ECLI:NL:RVS:2024:3850

Raad van State

Datum uitspraak
25 september 2024
Publicatiedatum
25 september 2024
Zaaknummer
202400637/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam inzake wijziging exploitatievergunningen voor passagiersvaart

In deze zaak hebben Smidtje Exploitatie B.V. en Rederij Lovers B.V. (hierna gezamenlijk aangeduid als 'Lovers en anderen') hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 7 december 2023. Deze uitspraak volgde op een verzet dat Lovers en anderen hadden ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank, waarin hun beroep tegen de wijziging van exploitatievergunningen voor de passagiersvaart niet-ontvankelijk was verklaard. De aanleiding voor het hoger beroep ligt in een bezwaar dat Lovers en anderen op 16 juli 2020 hebben ingediend tegen de rangschikking die het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam had vastgesteld. Volgens hen had het college geen tijdig besluit genomen op hun bezwaarschrift, wat hen noopte tot het instellen van beroep.

De rechtbank had in eerdere uitspraken geoordeeld dat de rangschikking verweven is met de wijzigingsbesluiten en dat de bezwaren van Lovers en anderen daarover thuishoorden in de procedure over de wijzigingsbesluiten. In het hoger beroep betogen Lovers en anderen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat er geen hoger beroep mogelijk is tegen de verzetsuitspraak. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld op 5 juni 2024, waarbij beide partijen vertegenwoordigd waren door hun advocaten.

De Afdeling heeft geoordeeld dat er geen sprake is van een schending van de beginselen van een goede procesorde en dat Lovers en anderen toegang hebben gehad tot de rechter om de rechtmatigheid van de rangschikking te betwisten. De Afdeling verklaart zich onbevoegd om van het hoger beroep kennis te nemen en bepaalt dat het griffierecht aan Lovers en anderen wordt terugbetaald. De uitspraak is gedaan op 25 september 2024.

Uitspraak

202400637/1/A3.
Datum uitspraak: 25 september 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
1.       Smidtje Exploitatie B.V., gevestigd te Amsterdam,
2.       Rederij Lovers B.V., gevestigd te Amsterdam,
hierna gezamenlijk te noemen: Lovers en anderen,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 7 december 2023 in zaak nr. 21/3983 op het verzet van Lovers en anderen.
Procesverloop
Bij brief van 16 juli 2020 hebben Lovers en anderen bezwaar gemaakt tegen de rangschikking op basis waarvan het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam besluiten heeft genomen tot wijziging van exploitatievergunningen voor de passagiersvaart.
Lovers en anderen hebben op 29 juli 2021 beroep ingesteld wegens het niet tijdig nemen van een besluit op het bezwaarschrift.
Bij uitspraak van 24 juli 2022 heeft de rechtbank dat beroep buiten zitting niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 7 december 2023 heeft de rechtbank het door Lovers en anderen daartegen gedane verzet ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben Lovers en anderen hoger beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 5 juni 2024, waar Lovers en anderen, vertegenwoordigd door mr. L.W. Tellegen en mr. S. Levelt, advocaten te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. B.S. Jaasma, mr. M.R. Botman en mr. A.D. Röell, advocaten te Den Haag, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       Het college heeft een rangschikking vastgesteld op basis waarvan het besluiten heeft genomen tot wijziging van exploitatievergunningen voor de passagiersvaart. Lovers en anderen hebben tegen die rangschikking bezwaar gemaakt. Omdat het college volgens Lovers en anderen daarop geen besluit heeft genomen, hebben zij beroep ingesteld wegens het niet tijdig nemen van een besluit.
Uitspraak van 24 juli 2022
2.       De rechtbank heeft vastgesteld dat Lovers en anderen beroep hebben ingesteld tegen het besluit op bezwaar van 10 februari 2021 dat gaat over de wijziging van de exploitatievergunningen voor de passagiersvaart. Dat beroep heeft de rechtbank bij uitspraak van 22 februari 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1082, onder verwijzing naar haar uitspraak van dezelfde datum, ECLI:NL:RBAMS:2022:563, ongegrond verklaard. Volgens de rechtbank is daarbij ook het proces van de vaststelling van de rangschikking getoetst. Voor zover Lovers en anderen het oneens zijn met dit oordeel, stond hiertegen het rechtsmiddel van hoger beroep open. Het beroep voldoet niet aan de voorwaarden voor het instellen van beroep tegen een zogenoemde fictieve weigering, omdat het college beslist heeft op de bezwaren van Lovers en anderen en zij hiertegen beroep hebben ingesteld, aldus de rechtbank. De rechtbank heeft met de uitspraak van 24 juni 2022 het beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
Uitspraak van 7 december 2023
3.       In de uitspraak van 7 december 2023 heeft de rechtbank geoordeeld dat de rangschikking zodanig is verweven met de wijzigingsbesluiten, dat wat daarover wordt aangevoerd thuishoort in de procedure over de wijzigingsbesluiten. Daarom heeft de rechtbank het verzet ongegrond verklaard.
Hoger beroep
4.       Lovers en anderen zijn zich ervan bewust dat tegen een verzetsuitspraak op grond van artikel 8:104, tweede lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) geen hoger beroep kan worden ingesteld. Zij betogen dat er aanleiding is voor doorbreking van het appèlverbod. Volgens hen heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat de rangschikking dermate verweven is met de omzettingsvergunningen dat wat daarover is aangevoerd thuishoort in de procedure over de omzettingsvergunningen. Hiermee zou de rechtbank het verschil miskennen tussen toetsing van een besluit dat voorwerp is van een procedure enerzijds en anderzijds de exceptieve toetsing van een besluit waartegen geen bezwaar en beroep mogelijk is, die uit haar aard meer terughoudend is. Ook laat de rechtbank ten onrechte in het midden of het van belang is of er al dan niet materieel of formeel is beslist op het bezwaar en acht de rechtbank het irrelevant wat de juridische status is van de rangschikking. Dat is een grove miskenning van het systeem van de rechtsbescherming van de Awb waarmee de toegang tot de rechter wordt ontzegd, aldus Lovers en anderen.
Wettelijk kader
5.       Artikel 8:104, tweede lid, aanhef en onder c, van de Awb luidt: "Geen hoger beroep kan worden ingesteld tegen: een uitspraak van de rechtbank als bedoeld in artikel 8:55, zevende lid."
Beoordeling
6.       Voor kennisneming van een hoger beroep in weerwil van artikel 8:104, tweede lid, aanhef en onder c, van de Awb kan grond bestaan in geval van zodanige schending van beginselen van een goede procesorde, dan wel fundamentele rechtsbeginselen, dat geoordeeld moet worden dat er geen eerlijk proces is geweest (vergelijk daarvoor de uitspraak van de Afdeling van 15 november 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3746). Daarvan is naar het oordeel van de Afdeling in dit geval geen sprake.
6.1.    De rechtbank heeft in de uitspraak van 7 december 2023 geoordeeld dat de rangschikking dermate verweven is met de wijzigingsbesluiten, dat hetgeen daarover is aangevoerd thuishoort in de procedure daarover, dat de rechtbank daarover inmiddels op 22 februari 2022 uitspraak heeft gedaan en dat in hoger beroep gronden kunnen worden aangevoerd over de rangschikking. De Afdeling stelt vast dat Lovers en anderen toegang tot de rechter hebben gehad om de rechtmatigheid van de rangschikking te betwisten, omdat zij in hun beroep tegen de wijzigingsbesluiten ook de rangschikking zowel qua procedure als qua inhoud hebben kunnen aanvechten. De wijzigingsbesluiten zijn immers het resultaat van de rangschikking. Naar het oordeel van de Afdeling is er daarom geen sprake geweest van een zodanige schending van beginselen van een goede procesorde, dan wel fundamentele rechtsbeginselen, dat geoordeeld moet worden dat er geen sprake is geweest van een eerlijk proces. Daarom bestaat er in dit geval geen aanleiding voor doorbreking van het appèlverbod.
Conclusie
7.       De Afdeling is onbevoegd om van het hoger beroep kennis te nemen.
8.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
9.       De griffier van de Raad van State zal aan Lovers en anderen met toepassing van artikel 8:114, tweede lid, van de Awb het door hen betaalde griffierecht voor het hoger beroep terugbetalen.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart zich onbevoegd om van het hoger beroep kennis te nemen;
II.       bepaalt dat de griffier van de Raad van State aan Smidtje Exploitatie B.V. en Rederij Lovers B.V. het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van € 559,00 voor de behandeling van het hoger beroep terugbetaalt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de andere.
Aldus vastgesteld door mr. W. den Ouden, voorzitter, en mr. C.M. Wissels en mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.R. Renkema, griffier.
w.g. Den Ouden
voorzitter
w.g. Renkema
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 25 september 2024
1071