ECLI:NL:RVS:2025:1060

Raad van State

Datum uitspraak
13 maart 2025
Publicatiedatum
13 maart 2025
Zaaknummer
202406639/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep vreemdeling tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 3 oktober 2024 het beroep van de vreemdeling tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet-ontvankelijk heeft verklaard. Dit besluit, genomen op 22 maart 2024, weigerde de aanvraag van de vreemdeling voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar verleende haar ambtshalve een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. A. Heida, heeft hoger beroep ingesteld omdat zij het niet eens is met de afwijzing van haar asielaanvraag.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de vreemdeling wel degelijk belang heeft bij een inhoudelijk oordeel over haar asielaanvraag, ondanks het feit dat zij een reguliere verblijfsvergunning heeft gekregen. De rechtbank had ten onrechte geoordeeld dat het beroep niet-ontvankelijk was. De Afdeling oordeelt dat de vreemdeling moet kunnen procederen over de weigering van haar asielaanvraag, ook al is haar een andere verblijfsvergunning verleend.

Het hoger beroep is gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank is vernietigd en de zaak is terugverwezen naar de rechtbank voor verdere behandeling. De minister van Asiel en Migratie is veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 907,00 zijn vastgesteld, geheel toe te rekenen aan beroepsmatige rechtsbijstand.

Uitspraak

202406639/1/V1.
Datum uitspraak: 13 maart 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 3 oktober 2024 in zaak nr. NL24.17060 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de minister van Asiel en Migratie.
Procesverloop
Bij besluit van 22 maart 2024 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen en haar ambtshalve een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verleend.
Bij uitspraak van 3 oktober 2024 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. A. Heida, advocaat in Dordrecht, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       In haar enige grief klaagt de vreemdeling terecht over het oordeel van de rechtbank dat het beroep tegen het besluit van 22 maart 2024 niet-ontvankelijk is, omdat de minister de vreemdeling in het bezit heeft gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor verblijf als familie- of gezinslid bij haar dochter. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 2 november 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3582, onder 2.2), moet een vreemdeling kunnen procederen over de weigering om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen als de minister hem al een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd heeft verleend. De vreemdeling heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 22 maart 2024, omdat zij het niet eens is met de afwijzing van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De vreemdeling betoogt terecht dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zij geen belang heeft bij een inhoudelijk oordeel over dat beroep, omdat zij in het bezit is van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. De grief slaagt.
2.       Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. De Afdeling wijst de zaak naar de rechtbank terug om door haar te worden behandeld, waarbij zij het oordeel van de Afdeling in deze uitspraak in acht neemt (artikel 8:115, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb). De minister moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 3 oktober 2024 in zaak nr. NL24.17060;
III.      wijst de zaak naar de rechtbank terug;
IV.     veroordeelt de minister van Asiel en Migratie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 907,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. C.C.W. Lange, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.E. Pronk, griffier.
w.g. Lange
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Pronk
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 13 maart 2025
1028