202302661/1/A3.
Datum uitspraak: 2 april 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in Rijswijk,
appellant,
tegen de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag (hierna: de rechtbank) van 16 maart 2023 in zaken nrs. 09/644201 en 09/644191 in het geding tussen:
[appellant]
en
de burgemeester van Rijswijk.
Procesverloop
Bij besluit van 8 maart 2023 heeft de burgemeester aan [appellant] een huis- en contactverbod op grond van artikel 2 van de Wet tijdelijk huisverbod (hierna: de Wth) opgelegd, van 8 maart 2023 tot en met 18 maart 2023.
Bij mondelinge uitspraak van 16 maart 2023 heeft de rechtbank Den Haag het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De burgemeester heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 januari 2025, waar [appellant], bijgestaan door mr. I. Kotliar, advocaat in Den Haag, en de burgemeester, vertegenwoordigd door P. Sahin, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. Op 7 maart 2023 heeft een contactpersoon voor Oekraïense vluchtelingen een melding gedaan van huiselijk geweld in de woning aan de [locatie] in Rijswijk. Naar aanleiding van deze melding is op 8 maart 2023 door Kwadraad Maatschappelijk Werk een Crisisrapportage Huisverbod en door de politie een Risicotaxatie-instrument Huiselijk Geweld (hierna: RiHG) opgesteld.
1.1. De burgemeester heeft vervolgens bij het besluit van 8 maart 2023 aan [appellant] een huisverbod opgelegd van 8 maart 2023 tot en met 18 maart 2023 voor de woning aan de [locatie] in Rijswijk. Het verbod omvat ook een verbod voor [appellant] om contact op te nemen met zijn vrouw en twee (stief)kinderen. Het huis- en contactverbod is opgelegd omdat volgens de Crisisrapportage Huisverbod en het RiHG tussen [appellant] en zijn vrouw en stiefdochter veel spanningen zijn die zich uiten in mondelinge en fysieke confrontaties met letsel in de vorm van blauwe plekken bij de vrouw en stiefdochter. De stiefdochter komt bovendien regelmatig tussenbeide bij de confrontaties. De burgemeester stelt zich op basis van de bevindingen uit de Crisisrapportage Huisverbod en het RiHG op het standpunt dat het geen veilige leefomgeving is. Volgens de burgemeester is het belang van de vrouw om in het huis achter te blijven groter dan van [appellant], omdat de vrouw voor de kinderen moet zorgen.
Uitspraak rechtbank
2. De rechtbank heeft geoordeeld dat ten tijde van het huisverbod de aanwezigheid van [appellant] in de woning ernstig en onmiddellijk gevaar opleverde voor de veiligheid van zijn vrouw en (stief)kinderen. Hierdoor was sprake van omstandigheden als bedoeld in artikel 2 van de Wth en was de burgemeester bevoegd om het huis- en contactverbod op te leggen. Vervolgens heeft de rechtbank geoordeeld dat de burgemeester bij de afweging van alle betrokken belangen van zijn bevoegdheid tot oplegging van het huis- en contactverbod gebruik heeft mogen maken. De rechtbank heeft daarom het beroep van [appellant] ongegrond verklaard.
Hoger beroep
Hogerberoepsgronden
3. [appellant] betoogt, samengevat, dat geen sprake was van ernstig en onmiddellijk gevaar in de zin van artikel 2 van de Wth. Op het moment van de oplegging van de maatregel was namelijk geen sprake van fysiek of psychisch geweld aan de kant van [appellant], noch van onmiddellijke dreiging daarvan. Verder voert hij aan dat de burgemeester onderzoek had moeten doen naar het gedrag van de vrouw van [appellant], omdat haar gedrag ernstig en onmiddellijk gevaar opleverde. Verder betoogt hij dat de burgemeester minder vergaande maatregelen op had kunnen leggen, zoals begeleiding van het gezin of het aanbieden van tijdelijke opvang aan de vrouw. Volgens [appellant] heeft de maatregel niet het gewenste effect gehad, omdat door de opgelegde maatregel het gezin zowel fysiek als emotioneel uit elkaar is gedreven.
Wettelijk kader
3.1. Artikel 2, eerste lid, van de Wth luidt: "De burgemeester kan een huisverbod opleggen aan een persoon indien uit feiten of omstandigheden blijkt dat diens aanwezigheid in de woning ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van één of meer personen die met hem in de woning wonen […] of indien op grond van feiten of omstandigheden een ernstig vermoeden van dit gevaar bestaat. Het verbod geldt voor een periode van tien dagen, behoudens verlenging overeenkomstig artikel 9. […]."
Toetsingskader
3.2. Het toetsingskader is neergelegd in vaste rechtspraak, zoals bijvoorbeeld in rechtsoverweging 4.1 van de uitspraak van de Afdeling van 30 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3515. Leverde de aanwezigheid van [appellant] in de woning een ernstig en onmiddellijk gevaar op, of bestond een ernstig vermoeden van dit gevaar?
3.3. Uit de overgelegde stukken, waaronder de Crisisrapportage Huisverbod en het RiHG, volgt dat het aannemelijk is dat de aanwezigheid van [appellant] in de woning ernstig en onmiddellijk gevaar opleverde voor de veiligheid van zijn vrouw en (stief)kinderen. Vaststaat dat tussen [appellant] en zijn vrouw en stiefdochter een confrontatie heeft plaatsgevonden. Toen de politie in de woning arriveerde, waren de vrouw en (stief)kinderen angstig. De stiefdochter verklaarde dat [appellant] het gezin meerdere keren heeft mishandeld, waaronder de dag daarvoor, en liet blauwe plekken op haar arm en been zien die volgens haar door de mishandeling zijn ontstaan. Ze verklaarde dat [appellant] ook haar moeder en zusje mishandelt en dat het geweld zich al afspeelde toen ze in Polen waren. Ook de vrouw heeft verklaard dat [appellant] het gezin mishandelt en dat ze bang voor hem is. Gezien de omstandigheid dat de vrouw en (stief)kinderen angstig waren toen de politie arriveerde, de verklaringen die de vrouw en stiefdochter hebben gegeven en het feit dat de stiefdochter blauwe plekken op haar arm en been had, kon de burgemeester zich redelijkerwijs op het standpunt stellen dat ten tijde van het huisverbod de aanwezigheid van [appellant] in de woning een ernstig en onmiddellijk gevaar opleverde voor de veiligheid van zijn vrouw en (stief)kinderen. Hierdoor was sprake van omstandigheden als bedoeld in artikel 2 van de Wth en was de burgemeester bevoegd om het huis- en contactverbod op te leggen. Dat in het RiHG de meeste punten als ‘geen of zwak signaal’ of ‘matig sterk signaal’ worden beoordeeld, doet aan het voorgaande niet af. Verder volgt de Afdeling de stelling van [appellant] dat de verklaringen van de vrouw en stiefdochter grote discrepanties zouden bevatten, niet.
Is het huisverbod terecht aan [appellant] en niet aan zijn vrouw opgelegd?
3.4. Over het betoog van [appellant] dat het huisverbod niet aan hem, maar aan zijn vrouw opgelegd had moeten worden, overweegt de Afdeling dat het feit dat geweld wordt gebruikt in een thuissituatie voldoende reden kan bieden om door middel van een huisverbod in te grijpen. Hierbij is het niet nodig dat vaststaat door wie van de huisgenoten het geweld is gepleegd. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wth (Kamerstukken II 2005/06, 30 657, nr. 3, blz. 2) volgt dat het huisverbod in de gegeven noodsituatie ertoe strekt om escalatie te voorkomen en hulp te bieden. Het huisverbod moet worden gezien als een bestuurlijke maatregel, die ook kan worden ingezet wanneer zich geen strafbare feiten hebben voorgedaan, maar situaties zijn ontstaan waarbij acute en dringende behoefte bestaat aan het creëren van een afkoelingsperiode om escalatie te voorkomen (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 26 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1233). Gelet op wat hiervoor onder 3.3 is overwogen, heeft de burgemeester zich redelijkerwijs op het standpunt kunnen stellen dat zich een ernstig en onmiddellijk gevaar voordeed en mocht hij het huisverbod aan [appellant] opleggen om een afkoelingsperiode te creëren en escalatie te voorkomen. Bij de belangenafweging van de burgemeester aan wie hij het huisverbod zou opleggen heeft hij mee mogen laten wegen dat de vrouw zorg draagt voor beide kinderen.
Had de burgemeester een minder verstrekkende maatregel op moeten leggen?
3.5. Zoals onder 3.4 overwogen heeft een huisverbod als doel om escalatie te voorkomen en hulp te bieden. De Afdeling is van oordeel dat de burgemeester, gelet op de ernst van de situatie, een minder verstrekkende maatregel onvoldoende heeft mogen achten. Dat [appellant] stelt dat het huisverbod niet het gewenste effect heeft gehad, wat daarvan ook zij, is spijtig, maar doet er niet aan af dat de burgemeester het opleggen van het huisverbod nodig heeft mogen achten met als doel om escalatie te voorkomen en hulp te bieden.
Conclusie
3.6. Gezien het voorgaande heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de burgemeester zich redelijkerwijs op het standpunt heeft kunnen stellen dat de aanwezigheid van [appellant] in de woning ernstig en onmiddellijk gevaar opleverde voor de veiligheid van zijn vrouw en (stief)kinderen in de zin van artikel 2 van de Wth. Ook heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de burgemeester van zijn bevoegdheid gebruik heeft mogen maken.
Slotsom
4. Het hoger beroep van [appellant] is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank moet worden bevestigd.
5. De burgemeester hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H. Bangma, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, griffier.
w.g. Bangma
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Bindels
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 2 april 2025
85-1031