ECLI:NL:RVS:2024:837

Raad van State

Datum uitspraak
28 februari 2024
Publicatiedatum
28 februari 2024
Zaaknummer
202201911/4/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake bestemmingsplan 'Waelpolder' en herstelbesluit door de raad van de gemeente Westland

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 28 februari 2024 uitspraak gedaan over het bestemmingsplan 'Waelpolder' van de gemeente Westland. De appellant, wonend te 's-Gravenzande, had beroep ingesteld tegen het besluit van de raad van de gemeente Westland van 15 februari 2022, waarin het bestemmingsplan werd vastgesteld. In een eerdere tussenuitspraak van 27 september 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3630, had de Afdeling de raad opgedragen om binnen 16 weken de gebreken in het besluit te herstellen. De gebreken betroffen onder andere de bouwhoogte van een voorziene woontoren en de onduidelijkheid over wat onder een aanvaardbaar windklimaat moet worden verstaan.

De raad heeft in reactie op de tussenuitspraak een herstelbesluit genomen op 13 december 2023, waarin de planregels zijn gewijzigd. De Afdeling heeft in haar uitspraak geoordeeld dat het beroep van de appellant tegen het besluit van 15 februari 2022 gegrond is, omdat dit besluit in strijd was met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het rechtszekerheidsbeginsel. Het besluit is vernietigd. Het beroep van de appellant tegen het herstelbesluit is ongegrond verklaard, omdat de raad met de wijzigingen in de planregels voldoende duidelijkheid heeft geboden over de bouwhoogte en het windklimaat.

De Afdeling heeft de raad van de gemeente Westland veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de appellant, die in totaal € 2.187,50 bedragen, en het griffierecht van € 184,00. De uitspraak benadrukt het belang van rechtszekerheid en de noodzaak voor duidelijke regelgeving in bestemmingsplannen.

Uitspraak

202201911/4/R3.
Datum uitspraak: 28 februari 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te ’s-Gravenzande, gemeente Westland,
appellant,
en
de raad van de gemeente Westland,
verweerder.
Procesverloop
Bij tussenuitspraak van 27 september 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3630 (hierna: de tussenuitspraak), heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen 16 weken na verzending van deze uitspraak de daar omschreven gebreken in het besluit van 15 februari 2022 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Waelpolder" te herstellen.
Bij besluit van 13 december 2023 (hierna: het herstelbesluit) heeft de raad het bestemmingsplan "Waelpolder" opnieuw en gewijzigd vastgesteld.
[appellant] heeft, daartoe in de gelegenheid gesteld, een zienswijze naar voren gebracht.
De Afdeling heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft.
Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is.
Het ontwerpplan is op 14 oktober 2021 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure de Wet ruimtelijke ordening, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
De tussenuitspraak
2.       De Afdeling heeft in de tussenuitspraak, onder 6.1, overwogen dat de raad op de zitting heeft gesteld dat sprake is van een discrepantie tussen de aanduiding "Maatvoering maximum bouwhoogte: 50 m" en artikel 13.2.2, onder a, van de planregels. De aanduiding op de verbeelding spreekt immers over "bouwhoogte", terwijl artikel 13.2.2, onder a, van de planregels spreekt over "bouwlagen". De raad heeft de Afdeling daarom verzocht om artikel 13.2.2, onder a, van de planregels te wijzigen in die zin dat de maximale bouwhoogte van de woontoren 50 m is. De raad heeft zich in zoverre op een ander standpunt gesteld dan hij in het bestreden besluit heeft gedaan en niet is gebleken dat gewijzigde omstandigheden hiervoor aanleiding hebben gegeven.
De Afdeling heeft verder in de tussenuitspraak, onder 9.4, overwogen dat aan de voorziene woontoren ten noordwesten van de woning van [appellant] de bestemming "Woongebied - 3" is toegekend. In het bij deze bestemming behorende artikel 13.2.2, onder c, van de planregels is bepaald dat voor een gebouw met een bouwhoogte van 30 m of hoger bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen moet worden aangetoond dat er sprake is van een aanvaardbaar windklimaat door middel van een windklimaatonderzoek. Uit het windklimaatonderzoek volgt dat met name rond de voorziene woontoren nog sprake is van een slecht windklimaat. In de zienswijzennota is hierover vermeld dat uit het windklimaatonderzoek naar voren komt dat oprichting van deze woontoren met afschermende maatregelen ter plaatse mogelijk is, maar dat nog onduidelijk is welke afschermende maatregelen precies zullen worden getroffen. Gelet daarop is artikel 13.2.2, onder c, in de planregels opgenomen, aldus de zienswijzenota. Gelet op de formulering van de bepaling is nu onduidelijk wat onder "een aanvaardbaar windklimaat" moet worden verstaan. Dit vergt daardoor een nadere afweging over de vraag wat daaronder moet worden verstaan en welke norm bijvoorbeeld moet worden gehanteerd. Echter, bij de toetsing van een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen moet duidelijk zijn welke maatstaf daarbij wordt aangelegd. Het plan biedt daarmee op dit punt onvoldoende duidelijkheid omtrent de te hanteren norm bij de vraag of een bouwplan al dan niet in strijd is met het bestemmingsplan.
3.       Gelet hierop is het beroep van [appellant] tegen het besluit van 15 februari 2022 gegrond. Dat besluit moet worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) en het rechtszekerheidsbeginsel.
Opdrachten in de tussenuitspraak
4.       In de tussenuitspraak heeft de Afdeling de raad opgedragen de gebreken in het besluit van 15 februari 2022 te herstellen. De raad dient hiertoe:
- artikel 13.2.2, onder a, van de planregels te wijzigen, zodat de bouwhoogte van de woontoren die is voorzien op de gronden met de bestemming "Woongebied - 3" 50 m bedraagt;
- artikel 13.2.2, onder c, van de planregels te wijzigen, zodat duidelijkheid wordt geboden over de vraag wat onder een aanvaardbaar windklimaat moet worden verstaan.
Herstelbesluit
5.       Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft de raad met het herstelbesluit het bestemmingsplan "Waelpolder" opnieuw en gewijzigd vastgesteld door artikel 13.2.2, onder a en c, van de planregels te wijzigen.
Het beroep van rechtswege
6.       Artikel 6:19, eerste lid, van de Awb luidt:
"Het bezwaar of beroep heeft van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben."
7.       Het herstelbesluit is een besluit ter vervanging van het besluit van 15 februari 2022 en is ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Awb onderdeel van dit geding.
8.       Het beroep van [appellant] is van rechtswege gericht tegen het herstelbesluit. Wat hij als zienswijze naar voren heeft gebracht, zal de Afdeling aanmerken als de gronden van het beroep van rechtswege tegen het herstelbesluit.
9.       De Afdeling zal hierna aan de hand van de naar voren gebrachte zienswijze beoordelen of de raad met het herstelbesluit heeft voldaan aan de opdrachten in de tussenuitspraak.
Wind
10.     Naar aanleiding van de opdracht in de tussenuitspraak heeft de raad artikel 13.2.2, onder c, van de planregels gewijzigd. Deze bepaling luidt als volgt:
"bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een gebouw met een hoogte van 30 meter of meer staat, op basis van een daartoe uitgevoerd en bij de aanvraag overgelegd onderzoek, vast dat sprake is van een aanvaardbaar windklimaat, dat wil zeggen dat het windklimaat al dan niet met behulp van windafschermende maatregelen voldoet aan tenminste een goed windklimaat op basis van het criterium slenteren zoals beschreven in NEN 8100;"
11.     [appellant] betoogt dat met artikel 13.2.2, onder c, van de planregels niet is geborgd dat sprake zal zijn van een goed windklimaat. Volgens hem is onduidelijk voor welke locatie moet worden aangetoond dat sprake is van een goed windklimaat. Onduidelijk is of deze planregel ziet op de omgeving van het plangebied en op de al bestaande situatie. In dat verband wijst hij erop dat de woontoren windhinder kan veroorzaken op de locatie waar [appellant] woont. Daarnaast is volgens [appellant] onduidelijk of op grond van deze bepaling mitigerende maatregelen kunnen worden getroffen om mogelijk windhinder op gronden binnen en buiten het plangebied te voorkomen. Gelet hierop heeft de raad zich niet op het standpunt kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening, zo betoogt [appellant].
11.1.  Volgens artikel 13.2.2, onder c, van de planregels moet bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een gebouw met een hoogte van 30 m of meer vaststaan dat sprake is van een aanvaardbaar windklimaat. Hieronder wordt volgens deze bepaling verstaan een goed windklimaat voor de activiteitenklasse "slenteren", zoals is beschreven in de Nederlandse norm NEN 8100:2006 "windhinder en windgevaar in de gebouwde omgeving". Bijlage C bij het rapport NEN 8100:2006 geeft de uitgangspunten en randvoorwaarden van het windonderzoek weer. In paragraaf C.2.3. van die bijlage, met als opschrift ‘omvang gemodelleerd gebied’, wordt gesteld dat bij het windonderzoek  rekening moet worden gehouden met de invloedssfeer. Volgens paragraaf 3.2 van het NEN-rapport is de invloedssfeer het gebied rondom een bouwwerk met een straal van zesmaal de hoogte van dat bouwwerk, met een maximum van 300 m. Hieruit volgt dat het windonderzoek overeenkomstig deze NEN norm ook ziet op de al bestaande gebouwde omgeving rondom het op te richten gebouw, waaronder de woning van [appellant]. Daarom volgt de Afdeling niet het betoog dat onduidelijk is voor welke locatie moet worden aangetoond dat sprake is van een goed windklimaat.
Voor zover volgens [appellant] onduidelijk is of op grond van artikel 13.2.2, onder c, van de planregels mitigerende maatregelen kunnen worden getroffen, geldt dat uit deze bepaling volgt dat windafschermende maatregelen kunnen worden getroffen. Uit het uit te voeren windklimaatonderzoek, dat ten grondslag zal worden gelegd aan de omgevingsvergunning voor het bouwen van een gebouw met een hoogte van 30 m of meer, zal moeten blijken of deze maatregelen al dan niet noodzakelijk zijn. Tegen een verleende omgevingsvergunning kunnen bovendien rechtsmiddelen worden aangewend.
Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling in wat [appellant] heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat om die redenen met artikel 13.2.2, onder c, van de planregels niet is geborgd dat sprake zal zijn van een goed windklimaat.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
12.     Het beroep van [appellant] tegen het besluit van 15 februari 2022 is, gelet op de tussenuitspraak, gegrond. Dat besluit dient wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb en het rechtszekerheidsbeginsel te worden vernietigd. Het beroep van [appellant] tegen het herstelbesluit is ongegrond.
Proceskosten
13.     De raad moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het beroep van [appellant] tegen het besluit van de raad van de gemeente Westland van 15 februari 2022 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Waelpolder" gegrond;
II.       vernietigt het onder I. genoemde besluit;
III.      verklaart het beroep van [appellant] tegen het besluit van de raad van de gemeente Westland van 13 december 2023 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Waelpolder" ongegrond;
IV.      veroordeelt de raad van de gemeente Westland tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.187,50, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
V.       gelast dat de raad van de gemeente Westland aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 184,00 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. P.H.A. Knol, voorzitter, en mr. J.J.W.P. van Gastel en mr. H.J.M. Besselink, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Franke, griffier.
w.g. Knol
voorzitter
w.g. Franke
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 februari 2024
926