202307474/1/V3.
Datum uitspraak: 15 februari 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 23 november 2023 in zaak nr. NL23.35315 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 6 november 2023 heeft de staatssecretaris de vreemdeling in bewaring gesteld.
Bij uitspraak van 23 november 2023 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M.B.J. Strooij, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
De rechtbank heeft met nadere stukken gereageerd op een verzoek van de Afdeling.
Overwegingen
1. De vreemdeling klaagt in grief 1 onder meer dat de uitspraak van de rechtbank niet in het openbaar is geschied (artikel 8:78 van de Awb). Omdat onderaan de uitspraak van de rechtbank staat dat die op 23 november 2023 in het openbaar is uitgesproken, heeft de Afdeling de rechtbank gevraagd naar het proces-verbaal van die openbaarmakingszitting. De rechtbank heeft vervolgens laten weten dat er in dit geval geen openbaarmakingszitting heeft plaatsgevonden. Gevolg hiervan is dat de rechtbank niet binnen zeven dagen na de sluiting van het onderzoek uitspraak heeft gedaan (artikel 94, vijfde lid, van de Vw 2000). Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die deze overschrijding rechtvaardigen. De bewaring is daarom onrechtmatig met ingang van 28 november 2023. De Afdeling wijst op haar uitspraak van 17 oktober 2007, ECLI:NL:RVS:2007:BB6843, onder 2.2.4. De grief slaagt. 2. Wat de vreemdeling verder heeft aangevoerd, leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het verder aangevoerde geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
3. De Afdeling ziet ambtshalve geen reden om de bewaring al vanaf een eerdere datum onrechtmatig te achten. Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Het beroep is gegrond. Omdat de maatregel van bewaring al is opgeheven, is een bevel tot opheffing niet nodig. De vreemdeling heeft wel recht op schadevergoeding (artikel 106, eerste lid, van de Vw 2000). Deze vergoeding wordt daarom aan de vreemdeling toegekend. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 23 november 2023 in zaak nr. NL23.35315;
III. verklaart het beroep gegrond;
IV. kent aan de vreemdeling een vergoeding toe van € 2.200,00 over de periode van 28 november 2023 tot en met 19 december 2023, ten laste van de Staat der Nederlanden, te betalen door de griffier van de Raad van State;
V. veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.625,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, voorzitter, en mr. N. Verheij en mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.W. Schippers, griffier.
w.g. Sevenster
voorzitter
w.g. Schippers
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 februari 2024
873