie dat geoordeeld moet worden dat het college niet heeft mogen vasthouden aan zijn keuze voor de aangewezen locatie, maar had moeten kiezen voor de alternatieve locatie.
10.2. De Afdeling is van oordeel dat het college deugdelijk heeft gemotiveerd dat het aangedragen alternatief op het parkeerterrein niet zodanig geschikter is dan de aanwezen locatie dat het college had moeten kiezen voor de alternatieve locatie. De locatie op het parkeerterrein is volgens het college ongewenst, omdat op die locatie een boom moet worden gekapt. Verder heeft het college toegelicht dat het inzamelvoertuig een beperkte draaicircel heeft en daardoor moeilijk over het parkeerterrein kan rijden. Hierdoor is de kans op schade aan geparkeerde auto’s groter, dan op de aangewezen locatie.
De Afdeling stelt vast dat het college de voor- en nadelen van de aangewezen en de alternatieve locatie heeft bezien, tegen elkaar heeft afgewogen en voor de aangewezen locatie heeft gekozen. De Afdeling is van oordeel dat het college, in aanmerking genomen de beleidsruimte die het college hierbij heeft, deze keuze zo heeft mogen maken. In het aangevoerde ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de aangedragen alternatieve locatie zodanig geschikter is voor plaatsing van de afvalcontainers dat het college die locatie had moeten verkiezen boven de aangewezen locatie.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
11. Het beroep is ongegrond.
12. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H. Benek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.C. Duits, griffier.
w.g. Benek
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Duits
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 2 april 2025
672-1093