In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 december 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die door de Minister van Asiel en Migratie was opgelegd aan een eiser van Letse nationaliteit. De maatregel was opgelegd op basis van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000, omdat er een risico bestond dat de eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Eiser heeft tegen deze maatregel beroep ingesteld, waarbij hij tevens een verzoek om schadevergoeding indiende. Tijdens de zitting op 23 december 2024 was eiser aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, en werd er een tolk ingeschakeld. De rechtbank heeft de argumenten van eiser, waaronder de schending van de inspanningsverplichting door de minister, overwogen. Eiser stelde dat hij bij zijn vriendin kon verblijven en over financiële middelen beschikte, maar de rechtbank oordeelde dat de minister voldoende had gemotiveerd dat een lichter middel niet mogelijk was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gronden voor de maatregel van bewaring feitelijk juist en voldoende gemotiveerd waren. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt op 27 december 2024.