ECLI:NL:RVS:2024:1411

Raad van State

Datum uitspraak
3 april 2024
Publicatiedatum
3 april 2024
Zaaknummer
202100305/2/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in bestuursrechtelijke procedure

Op 3 april 2024 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekers [verzoeker A], [verzoeker B] en [verzoeker C] schadevergoeding hebben gevorderd wegens overschrijding van de redelijke termijn in hun bestuursrechtelijke procedure. De zaak betreft een verzoek om schadevergoeding in verband met de overschrijding van de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). De redelijke termijn is gestart op 13 december 2018, toen het pro-forma beroepschrift van de verzoekers werd ontvangen. De totale procedure heeft meer dan vier jaar geduurd, wat resulteert in een overschrijding van de redelijke termijn met ruim vier maanden.

De Afdeling heeft vastgesteld dat de overschrijding van de redelijke termijn geheel aan de Afdeling zelf is toe te rekenen, aangezien de behandeling van het hoger beroep langer dan twee jaar heeft geduurd. De verzoekers hebben gezamenlijk een schadevergoeding van € 500,00 per persoon gevorderd, maar de Afdeling heeft besloten dit bedrag te matigen tot € 166,67 per persoon, gezien het feit dat zij gezamenlijk als partij aan de procedure hebben deelgenomen. De Afdeling heeft ook de Staat der Nederlanden (minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) veroordeeld tot betaling van de schadevergoeding en tot vergoeding van de proceskosten, die in totaal € 437,00 bedragen, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

De uitspraak benadrukt het belang van de redelijke termijn in bestuursrechtelijke procedures en de gevolgen van overschrijding daarvan, evenals de mogelijkheid tot matiging van schadevergoeding in gevallen waar meerdere verzoekers gezamenlijk procederen. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 3 april 2024.

Uitspraak

202100305/2/R4.
Datum uitspraak: 3 april 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op een verzoek om schadevergoeding van:
[verzoeker A], [verzoeker B] en [verzoeker C] (hierna tezamen en in enkelvoud: [verzoeker]), allen wonend te Uddel, gemeente Apeldoorn.
Procesverloop
Bij uitspraak van 31 mei 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2106, heeft de Afdeling het onderzoek in de zaak heropend ter voorbereiding van een nadere uitspraak omtrent de gevorderde schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.
De Afdeling heeft de Staat der Nederlanden (minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) (hierna: de Staat) aangemerkt als partij in deze procedure.
De Afdeling heeft, na toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, het onderzoek gesloten.
Overwegingen
Inleiding
1.       [verzoeker] heeft de Afdeling in een nader stuk in zaak nr. 202100305/1/R4 verzocht om een schadevergoeding in verband met de overschrijding van de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM).
Beoordeling van het verzoek
2.       Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 29 januari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:188, is de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6 van het EVRM, overschreden, als de duur van de totale procedure te lang is. Voor een zaak waarbij het besluit is voorbereid met toepassing van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, begint de redelijke termijn te lopen op het moment dat beroep is ingesteld tegen het besluit. De behandeling van het beroep mag ten hoogste twee jaar en de behandeling van het hoger beroep mag eveneens ten hoogste twee jaar duren, in totaal bedraagt de redelijke termijn dus vier jaar (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 27 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2157).
3.       De redelijke termijn is gestart vanaf de ontvangst van het pro-forma beroepschrift van [verzoeker] op 13 december 2018. Met de uitspraak van de Afdeling van 31 mei 2023 is de procedure geëindigd, zodat de procedure in totaal meer dan vier jaar heeft geduurd. Geen aanleiding wordt gezien om voor de vaststelling van de redelijke termijn af te wijken van een termijn van vier jaar. Dit betekent dat de redelijke termijn met ruim vier maanden is overschreden.
4.       De volgende vraag die moet worden beantwoord is aan wie deze overschrijding moet worden toegerekend.
De rechtbank heeft binnen twee jaar na het instellen van beroep een uitspraak gedaan op het beroep van [verzoeker] tegen het besluit van 2 november 2018.
De Afdeling heeft na 2 jaar en ruim vier maanden uitspraak gedaan op het hoger beroep. Dat betekent dat de redelijke behandelingsduur van het hoger beroep met ruim vier maanden is overschreden. Omdat de behandeling van het hoger beroep bij de Afdeling langer dan twee jaar heeft geduurd, is de overschrijding van de redelijke termijn geheel aan de Afdeling toe te rekenen.
5.       Zoals uit overweging 3 volgt is de redelijke termijn, over de gehele procedure bezien, met ruim vier maanden overschreden. Uitgaande van een forfaitair bedrag van € 500,00 per half jaar dat de redelijke termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond, zou de aan [verzoeker A], [verzoeker B] en [verzoeker C] afzonderlijk toe te kennen schadevergoeding € 500,00 bedragen. De Afdeling ziet evenwel in de omstandigheid dat zij gezamenlijk als partij aan de procedure hebben deelgenomen, aanleiding dit bedrag te matigen in die zin dat het berekende bedrag aan schadevergoeding wordt gedeeld door het aantal appellanten dat gezamenlijk procedeert, met dien verstande dat aan appellanten minimaal 25% van dat bedrag wordt toegekend. Dat betekent dat aan [verzoeker A], [verzoeker B] en [verzoeker C] afzonderlijk een bedrag van € 166,67 moet worden toegekend. Deze matiging acht de Afdeling redelijk vanwege de matigende invloed die het samen deelnemen als partij in het voorliggende geval heeft gehad op de mate van stress, ongemak en onzekerheid die zij hebben ondervonden door de te lang durende procedure. De Afdeling wijst in dit verband op het arrest van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens in de zaak van Arvanitaki-Roboti en 90 anderen tegen Griekenland, van 15 februari 2008, ECLI:CE:ECHR:2008:0215JUD002727803. Daaruit volgt dat naar het oordeel van het Hof het feit dat een aantal klagers samen een procedure voert een dermate matigende invloed kan hebben op de mate van stress, ongemak en onzekerheid die wordt ondervonden door een te lang durende procedure, dat dit een reden kan vormen om de wegens schending van de redelijke termijn toe te kennen schadevergoeding te matigen.
Slot
6.       De Afdeling zal, gelet op het voorgaande, de Staat veroordelen tot een betaling van € 166,67 per persoon aan [verzoeker A], [verzoeker B] en [verzoeker C].
7.       De Staat moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        veroordeelt de Staat der Nederlanden (minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) om aan [verzoeker A], [verzoeker B] en [verzoeker C] te betalen een vergoeding voor immateriële schade van € 166,67 per persoon;
II.       veroordeelt de Staat der Nederlanden (minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) tot vergoeding van bij [verzoeker A], [verzoeker B] en [verzoeker C] in verband met de behandeling van het verzoek om schadevergoeding opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 437,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen de Staat aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.
Aldus vastgesteld door mr. H.C.P. Venema, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W.D. Kamphorst-Timmer, griffier.
w.g. Venema
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Kamphorst-Timmer
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 3 april 2024
776 972