ECLI:NL:RVS:2025:1060
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep vreemdeling tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 3 oktober 2024 het beroep van de vreemdeling tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet-ontvankelijk heeft verklaard. Dit besluit, genomen op 22 maart 2024, weigerde de aanvraag van de vreemdeling voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar verleende haar ambtshalve een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. A. Heida, heeft hoger beroep ingesteld omdat zij het niet eens is met de afwijzing van haar asielaanvraag.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de vreemdeling wel degelijk belang heeft bij een inhoudelijk oordeel over haar asielaanvraag, ondanks het feit dat zij een reguliere verblijfsvergunning heeft gekregen. De rechtbank had ten onrechte geoordeeld dat het beroep niet-ontvankelijk was. De Afdeling oordeelt dat de vreemdeling moet kunnen procederen over de weigering van haar asielaanvraag, ook al is haar een andere verblijfsvergunning verleend.
Het hoger beroep is gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank is vernietigd en de zaak is terugverwezen naar de rechtbank voor verdere behandeling. De minister van Asiel en Migratie is veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 907,00 zijn vastgesteld, geheel toe te rekenen aan beroepsmatige rechtsbijstand.