ECLI:NL:RVS:2025:1130

Raad van State

Datum uitspraak
19 maart 2025
Publicatiedatum
19 maart 2025
Zaaknummer
202304603/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing herzieningsverzoek door rechtbank Gelderland

In deze zaak hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 30 mei 2023, waarin hun verzoek om herziening van een eerdere uitspraak van 15 november 2021 werd afgewezen. De rechtbank had zich eerder onbevoegd verklaard om van hun beroep kennis te nemen, omdat tegen besluiten inzake de behandeling van klachten geen bezwaar of beroep openstaat volgens artikel 9:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De appellanten stelden dat zij nieuwe stukken hadden verkregen via een informatieverzoek op grond van de Wet open overheid, die hun behandeling door het college en de burgemeester in een ander licht zouden stellen. Ze voerden aan dat het te laat indienen van hun verzet niet aan hen kon worden tegengeworpen, omdat zij nog wachtten op deze stukken.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld op een zitting op 20 november 2024. De burgemeester en het college van burgemeester en wethouders van Oost Gelre waren vertegenwoordigd door mr. M. Bomers. De Afdeling oordeelde dat zij niet bevoegd was om kennis te nemen van het hoger beroep, omdat de uitspraak van de rechtbank van 15 november 2021 een uitspraak op verzet betrof, waartegen geen hoger beroep mogelijk is volgens artikel 8:104 van de Awb. De Afdeling concludeerde dat er geen sprake was van een schending van de goede procesorde die een doorbreking van het appèlverbod rechtvaardigde. De burgemeester en het college hoefden geen proceskosten te vergoeden, en de Afdeling verklaarde zich onbevoegd om van het hoger beroep kennis te nemen.

Uitspraak

202304603/1/A3.
Datum uitspraak: 19 maart 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant sub 1] en [appellant sub 2], wonend in Groenlo, gemeente Oost Gelre,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 30 mei 2023 in zaak nr. 22/4683 in het geding tussen:
[appellant sub 1] en [appellant sub 2]
en
de burgemeester en het college van burgemeester en wethouders van Oost Gelre.
Procesverloop
Bij uitspraak van 30 mei 2023 heeft de rechtbank het door [appellant sub 1] en [appellant sub 2] ingediende verzoek om herziening van de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 15 november 2021, in zaak nr. 19/1653, afgewezen.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hoger beroep ingesteld.
De burgemeester en het college hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 20 november 2024, waar [appellant sub 1] en [appellant sub 2], en de burgemeester en het college, beide vertegenwoordigd door mr. M. Bomers, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hadden beroep ingesteld tegen de beslissingen van de burgemeester van 29 januari 2019 en 21 maart 2019 over de afhandeling van klacht(en) en tegen de beslissing van het college van 8 mei 2018 over de verkoop van een perceel grond aan de buren van [appellant sub 1] en [appellant sub 2].
Bij uitspraak van 3 juli 2019 heeft de rechtbank zich na vereenvoudigde behandeling kennelijk onbevoegd verklaard om van het beroep kennis te nemen, omdat ingevolge artikel 9:3 van de Awb tegen besluiten inzake behandeling van een klacht geen bezwaar of beroep open staat.
Daartegen hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] bij brief van 9 juli 2021 hoger beroep ingesteld bij de Afdeling, die dit op 12 juli 2021 ter verdere behandeling als verzet aan de rechtbank heeft doorgezonden.
Bij uitspraak van 15 november 2021 heeft de rechtbank dit verzet niet-ontvankelijk verklaard vanwege het te laat indienen hiervan, namelijk buiten de termijn van zes weken.
Op 22 juni 2022 hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] vervolgens bij de rechtbank om herziening verzocht van de uitspraak van 15 november 2021. Bij uitspraak van 30 mei 2023 heeft de rechtbank dat verzoek afgewezen. Tegen deze uitspraak richt zich het hoger beroep.
Hoger beroep
2.       [appellant sub 1] en [appellant sub 2] zijn het niet eens met de uitspraak van de rechtbank. Volgens [appellant sub 1] en [appellant sub 2] heeft de rechtbank ten onrechte het verzoek om herziening van de verzetsuitspraak afgewezen, omdat zij sinds die verzetsuitspraak stukken hebben gekregen via een informatieverzoek op grond van de Wet open overheid. Uit die stukken zou blijken dat zij onbehoorlijk zijn behandeld door het college en de burgemeester. Die feiten en omstandigheden zouden volgens [appellant sub 1] en [appellant sub 2] tot een ander oordeel hebben geleid, maar konden zij destijds nog niet in de procedure inbrengen, omdat zij toen nog niet over die stukken beschikten. Volgens [appellant sub 1] en [appellant sub 2] kan het te laat indienen van het verzet dus niet aan hen worden tegengeworpen, omdat zij gedurende de verzetstermijn nog wachtten op de stukken.
3.       De relevante bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) zijn opgenomen in de bijlage. De bijlage maakt onderdeel uit van de uitspraak.
4.       Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 3 april 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1302, acht de Afdeling zich bevoegd om kennis te nemen van een tegen een uitspraak van de rechtbank op een herzieningsverzoek ingesteld hoger beroep. Maar dit is anders als het herzieningsverzoek waarop de rechtbank heeft beslist betrekking heeft op een uitspraak als bedoeld in artikel 8:104, tweede en vierde lid, van de Awb. Daartegen kan geen hoger beroep worden ingesteld omdat dan namelijk de door de wetgever in dat artikel bepaalde beperking van de hoger beroepsmogelijkheden zou worden doorbroken. Een dergelijke situatie doet zich in dit geval voor. De uitspraak van de rechtbank van 15 november 2021 waar het verzoek om herziening zich op richt, is een uitspraak op verzet als bedoeld in artikel 8:55, zevende lid, van de Awb. Het is niet mogelijk om tegen een dergelijke uitspraak hoger beroep in te stellen. Dat staat namelijk in artikel 8:104, tweede lid, aanhef en onder c, van de Awb.
4.1.    Voor kennisneming van een hoger beroep in weerwil van artikel 8:104, tweede lid, aanhef en onder c, van de Awb kan grond bestaan in geval van een zodanige schending van beginselen van een goede procesorde, dan wel fundamentele rechtsbeginselen, dat geoordeeld moet worden dat er geen eerlijk proces is geweest (vergelijk daarvoor de uitspraak van de Afdeling van 25 september 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3850). Dat wordt ook wel de doorbreking van het in overweging 4 beschreven appèlverbod genoemd.
4.2.    De Afdeling is van oordeel dat hier geen aanleiding is voor een doorbreking van het appèlverbod. De rechtbank heeft overwogen dat het betoog van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] geen nieuw feit is, maar een herhaald juridisch betoog waarmee zij geen verklaring geven voor het te laat indienen van het verzetschrift. De ingebrachte stukken geven naar het oordeel van de rechtbank evenmin een grond voor herziening, omdat gesteld noch gebleken is waarom [appellant sub 1] en [appellant sub 2] deze stukken niet in de procedure bij de verzetsrechter hadden kunnen indienen. De rechtbank heeft ook overwogen dat een aantal van de stukken van na de uitspraak van 15 november 2021 is, en dat die stukken alleen al daarom niet tot herziening kunnen leiden. De rechtbank heeft de door [appellant sub 1] en [appellant sub 2] ingebrachte stukken dus betrokken bij haar oordeel over het herzieningsverzoek. Er is daarom geen sprake geweest van een zodanige schending van de goede procesorde, dan wel fundamentele rechtsbeginselen, dat geoordeeld moet worden dat geen sprake is geweest van een eerlijk proces.
4.3.    Dat betekent dat de Afdeling niet bevoegd is om kennis te nemen van het hoger beroep. Dat de rechtbank ten onrechte in de rechtsmiddelenclausule onder de aangevallen uitspraak heeft opgenomen dat daartegen hoger beroep kon worden ingesteld, leidt niet tot bevoegdheid van de Afdeling.
Slotsom
5.       De Afdeling is onbevoegd om van het hoger beroep kennis te nemen.
6.       De burgemeester en het college hoeven geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart zich onbevoegd om van het hoger beroep kennis te nemen.
Aldus vastgesteld door mr. C.C.W. Lange, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. I.W.M.J. Bossmann, griffier.
w.g. Lange
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Bossmann
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 19 maart 2025
314-1114
BIJLAGE | WETTELIJK KADER
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 8:55, eerste en zevende lid
1.       Tegen de uitspraak, bedoeld in artikel 8:54, tweede lid, kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan verzet doen bij de bestuursrechter.
[…]
7.       De uitspraak strekt tot:
a.       niet-ontvankelijkheid van het verzet,
b.       […]
Artikel 8:104, tweede lid
2.       Geen hoger beroep kan worden ingesteld tegen:
[…]
c.       een uitspraak van de rechtbank als bedoeld in artikel 8:55, zevende lid,
[…]
Artikel 8:119, eerste lid
1.       De bestuursrechter kan op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten en omstandigheden die:
a.       hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b.       bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
waren zij bij de bestuursrechter eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.