202003326/5/R2.
Datum uitspraak: 26 maart 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak, onderscheidenlijk tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht in het geding tussen:
1. [appellante sub 1] en anderen, gevestigd te Someren,
2. Zorgboerderij Wouterbergen B.V. en anderen, gevestigd te Someren,
3. [appellante sub 3], gevestigd te Lierop, gemeente Someren,
4. [appellante sub 4] en anderen, gevestigd te Someren,
5. [appellant sub 5], wonend te Someren,
6. [appellante sub 6] en anderen, gevestigd te Someren,
7. [appellante sub 7], gevestigd te Someren,
8. [appellante sub 8], gevestigd te Someren,
9. Ploegdonk B.V., gevestigd te Someren,
10. [appellante sub 10], gevestigd te Someren,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Someren,
verweerder.
Procesverloop
Bij tussenuitspraak van 24 april 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1724, heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen 20 weken na verzending van deze tussenuitspraak de daarin omschreven gebreken in de besluiten van 5 maart 2020 en 28 januari 2021, waarbij het bestemmingsplan "Buitengebied Someren - Deelgebied 2" en het bestemmingsplan "Parapluplan huisvesting arbeidsmigranten 2021" zijn vastgesteld, te herstellen of in plaats daarvan een nieuw besluit te nemen en toereikend te onderbouwen en te motiveren, zo nodig het besluit te wijzigen of een ander besluit te nemen. Bij beschikking van 6 september 2024, 202003326/6/R2, heeft de Afdeling de bij de tussenuitspraak bepaalde termijn verlengd, tot en met 12 september 2024.
Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft de raad bij besluiten van 12 september 2024 het bestemmingsplan "Herstelbesluit Buitengebied Someren - Deelgebied 2" en het bestemmingsplan "Herstelbesluit Parapluplan huisvesting arbeidsmigranten 2021" vastgesteld.
Daartoe in de gelegenheid gesteld hebben [appellante sub 1] en anderen, Zorgboerderij Wouterbergen B.V. en anderen, [appellante sub 3], [appellante sub 4] en anderen, [appellant sub 5], [appellante sub 7], Ploegdonk B.V. een zienswijze naar voren gebracht over de wijze waarop uitvoering is gegeven aan de tussenuitspraak.
[appellante sub 1] en anderen en Zorgboerderij Wouterbergen en anderen hebben een verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn ingediend.
De Staat der Nederlanden (minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) is partij in dit geding.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 februari 2025, waar [appellante sub 1] en anderen en Zorgboerderij Wouterbergen B.V. en anderen, vertegenwoordigd door mr. M. Peeters, advocaat te Someren, en [gemachtigde A] zijn verschenen. Verder zijn [appellante sub 4] en anderen, vertegenwoordigd door mr. M.G.G. van Nisselroij, advocaat te Venlo, [gemachtigde B] en [gemachtigde C], en de raad, vertegenwoordigd door mr. C. Ekkart, mr. J. de Wit en ir. K.G.W. Staals verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. De Afdeling heeft in de tussenuitspraak een aantal gebreken vastgesteld in het bestemmingsplan "Buitengebied Someren - Deelgebied 2" en het bestemmingsplan "Parapluplan huisvesting arbeidsmigranten 2021". Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft de raad het "Herstelbesluit Buitengebied Someren - Deelgebied 2" (hierna: het herstelbesluit) en het "Herstelbesluit Parapluplan huisvesting arbeidsmigranten 2021" (hierna: het herstelparapluplan) vastgesteld. Een aantal appellanten kan zich niet (volledig) met deze herstelbesluiten verenigen.
Het perceel van [appellante sub 1] en anderen
2. In de tussenuitspraak onder 5.3 heeft de Afdeling vastgesteld dat, voor zover het plan de buitenopslag en de aanwezigheid van containers voor het grootste deel van het bedrijfsterrein niet langer toelaat, nieuwe beperkingen van bestaand legaal gebruik zijn ontstaan. De raad heeft dat niet onderkend en heeft evenmin feiten of omstandigheden aangevoerd die zouden kunnen rechtvaardigen dat het bestaande gebruik op dit bedrijfsterrein, dat op grond van de planregels is voorzien van landschappelijke inpassing, niet zou kunnen worden voortgezet. Daarom is overwogen dat het besluit in zoverre niet is voorzien van een deugdelijke motivering.
3. In de tussenuitspraak heeft de Afdeling overwogen dat de raad het geconstateerde gebrek zou kunnen herstellen door de beperkingen ten aanzien van buitenopslag en de opslag van containers op het bedrijfsterrein toereikend te onderbouwen en te motiveren, zo nodig het besluit te wijzigen of een ander besluit te nemen.
4. Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft de raad het herstelbesluit genomen en het plan gewijzigd vastgesteld. De raad heeft in het herstelbesluit de functieaanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf - buitenopslag 200’ op een groter deel van het perceel met de bestemming "Bedrijf" gelegd.
4.1. De tekst van artikel 8.1, onder p, van de planregels is ongewijzigd gebleven. Daarin is bepaald dat ter plaatse van de functieaanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf - buitenopslag 200’ buitenopslag is toegestaan in de vorm van het plaatsen en gebruiken van containers ten behoeve van het ter plaatse gevestigde bedrijf.
5. Het beroep van [appellante sub 1] en anderen heeft op grond van artikel 6:19 van de Awb van rechtswege mede betrekking op het herstelbesluit. Wat zij als zienswijze naar voren hebben gebracht, zal de Afdeling aanmerken als de gronden van het beroep van rechtswege tegen het herstelbesluit.
6. [appellante sub 1] en anderen kunnen instemmen met het vergroten van het gebied met de functieaanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf - buitenopslag 200’ maar kunnen zich niet verenigen met het feit dat artikel 8.1, onder p, van de planregels ongewijzigd is gebleven. Naar hun mening zou niet alleen buitenopslag in de vorm van het plaatsen en gebruiken van containers moeten worden toegelaten, maar ook opslag buiten containers. Zij wijzen erop dat het voorgaande bestemmingsplan die vorm van opslag ook toeliet.
6.1. De raad heeft ter zitting aangegeven dat ook die vorm van opslag kan worden toegestaan, maar dat per abuis de planregel niet daarop is aangepast.
6.2. Omdat de raad zich in zoverre op een ander standpunt stelt dan hij in het herstelbesluit heeft gedaan en niet is gebleken dat gewijzigde omstandigheden hiertoe aanleiding hebben gegeven, moet worden geoordeeld dat het herstel wat deze planregel betreft niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid. Dat is in strijd met artikel 3:2 van de Awb.
Het betoog slaagt.
7. [appellante sub 1] en anderen wijzen er verder op dat kort vóór de vaststelling van het herstelbesluit - op 4 september 2024 - aan [appellante sub 1] een omgevingsvergunning is verleend voor het bouwen van een loods op haar perceel. Daarbij is deels afgeweken van de bouwregels van het plan. [appellante sub 1] en anderen stellen dat die omgevingsvergunning in het herstelbesluit had moeten verwerkt, en vrezen dat de loods thans onder overgangsrecht is gebracht.
7.1. De raad heeft er ter zitting op gewezen dat bedoelde omgevingsvergunning weliswaar kort voor de vaststelling van het reparatiebesluit is verleend, maar ten tijde van de vaststelling van dat herstelbesluit nog niet onherroepelijk was. Uitgangspunt van de raad is dat alleen onherroepelijke omgevingsvergunningen bij de vaststelling van een plan daarin worden verwerkt. Bij een komende herziening van het plan zal de inmiddels onherroepelijk geworden omgevingsvergunning worden meegenomen.
7.2. De Afdeling is van oordeel dat, nu het herstelbesluit is genomen naar aanleiding van een in de tussenuitspraak opgenomen herstelopdracht, en de door [appellante sub 1] en anderen bedoelde omgevingsvergunning daarop geen betrekking heeft, de raad ervan heeft kunnen afzien die vergunning te betrekken bij de vaststelling van het herstelbesluit.
Het betoog slaagt niet.
Het perceel van Zorgboerderij Wouterbergen en anderen
8. In de tussenuitspraak heeft de Afdeling onder 8.3 overwogen dat de raad bij het bepalen van de maximale bruto omvang van de daghoreca in de tabel bij artikel 11.2.1 van de planregels weliswaar beoogd heeft aan te sluiten bij de drank- en horecavergunning, maar niet duidelijk heeft kunnen maken hoe de in de planregels vastgelegde 220 m2 zich verhoudt tot de in de drank- en horecavergunning vastgelegde 175,4 m2, en welke ruimtes daarbij wel en niet moeten worden meegerekend. Daarom is overwogen dat het besluit in zoverre niet is voorzien van een deugdelijke motivering.
8.1. Verder heeft de Afdeling in de tussenuitspraak onder 10.3 overwogen dat de in het plan opgenomen beperkingen ten aanzien van de omvang van de oppervlakte die voor ondersteunende horeca mag worden gebruikt, in combinatie met de beperkingen ten aanzien van de openingstijden, reeds aanzienlijke waarborgen bevatten om te voorkomen dat de activiteiten ter plaatse niet kunnen uitgroeien tot een volwaardig horecabedrijf. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad niet draagkrachtig gemotiveerd waarom het nodig is om aanvullend nog gedetailleerde regels op te nemen over het aantal zorgbehoevenden dat aanwezig dient te zijn en over het aantal zorgbehoevenden die de dagbesteding (mede) invullen met werkzaamheden ten behoeve van daghoreca, alvorens de ondersteunende daghoreca mag worden uitgeoefend.
8.2. Daarnaast is onder 12.1 van de tussenuitspraak overwogen dat de raad heeft erkend dat in artikel 11.1, aanhef, en onder p, van de planregels per abuis is verwezen naar een tabel "onder 11.2.1e", terwijl die tabel onder 11.2.1f staat en dat in die tabel de omvang van ondersteunende detailhandel is vastgelegd op 25 m2, terwijl in bedoelde tabel 50 m2 had moeten worden opgenomen.
8.3. Ten slotte is onder 13 van de tussenuitspraak overwogen dat de gebiedsaanduiding "vrijwaringszone - watergang" is gelegd op de oever van de watergang aan de oostzijde van het perceel, waar op grond van artikel 31.1.3 van de planregels verboden is enig bouwwerk te bouwen maar dat daar een eerder vergunde erfafscheiding staat, en dat de raad heeft aangegeven dat de planregels zodanig kunnen worden aangepast dat het door Zorgboerderij Wouterbergen bedoelde hekwerk alsnog is toegestaan.
9. Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft de raad het herstelbesluit genomen en het plan gewijzigd vastgesteld. De raad heeft in het herstelbesluit de vastgelegde vierkante meters horeca alsnog gemotiveerd, heeft de artikelen 11.4.1, onder h en onder i uit de planregels verwijderd, heeft de verwijzingen in de planregels naar de tabel onder 11.2.1e aangepast naar 11.2.1f, heeft in die tabel het aantal m2 van ondersteunende detailhandel voor Nieuwendijk 120-122 aangepast van 25 m2 naar 50 m2, en heeft in artikel 31.3.3 van de planregels een uitzondering op het bouwverbod opgenomen waaruit blijkt dat het verbod niet geldt voor erfafscheidingen ter plaatse van de functieaanduiding ‘specifieke bouwaanduiding - erfafscheiding’.
10. Het beroep van Zorgboerderij Wouterbergen en anderen heeft op grond van artikel 6:19 van de Awb van rechtswege mede betrekking op het herstelbesluit. Wat zij als zienswijze naar voren hebben gebracht, zal de Afdeling aanmerken als de gronden van het beroep van rechtswege tegen het herstelbesluit.
11. Zorgboerderij Wouterbergen en anderen kunnen zich verenigen met de door de raad in het herstelbesluit aangebrachte wijzigingen maar stellen dat het plan ook had moeten worden aangepast aan het in december 2021 door de raad aangepaste horecabeleid waarin tot uitdrukking is gebracht dat op termijn twee categorieën horeca (zelfstandige horeca en ondergeschikte horeca) in bestemmingsplannen zullen worden opgenomen. Het onderhavige plan spreekt naar de mening van appellanten ten onrechte nog van "ondersteunende horeca".
12. De Afdeling stelt vast dat Zorgboerderij Wouterbergen en anderen in hun aanvankelijke beroep ook al hebben betoogd dat in het plan zou moeten worden gekozen voor ‘ondergeschikte’ horeca in plaats van ‘ondersteunende’ horeca. In de tussenuitspraak heeft de Afdeling onder 6.6 daarover overwogen dat het betoog dat het bestemmingsplan op dit punt extra beperkingen stelt ten opzichte van de eerder verleende horecavergunning niet slaagt. Dat het gemeentelijk horecabeleid de term ondersteunende horeca niet kent, en alleen nog maar onderscheid maakt tussen zelfstandige horeca en ondergeschikte horeca, kon volgens de Afdeling evenmin aanleiding zijn voor vernietiging van het plan op dit punt, reeds in verband met het feit dat het gemeentelijke horecabeleid dateert van na de vaststelling van het toen voorliggende plan.
13. Weliswaar dateert het herstelbesluit van na de wijziging van het gemeentelijke horecabeleid maar nu de herstelopdracht aan de raad zich niet uitstrekte over dit punt, heeft de raad ervan kunnen afzien om de nieuwe terminologie te verwerken in het herstelbesluit.
Het betoog slaagt niet.
De percelen van [appellante sub 3]
14. In de tussenuitspraak heeft de Afdeling onder 17.6 vastgesteld dat de raad heeft erkend dat op de verbeelding per abuis de functieaanduiding "specifieke vorm van wonen - overtollige bijgebouwen" is aangegeven. Dat had de functieaanduiding "specifieke vorm van wonen - overtollige bebouwing" moeten zijn.
15. Verder heeft de Afdeling in de tussenuitspraak onder 17.10 overwogen dat de in het plan vastgelegde bevriezingsregeling voor overtollige voormalige agrarische bebouwing onvoldoende was gemotiveerd. Onder 17.16 van die tussenuitspraak is overwogen dat de raad ook onvoldoende had gemotiveerd dat het agrarische gebruik van de stroken aan de west- en oostzijde van het perceel aan de [locatie 1] voor de tweede maal onder overgangsrecht zijn gebracht.
16. Daarnaast heeft de Afdeling in de tussenuitspraak onder 18.4 overwogen dat het, ook na de wijziging met het Parapluplan huisvesting arbeidsmigranten 2021, in de planregels gemaakte onderscheid tussen het huisvesten van personen die uit Nederland komen, en die uit een ander land komen, discriminerend en niet ruimtelijk relevant is.
17. Ten slotte heeft de Afdeling onder 23.3 overwogen dat artikel 4.2.3, aanhef, en onder a, van de planregels, voor zover daarin is bepaald dat reclameaanduidingen beperkt dienen te blijven tot een bescheiden naamsaanduiding in strijd is met de rechtszekerheid.
18. Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft de raad het herstelbesluit genomen en het plan en het parapluplan gewijzigd vastgesteld. De raad heeft in het herstelbesluit op het perceel [locatie 1] de functieaanduiding ‘specifieke vorm van wonen - overtollige bijgebouwen’ op de verbeelding aangepast naar ‘specifieke vorm van wonen - overtollige bebouwing’, heeft de bevriezingsregeling nader gemotiveerd, en daarop artikel 18.2.1, onder e, van de planregels aangepast, en heeft het agrarisch gebruik van de stroken langs het perceel positief bestemd. Verder is artikel 4.2.3, onder a, van de planregels aangepast. Ten slotte is ook het parapluplan aangepast door daarin een nieuwe definitie van arbeidsmigrant op te nemen.
19. Het beroep van [appellante sub 3] heeft op grond van artikel 6:19 van de Awb van rechtswege mede betrekking op het herstelbesluit. Wat zij als zienswijze naar voren heeft gebracht, zal de Afdeling aanmerken als de gronden van het beroep van rechtswege tegen het herstelbesluit.
20. [appellante sub 3] kan zich in de eerste plaats niet verenigen met de aanpassingen in artikel 4.2.3. onder a, van de planregels. Zij vindt dat de nieuwe tekst een open norm betreft, die geen enkele rechtszekerheid biedt. [appellante sub 3] wil bij haar bedrijfslocatie vlaggenmasten of banners plaatsen voor de herkenbaarheid van haar bedrijf. Uit de door de raad geformuleerde planregel valt niet af te leiden of dit is toegestaan.
20.1. De in het herstelbesluit aangepaste tekst van artikel 4.2.3, aanhef en onder a, van de planregels luidt als volgt: "Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde ten behoeve van agrarische doeleinden gelden de volgende bepalingen: a. reclameaanduidingen dienen beperkt te blijven tot een bescheiden naamsaanduiding, waarbij de positionering, maatvoering, verschijningsvorm, materiaal, kleur en detaillering past bij de uitvoering van de activiteit en de omgeving (..)"
20.2. De Afdeling stelt vast dat artikel 4.2.3, onder a, van de planregels onvoldoende zekerheid biedt omtrent de vraag of voor een daar bedoeld bouwinitiatief een vergunning kan worden verkregen, nu deze bouwregel bij de beslissing op een bouwaanvraag een nadere afweging door burgemeester en wethouders vergt over de vraag of aan de genoemde criteria wordt voldaan. Daarmee is de planregel in zoverre in strijd met de rechtszekerheid.
Het betoog slaagt.
21. Daarnaast kan [appellante sub 3] zich niet verenigen met de in het herstelparapluplan aangebrachte wijzigingen. Zij stelt dat daarin niet alleen de begripsomschrijvingen van ‘arbeidsmigrant’ en ‘huishouden’ zijn aangepast maar veel meer aanpassingen zijn doorgevoerd over huisvesting van arbeidsmigranten en tijdelijke werknemers.
21.1. De Afdeling stelt vast dat het herstelparapluplan weliswaar opnieuw een volledig pakket planregels bevat, maar dat ten opzichte van het op 28 januari 2021 vastgestelde parapluplan maar één wijziging is aangebracht, en wel in de omschrijving van het begrip "arbeidsmigrant". Het betoog mist dus feitelijke grondslag.
22. [appellante sub 3] stelt verder nog dat de nieuwe omschrijving van ‘arbeidsmigrant’ weliswaar niet meer discriminatoir is, maar niet sluitend is in het onderscheid tussen structurele en niet structurele huisvesting.
22.1. In artikel 21 van de regels van het herstelparapluplan is bepaald dat de omschrijving van het begrip ‘arbeidsmigrant’ in artikel 1.17 van de regels van het bestemmingsplan Buitengebied Someren - Deelgebied 2 als volgt komt te luiden: "Een persoon die vanwege economische motieven naar de gemeente Someren komt en hier tijdelijk verblijft om arbeid te verrichten en inkomen te verwerven".
22.2. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat de nieuwe definitie ziet op een persoon die financieel wordt gedreven om tijdelijk te verblijven in de gemeente en daarmee niet van plan is om permanent in Someren te wonen.
22.3. Naar het oordeel van de Afdeling is met de begripsomschrijving voldoende duidelijk gemaakt waarin het verblijf van arbeidsmigranten zich onderscheidt van permanente bewoning.
Het betoog dat de begripsomschrijving rechtsonzeker is, slaagt dan ook niet.
Het perceel van [appellante sub 4] en anderen
23. In de tussenuitspraak heeft de Afdeling onder 26.6 overwogen dat in het geluidrapport, dat de raad heeft gehanteerd bij de beoordeling van de vraag of bij de woning [locatie 2] sprake is van een goede ruimtelijke ordening, geen rekening is gehouden met de geluidbronnen op het zuidoostelijke deel van het bedrijfsperceel van het rietdekkersbedrijf op het perceel [locatie 2]-bij, terwijl de bestemmingsregeling voor het bedrijf zich er niet tegen verzet dat ook daar geluidproducerende werkzaamheden worden verricht. De Afdeling heeft overwogen dat het plan in zoverre niet is voorbereid met de vereiste zorgvuldigheid
24. Zoals de Afdeling heeft overwogen onder 35 van de tussenuitspraak zou de raad het geconstateerde gebrek kunnen herstellen door al dan niet op basis van aanvullend onderzoek naar de maximale mogelijkheden die het plan toelaat voor de bedrijfsactiviteiten op [locatie 3], te onderbouwen waarom de woonbestemming op [locatie 2] niet meer beperkend is voor de bedrijfsactiviteiten dan de beperking die al volgt uit de bestaande woningen, zo nodig het besluit te wijzigen of een ander besluit te nemen.
25. Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft de raad een nieuw akoestisch onderzoek laten uitvoeren. Uit dat onderzoek, dat als bijlage 81 bij de plantoelichting is gevoegd, blijkt volgens de raad dat een goed woon- en leefklimaat bij de woning [locatie 2] kan worden gegarandeerd mits de feitelijk aanwezige muur tussen beide percelen wordt geborgd in het plan. Daartoe heeft de raad in het herstelbesluit het plan gewijzigd vastgesteld door een voorwaardelijke verplichting op te nemen in artikel 18.4.8 van de planregels.
26. [appellante sub 4] en anderen stellen dat het akoestisch onderzoek berust op een aantal onjuiste aannames en nog steeds niet uitgaat van de maximale planologische mogelijkheden die zij op haar perceel heeft.
26.1. In reactie op die kritiek heeft de raad een notitie van de Omgevingsdienst in het geding gebracht. In die notitie wordt opgemerkt dat in het akoestisch rapport weliswaar onjuiste beschouwingen staan over de aard van de bedrijfsactiviteiten en over de landschappelijke inpassing, maar dat die onjuistheden niet van invloed zijn op de conclusies. Anders dan [appellante sub 4] stelt, is niet gerekend aan de hand van de huidige werkzaamheden maar op basis van de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt. Daarbij is rekening gehouden met oppervlaktebronnen op het hele bedrijfsterrein en zijn ook verspreid over het terrein enkele piekbronnen in het model gebracht. Verder is in de notitie benadrukt dat de situering van bestaande woningen rond het bedrijfsterrein, waaronder met name ook de woning [locatie 4], de maximale gebruiksmogelijkheden van het terrein reeds beperken. Volgens de notitie levert de nieuwe woning [locatie 2] geen extra beperkingen op.
26.2. De Afdeling is van oordeel dat in de notitie van de Omgevingsdienst de meeste kritiekpunten van [appellante sub 4] en anderen overtuigend zijn weerlegd. In zoverre was er voor de raad, behoudens het hiernavolgende dan ook geen reden om niet van het akoestisch onderzoek uit te gaan.
26.3. De Afdeling stelt vast dat de raad in de stukken en ter zitting evenwel geen duidelijkheid heeft kunnen geven waarom bij de situering van de piekbronnen op het bedrijfsterrein geen piekbron is gesitueerd op korte afstand van de woning [locatie 2]. Zonder nadere toelichting, die thans ontbreekt, is niet duidelijk of met de plaatsing van piekbronnen 3 en 4 in voldoende mate een worst case situatie is onderzocht. Evenmin is duidelijk waarom bij de woning [locatie 2] in de naar het bedrijfsterrein gekeerde westgevel alleen een toetspunt (T01-1) is gelegd op de begane grond. Weliswaar is die gevel in de huidige situatie op de tweede en derde bouwlaag niet voorzien van te openen delen, maar het plan staat die wel toe. De planregels schrijven niet voor dat die bouwlagen moeten zijn voorzien van een dove gevel in de zin van artikel 1.71 van de planregels.
26.4. Verder hebben [appellante sub 4] er terecht op gewezen dat de aanbeveling in het akoestisch onderzoek, dat het geluidscherm geen kieren of openingen mag bevatten, niet juist is vertaald in artikel 18.4.8 van de planregels, nu daarin staat dat het scherm geen grote kieren of openingen mag bevatten.
26.5. De Afdeling komt dan ook tot de conclusie dat het herstelbesluit wat betreft dit plandeel niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid en niet berust op een toereikende motivering en dus in zoverre in strijd is met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb.
De percelen van [appellant sub 5], [appellante sub 6] en anderen, [appellante sub 7], [appellante sub 8] en Ploegdonk.
27. In de tussenuitspraak heeft de Afdeling onder 28.2 overwogen dat de raad niet heeft kunnen uiteenzetten waarom het voor de regeling voor bedrijfsgebouwen anders dan kassen in artikel 5.2.2, aanhef, en onder a, van de planregels nodig is die bebouwingsmogelijkheden te relateren aan het totaal aantal hectaren glas in het plandeel en er niet voor is gekozen om dat te relateren aan het aantal hectaren glas per bedrijf. In zoverre berust het plan dus niet op een draagkrachtige motivering.
28. Zoals de Afdeling heeft overwogen onder 35 van de tussenuitspraak zou de raad het geconstateerde gebrek kunnen herstellen door toereikend te onderbouwen en te motiveren waarom het voor de regeling voor bedrijfsgebouwen anders dan kassen in artikel 5.2.2, aanhef en onder a, van de planregels nodig is de bebouwingsmogelijkheden voor bedrijfsgebouwen, anders dan kassen, te relateren aan het totaal aantal hectaren glas in het plandeel, in plaats van het aantal hectaren glas per bedrijf, zo nodig het besluit te wijzigen of een ander besluit te nemen.
29. Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft de raad het herstelbesluit genomen en het plan gewijzigd vastgesteld. De raad heeft artikel 5.2.2, aanhef en onder a, van de planregels aangepast, en daarin tot uitdrukking gebracht dat dat het gaat om 1.000 m2 per bedrijf per hectare glas in plaats van alleen per hectare.
30. Het herstelbesluit wordt, gelet op artikel 6:19, eerste lid, van de Awb, van rechtswege geacht onderwerp te zijn van dit geding.
31. [appellant sub 5], [appellante sub 7] en Ploegdonk hebben in hun zienswijze in de eerste plaats betoogd dat de Afdeling in de tussenuitspraak onvoldoende rekening heeft gehouden met de nadelen die een gedeeld bestemmingsvlak voor hen veroorzaakt.
32. De Afdeling stelt vast dat [appellant sub 5], [appellante sub 7] en Ploegdonk zich hiermee richten tegen het door de Afdeling in de tussenuitspraak gegeven oordeel over hun beroepsgronden met betrekking tot gedeelde bestemmingsvlakken. De Afdeling kan behalve in uitzonderlijke gevallen niet terugkomen van een in de tussenuitspraak gegeven oordeel. Een uitzonderlijk geval is hier niet aan de orde, zodat de Afdeling uitgaat van het in de tussenuitspraak gegeven oordeel. Het betoog slaagt niet.
33. [appellant sub 5], [appellante sub 7] en Ploegdonk stellen verder dat in de aangepaste tekst artikel 5.2.2, aanhef en onder a, van de planregels weliswaar thans bepaalt dat per bedrijf per hectare glas maximaal 1.000 m² bedrijfsgebouwen (anders dan kassen) gebouwd mag worden, maar dat niet duidelijk is wat onder ‘bedrijf’ moet worden verstaan. De bestaande begripsomschrijving van ‘bedrijf’ in artikel 1.30 van de planregels geeft daarvoor naar hun mening onvoldoende duidelijkheid.
34. In hetgeen [appellant sub 5], [appellante sub 7] en Ploegdonk hierover hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de planregeling rechtsonzeker is. De aangepaste tekst van artikel 5.2.2, aanhef en onder a, van de planregels, in combinatie met de in artikel 1.30 van de planregels gegeven begripsomschrijving van ‘bedrijf’, is voldoende duidelijk.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
Oorspronkelijke besluiten
35. Gelet op wat in de tussenuitspraak is overwogen, is het beroep van [appellante sub 1] en anderen tegen het besluit van 5 maart 2020 gegrond. Dit besluit dient, voor zover het de planregeling voor het perceel aan de [locatie 5] te Someren betreft, wegens strijd met artikel 3:46 van de Awb te worden vernietigd.
36. Gelet op wat in de tussenuitspraak is overwogen, is ook het beroep van Zorgboerderij Wouterbergen en anderen tegen het besluit van 5 maart 2020 gegrond. Dit besluit dient, voor zover het de maximale omvang daghoreca in de tabel bij 11.2.1. van de planregels, alsmede voor zover het artikel 11.4.1, aanhef en onder h, van de planregels betreft, wegens strijd met artikel 3:46 van de Awb te worden vernietigd. Dat besluit dient verder, wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb, te worden vernietigd, voor zover het de verwijzing in artikel 11.1, aanhef, en onder p, van de planregels naar een tabel onder 11.2.1e betreft, voor zover in de tabel onder artikel 11.2.1f de omvang van ondersteunende detailhandel is vastgelegd op 25 m2 en voor zover in artikel 13.3.3 van de planregels geen uitzondering is gemaakt voor eerder vergunde erfafscheidingen.
37. Gelet op wat in de tussenuitspraak is overwogen, is het beroep van [appellante sub 3] tegen het besluit van 5 maart 2020 en het besluit van 28 januari 2021 gegrond. Het eerstgenoemde besluit dient wat betreft de op het perceel [locatie 1] geplaatste functieaanduiding "specifieke vorm van wonen - overtollige bijgebouwen" wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb, en wat betreft de in artikel 18.2.1, aanhef, en onder e, van de planregels vastgelegde bevriezingsregeling, en de aan de agrarische stroken langs dat perceel gegeven woonbestemming, wegens strijd met artikel 3:46 van de Awb, te worden vernietigd. Het besluit van 5 maart 2020 dient verder wegens strijd met het rechtszekerheid te worden vernietigd voor zover het artikel 4.2.3, onder a, van de planregels betreft. Het besluit van 5 maart 2020 dient verder te worden vernietigd, voor zover het artikel 1.17 van de planregels betreft, wegens strijd met artikel 3.1 van de Wro. Het besluit van 28 januari 2021 dient te worden vernietigd voor zover daarbij in artikel 3.19 van de planregels artikel 1.17 van de regels van het bestemmingsplan Buitengebied Someren - Deelgebied 2 is vervangen.
38. Gelet op wat in de tussenuitspraak is overwogen, zijn de beroepen van [appellant sub 5], [appellante sub 6] en anderen, [appellante sub 7], [appellante sub 8] en Ploegdonk tegen het besluit van 5 maart 2020 gegrond. Dit besluit dient, voor zover het artikel 5.2.2, onder a, van de planregels betreft, wegens strijd met artikel 3:46 van de Awb te worden vernietigd.
39. Gelet op wat er in de tussenuitspraak is overwogen is ten slotte ook het beroep van [appellante sub 10] tegen het besluit van 5 maart 2020 gegrond. Dit besluit dient wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb te worden vernietigd voor zover aan het perceel kadastraal bekend Someren sectie T, nummer 2546 de bestemming "Agrarisch - Agrarisch bedrijf" is toegekend. Verder dient dat besluit wegens strijd met artikel 3:46 van de Awb te worden vernietigd voor zover het plandeel met de bestemming "Water" op het perceel aan de Lavallestraat groter is dan het bestaande waterbassin.
herstelbesluiten
40. Gelet op hetgeen in deze uitspraak onder 6.2 is overwogen is het beroep van [appellante sub 1] en anderen tegen het herstelbesluit van 12 september 2024 gegrond. Dat besluit moet worden vernietigd, voor zover het artikel 8.1, onder p, van de planregels betreft.
41. De Afdeling ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb zelf in de zaak te voorzien door artikel 8.1, onder p, van de planregels zodanig aan te passen dat ook opslag, anders dan in containers, in het gebied met de functieaanduiding is toegestaan. Op de zitting heeft de raad aangegeven dat hij kan instemmen met aanpassing van deze bepaling door de Afdeling. Omdat het gaat om een aanpassing van een planregel die alleen voor dit perceel geldt en bovendien overeenstemt met het eerder toegestane gebruik, is het niet aannemelijk dat derdebelanghebbenden hierdoor in hun belangen worden geschaad.
42. De Afdeling ziet aanleiding de raad op te dragen het hierna in de beslissing nader aangeduide onderdeel van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening.
43. Gelet op hetgeen in deze uitspraak onder 20.2. is overwogen is het beroep van [appellante sub 3] tegen het herstelbesluit van 12 september 2024 gegrond. Dat besluit moet worden vernietigd, voor zover het artikel 4.2.3, onder a, van de planregels betreft.
44. Wat betreft het beroep van [appellante sub 4] en anderen ziet de Afdeling, ook in het belang van een spoedige beëindiging van het geschil, aanleiding om de raad op grond van artikel 8:51d van de Awb de gelegenheid te geven om de gebreken, genoemd onder 26.3 en 26.4 te herstellen. Zoals de Afdeling heeft overwogen in haar uitspraak van 27 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1174, blijft op een gewijzigd of nieuw besluit het recht, zoals dat gold vóór 1 januari 2024, van toepassing. Afdeling 3.4 van de Awb hoeft bij de voorbereiding van een gewijzigd of nieuw besluit niet opnieuw te worden toegepast. 45. De raad kan het in overweging 26.3 geconstateerde gebrek herstellen door, met inachtneming van wat in die overweging is overwogen, aanvullend akoestisch onderzoek te doen, en zo nodig het plan of de voor de woning [locatie 2] geldende planregels te wijzigen of een ander besluit te nemen. Het in overweging 26.4 geconstateerde gebrek kan worden hersteld door artikel 18.4.8 van de planregels aan te passen aan de bevindingen uit het akoestisch onderzoek.
De Afdeling zal in de beslissing van deze uitspraak een termijn stellen.
46. De beroepen van Zorgboerderij Wouterbergen en anderen, [appellant sub 5], [appellante sub 7] en Ploegdonk tegen Herstelbesluit Buitengebied Someren - Deelgebied 2 van 12 september 2024 zijn ongegrond.
47. [appellante sub 6] en anderen, [appellante sub 8] en [appellante sub 10] hebben geen zienswijze over het herstelbesluit naar voren gebracht en dus niet te kennen gegeven dat zij zich niet met het herstel kunnen verenigen. Dit betekent dat zij geen beroepsgronden tegen dit besluit hebben aangevoerd. De van rechtswege ontstane beroepen van [appellante sub 6] en anderen, [appellante sub 8] en [appellante sub 10] tegen het herstelbesluit zijn daarom ongegrond.
48. Het beroep van [appellante sub 3] tegen het herstelparapluplan van 12 september 2024 is ongegrond.
proceskosten
49. De raad moet proceskosten van [appellante sub 1] en anderen, Zorgboerderij Wouterbergen en anderen, [appellante sub 3], [appellante sub 10], [appellant sub 5], [appellante sub 6] en anderen, [appellante sub 7], [appellante sub 8] en Ploegdonk vergoeden. De Afdeling ziet aanleiding de beroepen van [appellant sub 5], [appellante sub 6] en anderen, [appellante sub 7], [appellante sub 8] en Ploegdonk aan te merken als samenhangende zaken in de zin van artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Hierbij betrekt de Afdeling dat de beroepschriften van deze appellanten grotendeels gelijkluidend zijn, en appellanten op de zitting zijn bijgestaan door dezelfde rechtsbijstandsverlener, wiens werkzaamheden voor deze beroepen voorafgaand aan en tijdens die zitting nagenoeg identiek waren.
50. In de einduitspraak in het geding tussen [appellante sub 4] en anderen en de raad zal worden beslist over de proceskosten en het griffierecht van deze appellanten.
Verzoek schadevergoeding in verband met de redelijke termijn
51. [appellante sub 1] en anderen en Zorgboerderij Wouterbergen en anderen betogen dat de Afdeling het geschil niet binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM heeft afgedaan. Zij verzoeken de Afdeling dan ook om aan hen een schadevergoeding toe te kennen.
Overschrijding van de redelijke termijn
52. [appellante sub 1] en anderen hebben op 8 juni 2020 beroep ingesteld tegen het besluit van 5 maart 2020 waarbij het bestemmingsplan is vastgesteld. Zorgboerderij Wouterbergen en anderen hebben op 10 juni 2020 beroep ingesteld tegen dit besluit.
53. De Afdeling doet vandaag einduitspraak in de beroepen van [appellante sub 1] en anderen en Zorgboerderij Wouterbergen en anderen. Dat is (ruim) 4 jaar en 9 maanden na het instellen van beroep.
54. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 29 januari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:188, is de redelijke termijn, bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, overschreden als de duur van de totale procedure te lang is. In zaken zonder een voorafgaande bezwaarschriftprocedure vangt de termijn aan op het moment van het indienen van het beroepschrift in eerste aanleg. De termijn eindigt op het moment waarop de rechter die beslist op het verzoek om schadevergoeding, uitspraak doet over het geschil dat de belanghebbenden en het bestuursorgaan verdeeld houdt. De redelijke termijn is voor een procedure in één rechterlijke instantie in beginsel niet overschreden, als die procedure in haar geheel niet langer dan twee jaar heeft geduurd. 55. De vraag of de redelijke termijn is overschreden, wordt beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval. In dit geval is niet gebleken van bijzondere omstandigheden die aanleiding kunnen zijn voor verlenging of verkorting van deze termijn.
56. Dit betekent dat voor Zorgboerderij Wouterbergen en anderen en [appellante sub 1] en anderen de overschrijding van de redelijke termijn twee jaar en (ruim) negen maanden is.
Hoogte van de vergoeding
57. Bij de bepaling van de schadevergoeding geldt als uitgangspunt een tarief van € 500,00 per half jaar waarmee de termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond. Dat betekent dat Zorgboerderij Wouterbergen en anderen en [appellante sub 1] en anderen elk recht hebben op een schadevergoeding voor een overschrijding van de termijn van zesmaal een half jaar van steeds € 500,00, dus € 3.000,00.
58. Hierbij zij opgemerkt dat Zorgboerderij Wouterbergen samen met twee natuurlijke personen procedeert. Elk van deze drie heeft ieder voor zich recht op één derde deel van het bedrag van de schadevergoeding (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 3 april 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1411). Datzelfde geldt voor [appellante sub 1] en de twee natuurlijk personen waarmee die procedeert. Toerekening
59. In de tussenuitspraak van 24 april 2024 zijn door de Afdeling meerdere gebreken geconstateerd in de bestreden besluiten. Daarop heeft de Afdeling een bestuurlijke lus toegepast om de raad de gelegenheid te geven de besluiten te herstellen. Mede als gevolg hiervan is de overschrijding van de redelijke termijn ontstaan. De overschrijding van de redelijke termijn voor zover die het gevolg is van het toepassen van een bestuurlijke lus om gebreken te herstellen, moet aan het bestuursorgaan worden toegerekend. Voor zover de overschrijding komt doordat de Afdeling de redelijke behandelingsduur voor de beroepen heeft overschreden, dat wil zeggen omdat niet binnen twee jaar de tussenuitspraak is gedaan en niet binnen één jaar na ontvangst van de herstelbesluiten einduitspraak is gedaan, moet deze aan de Afdeling worden toegerekend (vergelijk de uitspraak van 13 februari 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ1289). 60. De tussenuitspraak was voor Zorgboerderij Wouterbergen en anderen en van [appellante sub 1] en anderen ruim 22 maanden te laat. Deze overschrijding moet geheel aan de Afdeling worden toegerekend. Omdat de einduitspraak gedaan is binnen een jaar nadat de Afdeling bericht heeft gekregen dat het herstelbesluit was genomen, moet de overschrijding voor het overige geheel aan de raad worden toegerekend.
61. Omdat de overschrijding deels aan de Afdeling en deels aan de raad is toe te rekenen, wordt de vergoeding van de schade naar evenredigheid uitgesproken ten laste van de Staat en de raad. De Staat wordt veroordeeld tot betaling van 23/33e deel, dus van € 2.090,91 voor zowel Zorgboerderij Wouterbergen en anderen als [appellante sub 1] en anderen, en de raad voor 10/33e deel, dus € 909,09 voor elk van de voormelde twee partijen als vergoeding voor door hen geleden immateriële schade.
Proceskosten (naast de kosten voor het beroep zelf)
62. De raad en de Staat worden ieder veroordeeld tot vergoeding van de helft van de proceskosten die Zorgboerderij Wouterbergen en anderen en [appellante sub 1] en anderen hebben gemaakt in verband met de behandeling van de verzoeken. Deze kosten bestaan uit het indienen van het verzoekschrift.
Einduitspraak/tussenuitspraak
63. Voor [appellante sub 1] en anderen, Zorgboerderij Wouterbergen en anderen, [appellante sub 3], [appellant sub 5], [appellante sub 6] en anderen, [appellante sub 7], [appellante sub 8], Ploegdonk en [appellante sub 10] is deze uitspraak een einduitspraak, zodat hun procedure bij de Afdeling ten einde komt. De procedure wordt alleen wat betreft het beroep van [appellante sub 4] en anderen voortgezet.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart de beroepen van [appellante sub 1] en anderen, Zorgboerderij Wouterbergen B.V. en anderen, [appellante sub 3], [appellant sub 5], [appellante sub 6] en anderen, [appellante sub 7], [appellante sub 8], Ploegdonk B.V., en [appellante sub 10], tegen het besluit van 5 maart 2020 van de raad van de gemeente Someren tot vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied Someren - Deelgebied 2" , gegrond;
II. verklaart het beroep van beroep van [appellante sub 3] tegen het besluit van de raad van de gemeente Someren van 28 januari 2021 tot vaststelling van het "Parapluplan huisvesting arbeidsmigranten 2021" gegrond;
III. verklaart de beroepen van [appellante sub 1] en anderen en [appellante sub 3] tegen het besluit van 12 september 2024 van de raad van de gemeente Someren tot vaststelling van het bestemmingsplan "Herstelbesluit Buitengebied Someren - Deelgebied 2" gegrond;
IV. verklaart de beroepen van Zorgboerderij Wouterbergen B.V. en anderen, [appellant sub 5], [appellante sub 6] en anderen, [appellante sub 7], [appellante sub 8], Ploegdonk B.V. en [appellante sub 10] tegen het besluit van 12 september 2024 van de raad van de gemeente Someren tot vaststelling van het bestemmingsplan "Herstelbesluit Buitengebied Someren - Deelgebied 2" ongegrond;
V. verklaart het beroep van [appellante sub 3] tegen het besluit van 12 september 2024 van de raad van de gemeente Someren tot vaststelling van het bestemmingsplan "Herstelbesluit Parapluplan huisvesting arbeidsmigranten 2021" van de raad van de gemeente Someren ongegrond;
VI. vernietigt het besluit van 5 maart 2020 van de raad van de gemeente Someren tot vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied Someren - Deelgebied 2":
- voor zover het de planregeling voor het perceel aan de [locatie 5] te Someren betreft;
- voor zover het de maximale omvang daghoreca in de tabel bij 11.2.1. van de planregels betreft;
- voor zover het artikel 11.4.1, aanhef en onder h van de planregels betreft;
- voor zover het de verwijzing in artikel 11.1, aanhef, en onder p, van de planregels naar een tabel onder 11.2.1e betreft;
- voor zover in de tabel onder artikel 11.2.1f de omvang van ondersteunende detailhandel is vastgelegd op 25 m2;
- voor zover in artikel 13.3.3 van de planregels geen uitzondering is gemaakt voor eerder vergunde erfafscheidingen;
- voor zover het de aan het perceel [locatie 1] toegekende functieaanduiding "specifieke vorm van wonen - overtollige bijgebouwen" betreft;
- voor zover het de in artikel 18.2.1, onder e, van de planregels vastgelegde bevriezingsregeling, betreft;
- voor zover het de aan de agrarische stroken langs het perceel [locatie 1] gegeven woonbestemming betreft;
- voor zover het artikel 4.2.3, onder a, van de planregels betreft;
- voor zover het artikel 1.17 van de planregels betreft;
- voor zover het artikel 5.2.2, onder a, van de planregels betreft;
- voor zover aan het perceel kadastraal bekend Someren sectie T, nummer 2546 de bestemming "Agrarisch - Agrarisch bedrijf" is toegekend, en
- voor zover het plandeel met de bestemming "Water" op het perceel aan de Lavallestraat groter is dan het bestaande waterbassin;
VII. vernietigt het besluit van 28 januari 2021 van de raad van de gemeente Someren tot vaststelling van het bestemmingsplan "Parapluplan huisvesting arbeidsmigranten 2021" voor zover daarbij in artikel 3.19 van de planregels artikel 1.17 van de planregels van het bestemmingsplan "Buitengebied Someren - Deelgebied 2" is vervangen;
VIII. vernietigt het besluit van 12 september 2024 van de raad van de gemeente Someren tot vaststelling van het bestemmingsplan "Herstelbesluit Buitengebied Someren - Deelgebied 2":
- voor zover het artikel 4.2.3, onder a, van de planregels betreft, en
- voor zover het artikel 8.1, onder p, van de planregels betreft;
IX. bepaalt dat artikel 8.1, onder p, van de planregels van het bestemmingsplan "Herstelbesluit Buitengebied Someren - Deelgebied 2" als volgt komt te luiden: "ter plaatse van de functieaanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf - buitenopslag 200’ is buitenopslag en het plaatsen en gebruiken van containers toegestaan ten behoeve van het ter plaatse gevestigde bedrijf";
X. bepaalt dat onderdeel IX van deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 12 september 2024 van de raad van de gemeente Someren tot vaststelling van het bestemmingsplan "Herstelbesluit Buitengebied Someren - Deelgebied 2", voor zover vernietigd;
XI. draagt de raad van de gemeente Someren op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat de hiervoor vermelde onderdelen VI, VII, VIII en IX worden verwerkt op de landelijke voorziening;
XII. veroordeelt de raad van de gemeente Someren om te betalen:
- aan Zorgboerderij Wouterbergen B.V. en anderen een vergoeding voor immateriële schade van € 909,09 met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen de raad aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;
- aan [appellante sub 1] en anderen een vergoeding voor immateriële schade van € 909,09, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen de raad aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;
XIII. veroordeelt de Staat der Nederlanden (minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) om te betalen:
- aan Zorgboerderij Wouterbergen B.V. en anderen een vergoeding voor immateriële schade van € 2.090,91, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen de Staat aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;
- aan [appellante sub 1] en anderen een vergoeding voor immateriële schade van € 2.090,91, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen de Staat aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;
XIV. veroordeelt de raad van de gemeente Someren:
- aan [appellante sub 1] en anderen te betalen een vergoeding van € 4.653,60, waarvan € 4.535,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen de raad aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;
- aan Zorgboerderij Wouterbergen B.V. en anderen te betalen een vergoeding van € 2.780,19 waarvan € 2721,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen de raad aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;
- aan [appellante sub 3] te betalen een vergoeding van € 2721,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
- aan [appellant sub 5], [appellante sub 6] en anderen, [appellante sub 7], [appellante sub 8] en Ploegdonk B.V. te betalen een gezamenlijke vergoeding van € 2.721,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan één van hen de raad aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;
- aan [appellante sub 10] te betalen een vergoeding van € 1814,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
XV. veroordeelt de raad van de gemeente Someren tot vergoeding van:
- bij Zorgboerderij Wouterbergen B.V. en anderen in verband met de behandeling van het verzoek om schadevergoeding opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 226,75, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen de raad aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;
- bij [appellante sub 1] en anderen in verband met de behandeling van het verzoek om schadevergoeding opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 226,75, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen de raad aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;
XVI. veroordeelt de Staat der Nederlanden (minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) tot vergoeding van:
- bij Zorgboerderij Wouterbergen B.V. en anderen in verband met de behandeling van het verzoek om schadevergoeding opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 226,75, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen de Staat aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;
- bij [appellante sub 1] en anderen in verband met de behandeling van het verzoek om schadevergoeding opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 226,75, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen de Staat aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;
XVII. gelast dat de raad van de gemeente Someren aan [appellante sub 1] en anderen, Zorgboerderij Wouterbergen B.V. en anderen, [appellante sub 3], [appellant sub 5], [appellante sub 6] en anderen, [appellante sub 7], [appellante sub 8], Ploegdonk B.V., en [appellante sub 10], het door elk van hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ad € 354,00 vergoedt;
XVIII. draagt de raad van de gemeente Someren op om:
a. binnen 20 weken na verzending van deze tussenuitspraak met
inachtneming van wat onder 44 en 45 is overwogen, de onder 26.3 en 26.4 genoemde gebreken in het besluit van 12 september 2024 waarbij het bestemmingsplan "Herstelbesluit Buitengebied Someren - Deelgebied 2"is vastgesteld, te herstellen of in plaats daarvan een nieuw besluit te nemen en
b. de uitkomst aan de Afdeling en de andere partijen mee te delen en een eventueel gewijzigd of nieuw besluit op de wettelijk
voorgeschreven wijze bekend te maken en toe te sturen.
Aldus vastgesteld door mr. R. Uylenburg, voorzitter, en mr. J.J.W.P van Gastel en mr. H.J.M. Besselink, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.J.M. Stolk, griffier.
w.g. Uylenburg
voorzitter
w.g. Stolk
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 26 maart 2025
743