202207192/1/A3.
Datum uitspraak: 2 april 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de burgemeester van Uithoorn,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 4 november 2022 in zaak nr. 21/1611 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend in Uithoorn,
en
de burgemeester.
Procesverloop
Bij besluit van 4 september 2020 heeft de burgemeester een last onder bestuursdwang opgelegd en de woning aan de [locatie] in Uithoorn voor drie maanden gesloten.
Bij besluit van 18 februari 2021 heeft de burgemeester het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 4 november 2022 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 18 februari 2021 vernietigd, het besluit van 4 september 2020 herroepen en bepaald dat haar uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
Tegen deze uitspraak heeft de burgemeester hoger beroep ingesteld.
[wederpartij] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak op de zitting van 20 november 2024 behandeld, waar de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. S.H.J. Kuijper, en [wederpartij], vertegenwoordigd door mr. T.P.A.M. Wouters, advocaat in Amsterdam, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [wederpartij] is eigenaar en bewoner van de woning aan de [locatie] in Uithoorn. Naar aanleiding van een strafrechtelijk onderzoek naar de zoon van [wederpartij] heeft de politie op 28 juli 2020 de woning doorzocht. In een van de slaapkamers heeft de politie een ingebouwde ruimte aangetroffen met daarin: 25 potten die waren gevuld met afgeknipte stengels en wortels van hennepplanten, twee assimilatielampen, een koolstoffilter, een slakkenhuis, een aan-/afzuiginstallatie en een droognet. Op de vloer lagen resten van hennepplanten, waaronder een afknipte henneptop.
Wat heeft de burgemeester besloten?
2. De burgemeester heeft op grond van de bevindingen van de politie besloten om de woning op grond van artikel 13b van de Opiumwet en overeenkomstig het Geüniformeerd bestuursrechtelijk handhavingsbeleid met betrekking tot overtredingen van de Opiumwet (Sluitings- en heropeningsbeleid) (hierna: het Sluitings- en heropeningsbeleid) voor drie maanden te sluiten. Volgens de burgemeester ging het om een ernstig geval. Hij heeft erop gewezen dat het om een bedrijfsmatig en professioneel ingerichte hennepkwekerij en -drogerij ging die vermoedelijk bekend was in het criminele circuit, omdat het veelal criminelen zijn die zich bezighouden met de illegale hennepteelt. Daarnaast brengt het kweken van hennep onder andere overlast en brand- en ontploffingsgevaar met zich. Met een sluiting wordt niet alleen de bekendheid van de woning weggenomen, maar worden ook verdere overtredingen in de woning voorkomen en wordt een signaal richting betrokken drugscriminelen en buurtbewoners afgegeven dat de burgemeester optreedt tegen de productie en handel in verdovende middelen. De burgemeester heeft zich op het standpunt gesteld dat het algemeen belang dat is gediend met handhavend optreden dient te prevaleren boven het belang van [wederpartij]. De burgemeester heeft het daartegen door [wederpartij] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard, maar de sluitingstermijn gelet op de in bezwaar ingebrachte informatie wel teruggebracht van drie maanden naar zes weken. De woning is gesloten geweest van 10 september tot en met 22 oktober 2022.
Wat heeft de rechtbank geoordeeld?
3. De rechtbank heeft het beroep van [wederpartij] gegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat de burgemeester geen reden heeft gezien om de woning onmiddellijk na het aantreffen van de hennepkwekerij te sluiten. De sluiting volgde pas zes weken later. Het gaat in dit geval om softdrugs en niet om harddrugs. Daarnaast was er geen sprake van het illegaal aftappen van stroom, was er geen brandgevaar en zijn er geen wapens en handelsgeld aangetroffen. Er waren ook geen meldingen van de politie of omwonenden over drugshandel vanuit de woning. De buurvrouw heeft verklaard dat er geen drugshandel plaatsvond en heeft ook nooit overlast ervaren. De burgemeester heeft verder niet bestreden dat de woning niet in een kwetsbare wijk ligt. Ten slotte heeft [wederpartij] ook een verklaring gegeven voor de mislukte oogst een jaar eerder. Gelet op deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de ernst en omvang van de overtreding beperkt is en ziet de rechtbank onvoldoende steun voor het oordeel dat sluiting van de woning aangewezen was ter bescherming van het woon- en leefklimaat en het herstel van de openbare orde. De burgemeester had moeten volstaan met het geven van een waarschuwing, aldus de rechtbank. De rechtbank heeft het besluit op bezwaar van 18 februari 2021 daarom vernietigd en het primaire besluit van 4 september 2020 herroepen.
Hoger beroep van de burgemeester
4. De burgemeester heeft te kennen gegeven dat hij zich, gezien de omvang van hetgeen in de woning van [wederpartij] is aangetroffen, kan verenigingen met het oordeel van de rechtbank dat sprake is van een overtreding van beperkte ernst en omvang. Dat gegeven betekent op zichzelf volgens de burgemeester echter niet dat het dan in het geheel niet nodig was om de woning te sluiten. De burgemeester wijst op het oordeel van de voorzieningenrechter in de uitspraak van 24 september 2020, ECLI:NL:RBAMS:2020:4693, dat de burgemeester een sluiting wel nodig mocht achten. De burgemeester heeft in hoger beroep uitgebreid gemotiveerd dat de woning in een kwetsbare wijk ligt en dat hij om die reden tot sluiting mocht overgaan. Beoordeling van het hoger beroep
5. Het hoger beroep van de burgemeester slaagt niet vanwege de volgende drie redenen.
6. Ten eerste heeft [wederpartij] verklaard dat hij heeft geëxperimenteerd met de kweek van hennepplanten, maar dat dit is mislukt en dat hij heeft verzuimd om de spullen in zijn woning op te ruimen. Zijn verklaring heeft hij onderbouwd met energierekeningen waaruit blijkt dat hij van september tot en met november 2019 door hoger stroomverbruik een hogere energierekening had dan daarvoor en daarna. De verklaring wordt ook ondersteund door het feit dat in zijn woning slechts potten zijn aangetroffen die afgeknipte stengels en wortels van hennepplanten bevatten. De burgemeester heeft voor de motivering van zijn besluit op bezwaar verwezen naar het advies van de bezwaarschriftencommissie. Daarin staat dat de aanwezigheid van 25 potten met hennepstekken, hoewel het een handelshoeveelheid is, geen blijk geeft van grootschalige teelt van hennep en dat ook de burgemeester heeft bevestigd dat er sprake is van hobbymatig telen.
Ten tweede: de burgemeester heeft in zijn hogerberoepschrift geschreven dat hij zich, gezien de omvang van hetgeen in de woning van [wederpartij] is aangetroffen, kan verenigingen met het oordeel van de rechtbank dat sprake was van een overtreding van beperkte ernst en omvang. Zoals in de overzichtsuitspraak van de Afdeling van 28 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2912, onder 4.1.1, overwogen, is in de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet in algemene zin vermeld dat bij een eerste overtreding nog niet tot sluiting van de woning dient te worden overgegaan, maar moet worden volstaan met een waarschuwing of soortgelijke maatregel, doch dat dit moet worden beschouwd als een uitgangspunt waarvan in ernstige gevallen mag worden afgeweken. Een ernstig geval doet zich gelet op het standpunt van de burgemeester niet voor. Ten derde: de burgemeester heeft de sluiting gebaseerd op het Sluitings- en heropeningsbeleid. Daarin staat in paragraaf 2.1.3 dat als een woning op het moment dat de overtreding wordt geconstateerd daadwerkelijk wordt bewoond en voor bewoning noodzakelijk blijft, in beginsel eerst een waarschuwing wordt gegeven. Indien er sprake is van zodanig verzwarende omstandigheden dat van (spoedeisend) optreden in redelijkheid niet kan worden afgezien, kan de burgemeester besluiten om zonder waarschuwing over te gaan tot sluiting van de woning. Een van factoren die volgens de beleidsregel daarbij van belang is en waarnaar de burgemeester in zijn besluitvorming heeft verwezen, is de inrichting en het bedrijfsmatige karakter van de hennepplantage. De stelling dat de hennepkwekerij een bedrijfsmatig en professioneel karakter zou hebben, verhoudt zich echter niet met de constatering dat de overtreding in ernst en omvang beperkt is.
7. Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de burgemeester in dit geval had moeten volstaan met een waarschuwing. Aangezien de overtreding in ernst en omvang beperkt is, komt de Afdeling niet meer toe aan het betoog van de burgemeester dat hij tot sluiting mocht overgaan omdat de woning in een kwetsbare wijk lag.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
8. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.
Overschrijding redelijke termijn
9. [wederpartij] heeft tijdens de zitting bij de Afdeling geklaagd over de lange duur van de procedure. Uit de uitspraak van 23 april 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1679, onder 2.1, volgt dat een klacht over de lange duur van een procedure, met toepassing van artikel 8:69, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, moet worden opgevat als een betoog dat de redelijke termijn is overschreden en voorts als een verzoek om vergoeding van de door de gestelde overschrijding geleden schade. 9.1. De redelijke termijn, die uitgangspunt is voor de afdoening van bestuursrechtelijke geschillen die bestaan uit een bezwaarprocedure en twee rechterlijke instanties, is in dit geval vier jaar. De redelijke termijn vangt aan op het moment waarop het bestuursorgaan het bezwaarschrift heeft ontvangen. Zie de uitspraak van de Afdeling van 18 januari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:155, onder 6.2. 9.2. De burgemeester heeft het door [wederpartij] gemaakte bezwaar op 8 september 2020 ontvangen. Dat betekent dat de redelijke termijn op die datum is aangevangen.
9.3. Deze uitspraak is van 2 april 2025. Dat betekent dat de redelijke termijn met zeven maanden is overschreden.
9.4. De Afdeling zal, uitgaande van een forfaitair tarief van € 500,00 per half jaar dat de redelijke termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond, de schadevergoeding voor [wederpartij] vaststellen op een bedrag van € 1.000,00, als vergoeding van de door hem geleden immateriële schade.
9.5. De behandeling van het bezwaar mag ten hoogste een half jaar, de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar en de behandeling van het hoger beroep ten hoogste twee jaar duren. Zie de uitspraak van de Afdeling van 18 januari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:176, onder 5.1. 9.6. De overschrijding van de redelijke termijn is zowel aan de rechtbank als aan de Afdeling toe te rekenen. De rechtbank heeft het beroepschrift ontvangen op 19 maart 2021 en heeft op 4 november 2022 uitspraak gedaan. De behandeling van het beroep heeft daarmee afgerond twee maanden te lang geduurd. Dat betekent dat de behandeling van het hoger beroep bij de Afdeling vijf maanden te lang heeft geduurd. De Afdeling zal daarom de Staat der Nederlanden veroordelen tot betaling van € 1.000,00 aan [wederpartij] als vergoeding van de door hem geleden immateriële schade (2/7 deel te voldoen door de minister van Justitie en Veiligheid en 5/7 deel te voldoen door de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties).
9.7. Het verzoek van [wederpartij] om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn wordt toegewezen.
Proceskosten
10. De burgemeester moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. veroordeelt de burgemeester van Uithoorn tot vergoeding van bij [wederpartij] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.838,99, waarvan € 1.814,00 toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III. wijst het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn toe;
IV. veroordeelt de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid en de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) om aan [wederpartij] een schadevergoeding van € 1.000,00 te betalen (€ 286,00 te voldoen door de minister van Justitie en Veiligheid en € 714,00 te voldoen door de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties);
V. veroordeelt de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid en de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) tot vergoeding van bij [wederpartij] in verband met de behandeling van het verzoek om schadevergoeding opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 453,50 (€ 226,75 te voldoen door de minister van Justitie en Veiligheid en € 226,75 te voldoen door de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Willems, voorzitter, en mr. C.J. Borman en mr. M. den Heyer, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.J.A. Meerman, griffier.
w.g. Willems
voorzitter
w.g. Meerman
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 2 april 2025
960