ECLI:NL:RVS:2024:747

Raad van State

Datum uitspraak
22 februari 2024
Publicatiedatum
22 februari 2024
Zaaknummer
202305820/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging tijdelijke bescherming vreemdeling op basis van Richtlijn Tijdelijke Bescherming

Op 22 februari 2024 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De zaak betreft de beëindiging van de tijdelijke bescherming van een vreemdeling, die op grond van de Richtlijn 2001/55/EG bescherming genoot. De staatssecretaris had op 3 juli 2023 besloten dat het recht op bescherming per 4 september 2023 zou eindigen. De rechtbank had dit besluit op 1 september 2023 vernietigd, waarna de staatssecretaris in hoger beroep ging.

De Raad van State oordeelde dat de tijdelijke bescherming van derdelanders die rechtmatig verblijf hadden in Oekraïne en zich voor 19 juli 2022 in Nederland hadden ingeschreven, niet door de staatssecretaris kon worden beëindigd. De tijdelijke bescherming eindigt van rechtswege op 4 maart 2024, en de staatssecretaris moet de vreemdeling informeren over de beëindiging van de bescherming. De rechtbank had terecht het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard en het besluit van de staatssecretaris vernietigd.

De uitspraak bevestigt dat de staatssecretaris de proceskosten van de vreemdeling moet vergoeden, die in dit geval € 875,00 bedragen, geheel toe te rekenen aan beroepsmatige rechtsbijstand. De uitspraak is gedaan met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht, en de Raad van State heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd met verbetering van de gronden.

Uitspraak

202305820/1/V2.
Datum uitspraak: 22 februari 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 1 september 2023 in zaak nr. NL23.21632 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 3 juli 2023 heeft de staatssecretaris bepaald dat op 4 september 2023 het recht op bescherming eindigt dat de vreemdeling geniet op grond van Richtlijn 2001/55/EG (hierna: de Richtlijn Tijdelijke Bescherming) en het daarop gebaseerde Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/382 van 4 maart 2022.
Bij uitspraak van 1 september 2023 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard en dat besluit vernietigd.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M.E. Muller, advocaat te Gouda, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Overwegingen
1.       Bij uitspraak van 17 januari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:32, heeft de Afdeling geoordeeld dat de tijdelijke bescherming van derdelanders die op basis van een tijdelijke verblijfsvergunning in Oekraïne rechtmatig verblijf hadden en die zich voor 19 juli 2022 in Nederland hebben laten inschrijven in de basisregistratie personen, niet door de staatssecretaris kon worden beëindigd op 4 september 2023 (onder 8-8.10). De tijdelijke bescherming is namelijk krachtens de Richtlijn Tijdelijke Bescherming geboden en daarom moet ook voor de duur daarvan worden aangesloten bij deze richtlijn. Voor zover de grieven tegen het oordeel van de rechtbank hierover zijn gericht, falen deze.
2.       Bij die uitspraak heeft de Afdeling ook geoordeeld dat de tijdelijke bescherming van de onder 1 genoemde derdelanders op grond van de Richtlijn Tijdelijke Bescherming van rechtswege eindigt op 4 maart 2024 (onder 9-9.6). Anders dan bij andere ontheemden, wordt met Uitvoeringsbesluit (EU) 2023/2409 van 19 oktober 2023 (hierna: het Verlengingsbesluit) de tijdelijke bescherming van deze derdelanders niet verlengd tot en met 4 maart 2025 in de zin van artikel 4, tweede lid, van de Richtlijn Tijdelijke Bescherming. Zij vallen niet onder het Verlengingsbesluit, omdat de staatssecretaris vóór het Verlengingsbesluit was genomen heeft laten weten hun geen tijdelijke bescherming meer te willen bieden. Dit betekent dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de tijdelijke bescherming van derdelanders alleen op hetzelfde moment als die van andere ontheemden kan worden beëindigd. Omdat zij wel terecht het beroep gegrond heeft verklaard en het besluit van 3 juli 2023 heeft vernietigd, leidt het betoog van de staatssecretaris niet tot het beoogde doel.
3.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd met verbetering van de gronden waarop zij rust. Zoals de Afdeling heeft overwogen in de onder 1 genoemde uitspraak, eindigt de tijdelijke bescherming die de vreemdeling is geboden op grond van de Richtlijn Tijdelijke Bescherming van rechtswege op 4 maart 2024 en is het aan de staatssecretaris om te bepalen in welke vorm hij dit aan de vreemdeling zal meedelen (onder 9-9.6). De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.       veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 875,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Breda, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. N. Tibold, griffier.
w.g. Van Breda
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Tibold
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 22 februari 2024
853-987