202400079/1/R4.
Datum uitspraak: 13 februari 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) in het geding tussen:
[appellante A], gevestigd te Putten, en [appellante B], gevestigd te [plaats], (hierna [appellanten]
appellanten,
en
het college van burgemeester en wethouders van Putten,
verweerder.
Procesverloop
Bij uitspraak van 28 september 2023, in zaak nr. 21/2002, heeft de rechtbank Gelderland het beroep van [partij] (nu: [appellante A]) en [appellante B] gegrond verklaard en de beslissing op bezwaar van het college van 2 maart 2021 vernietigd. Verder heeft de rechtbank het college opgedragen om binnen twaalf weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar.
Het college heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank van 28 september 2023. [appellanten] hebben incidenteel hoger beroep ingesteld. Die procedures zijn bij de Afdeling geregistreerd onder zaak nr. 202306787/1/R4.
[appellanten] hebben bij de Afdeling beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op hun bezwaar door het college.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Overwegingen
1. Het op deze zaak betrekking hebbend wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. Deze bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
2. [appellanten] hebben, nu het college geen gevolg heeft gegeven aan de uitspraak van de rechtbank van 28 september 2023, beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op het bezwaar tegen het besluit van 24 september 2019. [appellanten] verzoeken de Afdeling om hun beroep gegrond te verklaren en het college op te dragen om binnen een termijn van 2 weken de beslissing op bezwaar bekend te maken, de verbeurde dwangsom vast te stellen en om met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb te bepalen dat het college een dwangsom verschuldigd is voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden.
3. In zijn verweerschrift betoogt het college dat er nog geen beslissing is genomen op het bezwaar van [appellanten] en dat het college ernaar streeft om dit binnen twee weken te doen, maar uiterlijk eind februari 2024.
4. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 22 december 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4784) kan, mede gelet op de korte beslistermijn van artikel 8:55b, eerste lid, van de Awb, het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank van 28 september 2023 niet worden afgewacht en zal de Afdeling nu bij afzonderlijke uitspraak op het beroep beslissen. Daarbij is van belang dat als het college ter uitvoering van de opdracht van de rechtbank in haar uitspraak van 28 september 2023 alsnog een besluit op bezwaar neemt, dit besluit in beginsel bij de behandeling van het hoger beroep tegen de uitspraak van 28 september 2023 kan worden betrokken. Dit kan een efficiënte rechtsgang en een zogenoemde finale beslechting van de geschillen bevorderen. 5. Vast staat dat het college niet tijdig heeft beslist op het bezwaar van [appellanten]. Dit betekent dat het beroep van [appellanten] kennelijk gegrond is. Het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een nieuw besluit op het bezwaar van [appellanten] moet worden vernietigd.
6. Wat betreft het door [appellanten] gedane verzoek de door het college verbeurde dwangsom als bedoeld in artikel 4:17 van de Awb vast te stellen overweegt de Afdeling als volgt. Uit artikel 7:14 van de Awb, dat deel uitmaakt van Afdeling 7.2 "Bijzondere bepalingen over bezwaar", volgt dat paragraaf 4.1.3.2 "Dwangsom bij niet tijdig beslissen" en daarmee dus ook artikel 4:17 van de Awb van toepassing zijn op besluiten op grond van Afdeling 7.2. Voordat een bestuursorgaan echter een dwangsom verbeurt, moet het in gebreke zijn gesteld, zoals bepaald in artikel 4:17, derde lid, van de Awb. [appellanten] hebben het college niet in gebreke gesteld en het college heeft daarom nog geen dwangsom verbeurd. Weliswaar heeft de rechtbank bij uitspraak van 28 september 2023 een termijn gesteld waarbinnen het college een nieuw besluit moest nemen, maar ook dan geldt dat als deze termijn niet wordt gehaald, een ingebrekestelling noodzakelijk is om de voorwaarden uit artikel 4:17 van de Awb te vervullen. Dat in dit geval voor het instellen van het beroep tegen het niet tijdig nemen van het nieuwe besluit ingevolge artikel 6:12, derde lid, van de Awb een ingebrekestelling niet is vereist (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 24 december 2019, ECLI:NL:RVS:2019:4403, onder 4.3), laat onverlet dat een ingebrekestelling wel vereist is in het kader van artikel 4:17 van de Awb. Een met artikel 6:12, derde lid, van de Awb vergelijkbare bepaling ontbreekt namelijk in het kader van artikel 4:17 van de Awb. Nu niet is voldaan aan de voorwaarden van artikel 4:17 van de Awb is er geen dwangsom verbeurd.
7. Gelet op het voorgaande en gezien artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb dient het college alsnog een besluit te nemen op het bezwaar van [appellanten]. De Afdeling zal daartoe een termijn op grond van artikel 8:55d, derde lid, stellen, waarbij rekening is gehouden met de inhoud van het verweerschrift.
De Afdeling bepaalt verder met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb dat het college een dwangsom aan [appellanten] verbeurt voor iedere dag dat het college in gebreke blijft de uitspraak na te leven.
8. Het college moet de proceskosten vergoeden. Daarbij zal de Afdeling een wegingsfactor van 0,5 (licht) hanteren.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een beslissing op het bezwaar van [appellanten];
III. draagt het college van burgemeester en wethouders van Putten op om uiterlijk op 29 februari 2024 een beslissing op bezwaar te nemen en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;
IV. bepaalt dat het college van burgemeester en wethouders van Putten aan [appellanten] een dwangsom verbeurt voor elke dag waarmee het college van burgemeester en wethouders van Putten de hiervoor genoemde termijn voor de bekendmaking van het besluit overschrijdt, waarbij de hoogte van de dwangsom € 100,00 per dag bedraagt, met een maximum van € 15.000,00, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan één van hen, het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;
V. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Putten tot vergoeding van bij [appellanten] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 437,50, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan één van hen, het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;
VI. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Putten aan [appellanten] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 365,00 vergoedt, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan één van hen, het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.
Aldus vastgesteld door mr. H. Benek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. Klingers, griffier.
w.g. Benek
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Klingers
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 13 februari 2024
341-1089
BIJLAGE
ALGEMENE WET BESTUURSRECHT
Hoofdstuk 1. Inleidende bepalingen
Titel 1.1. Definities en reikwijdte
Artikel 1:2
1. Onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
[…]
Afdeling 3.6 Bekendmaking en mededeling
Artikel 3:40
Een besluit treedt niet in werking voordat het is bekendgemaakt.
Hoofdstuk 4. Bijzondere bepalingen over besluiten
Afdeling 4.1.3. Beslistermijn
Artikel 4:17
1. Indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven, verbeurt het bestuursorgaan aan de aanvrager een dwangsom voor elke dag dat het in gebreke is, doch voor ten hoogste 42 dagen. De Algemene termijnenwet is op laatstgenoemde termijn niet van toepassing.
[…]
3. De eerste dag waarover de dwangsom verschuldigd is, is de dag waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen.
Hoofdstuk 6. Algemene bepalingen over bezwaar en beroep
Afdeling 6.1. Inleidende bepalingen
Artikel 6:2
Voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep worden met een besluit gelijkgesteld:
a. […], en
b. het niet tijdig nemen van een besluit.
Afdeling 6.2. Overige algemene bepalingen
Artikel 6:12
1. Indien het beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit dan wel het niet tijdig bekendmaken van een van rechtswege verleende beschikking, is het niet aan een termijn gebonden.
2. Het beroepschrift kan worden ingediend zodra:
a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen of een van rechtswege verleende beschikking bekend te maken, en
b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
[…]
4. Het beroep is niet-ontvankelijk indien het beroepschrift onredelijk laat is ingediend.
Hoofdstuk 7. Bijzondere bepalingen over bezwaar en administratief beroep
Afdeling 7.2. Bijzondere bepalingen over bezwaar
Artikel 7:14
Artikel 3:6, tweede lid, afdeling 3.4, de artikelen 3:41 tot en met 3:45, afdeling 3.7, met uitzondering van artikel 3:49 en titel 4.1, met uitzondering van de artikelen 4:14, eerste lid, en 4:15, eerste lid, onderdeel b, tweede lid, onderdelen b en c, derde lid en vierde lid en paragraaf 4.1.3.2, zijn niet van toepassing op besluiten op grond van deze afdeling.
Hoofdstuk 8. Bijzondere bepalingen over de wijze van procederen bij de bestuursrechter
Titel 8.2 Behandeling van het beroep in eerste aanleg
Afdeling 8.2.4 Vereenvoudigde behandeling
Artikel 8:54
1. Totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting van de bestuursrechter te verschijnen, kan de bestuursrechter het onderzoek sluiten, indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat:
a. de bestuursrechter kennelijk onbevoegd is,
b. het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is,
c. het beroep kennelijk ongegrond is, of
d. het beroep kennelijk gegrond is.
2. In de uitspraak na toepassing van het eerste lid worden partijen gewezen op artikel 8:55, eerste lid.
Afdeling 8.2.4a Beroep bij niet tijdig handelen
Artikel 8:55b
1. Indien het beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, doet de bestuursrechter binnen acht weken nadat het beroepschrift is ontvangen en aan de vereisten van artikel 6:5 is voldaan, uitspraak met toepassing van artikel 8:54, tenzij de bestuursrechter een onderzoek ter zitting nodig acht.
[…]
Artikel 8:55d
1. Indien het beroep gegrond is en nog geen besluit is bekendgemaakt, bepaalt de bestuursrechter dat het bestuursorgaan binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekendmaakt.
2. De bestuursrechter verbindt aan zijn uitspraak een nadere dwangsom voor iedere dag dat het bestuursorgaan in gebreke blijft de uitspraak na te leven. De artikelen 611c en 611g van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zijn van overeenkomstige toepassing.
3. In bijzondere gevallen of indien de naleving van andere wettelijke voorschriften daartoe noopt, kan de bestuursrechter een andere termijn bepalen of een andere voorziening treffen.