ECLI:NL:RVS:2024:5264

Raad van State

Datum uitspraak
18 december 2024
Publicatiedatum
18 december 2024
Zaaknummer
202304588/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bekostiging cursus internationaal georiënteerd voortgezet onderwijs door de minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs

Op 12 juli 2022 heeft de minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs de aanvraag van de Stichting Ceder Groep voor bekostiging van een cursus internationaal georiënteerd voortgezet onderwijs (IGVO) afgewezen. De Stichting Ceder Groep, verantwoordelijk voor meerdere christelijke scholen waaronder het Hermann Wesselink College (HWC) in Amstelveen, wilde naast regulier onderwijs ook IGVO aanbieden. De Stichting Esprit, die ook IGVO aanbiedt, heeft beroep ingesteld tegen deze afwijzing, vrezend voor de gevolgen voor haar eigen cursussen. De minister had in zijn afwijzing gesteld dat de AICS, een andere school, voldoende leerlingen voor de IGVO-cursus zou kunnen bedienen, wat leidde tot de conclusie dat er geen behoefte was aan een extra cursus op het HWC. Na bezwaar van de Stichting Ceder Groep heeft de minister op 8 juni 2023 zijn eerdere besluit herroepen en de aanvraag alsnog goedgekeurd, wat leidde tot een nieuw beroep van de Stichting Esprit. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 10 september 2024 behandeld. De Stichting Esprit betwistte de haalbaarheid van de cursus en de evenwichtige spreiding van IGVO-onderwijs. De Afdeling oordeelde dat de minister zijn besluiten voldoende had gemotiveerd en dat de belangen van de Stichting Esprit adequaat waren afgewogen. De Afdeling verklaarde het beroep van de Stichting Esprit ongegrond, waarmee de toewijzing van de aanvraag aan de Stichting Ceder Groep werd bevestigd.

Uitspraak

202304588/1/A2.
Datum uitspraak: 18 december 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de Stichting Esprit, gevestigd in Amsterdam,
appellante,
en
de minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs (hierna: de minister), thans: de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (hierna: de staatssecretaris),
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 12 juli 2022 heeft de minister de aanvraag van de Stichting Ceder Groep om een cursus internationaal georiënteerd voortgezet onderwijs in aanmerking te brengen voor bekostiging, afgewezen.
Bij besluit van 8 juni 2023 heeft de minister het door de Stichting Ceder Groep daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard, zijn besluit van 12 juli 2022 herroepen en de aanvraag toegewezen.
Tegen dit besluit heeft de Stichting Esprit beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De Stichting Ceder Groep heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 september 2024, waar de Stichting Esprit, vertegenwoordigd door [gemachtigden], bijgestaan door mr. J. Streefkerk en mr. D.H. Hoeksema, advocaten in Utrecht, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. M.Y. van Hattum, mr. R. el Kaddari en mr. A.V. Soganci, zijn verschenen. Voorts is ter zitting de Stichting Ceder Groep, vertegenwoordigd door [gemachtigden], bijgestaan door mr. J.M.P. Blom, advocaat in Lelystad, als partij gehoord.
Overwegingen
Inleiding
1.       De Stichting Ceder Groep is het bevoegd gezag van meerdere scholengemeenschappen in het voortgezet onderwijs op christelijke grondslag, waaronder het Hermann Wesselink College (hierna: HWC) in Amstelveen. Op het HWC wil zij, naast regulier Nederlandstalig onderwijs, bekostigde cursussen internationaal georiënteerd voortgezet onderwijs (hierna: IGVO) aanbieden.
2.       De Stichting Esprit is het bevoegd gezag van meerdere scholengemeenschappen in het voortgezet onderwijs, waar onder meer cursussen IGVO worden aangeboden. Relevant voor deze procedure zijn de Amsterdam International Community School (hierna: AICS), De Nieuwe Internationale School Esprit (hierna: DENISE) en de Amsterdam Liberal Arts & Sciences Academie (hierna: ALASCA). De Stichting Esprit heeft beroep ingesteld tegen de toewijzing van de aanvraag van de Stichting Ceder Groep, omdat zij vreest voor de gevolgen voor de door haar aangeboden cursussen IGVO. De Stichting Esprit betwist daartoe primair dat de minister redelijkerwijs kon aannemen dat de cursus IGVO aan het HWC door voldoende leerlingen zal worden bezocht en dat het aanbod daarvan past binnen het uitgangspunt van een evenwichtige landelijke spreiding.
3.       Onder het IGVO dat scholen al dan niet bekostigd kunnen aanbieden, vallen onder meer het International Baccalaureate Middle Years Programme (hierna: IB MYP), het International Baccalaureate Diploma Programme (hierna: IB DP) en het International Baccalaureate Career Programme (hierna: IB CP).
4.       De toepasselijke regels zijn opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Afwijzing van de aanvraag
5.       Bij besluit van 12 juli 2022 heeft de minister de aanvraag van de Stichting Ceder Groep afgewezen, omdat de AICS de potentiële leerlingen van de cursus IGVO in Amstelveen zou kunnen bedienen. De potentiële leerlingen van het HWC wonen binnen een redelijke afstand van de AICS als bedoeld in artikel 3, vierde lid, van de Beleidsregel IGVO 2021 (hierna: de Beleidsregel). De minister vond het daarom niet doelmatig en niet in het belang van een evenwichtige spreiding van het IGVO om ook een cursus IGVO aan het HWC in aanmerking te brengen voor bekostiging.
Toewijzing van de aanvraag
6.       Bij besluit op bezwaar van 8 juni 2023 heeft de minister de aanvraag alsnog toegewezen. Hij is daarbij uitgegaan van het bij de aanvraag overgelegde rapport van een haalbaarheidsonderzoek, uitgevoerd door economisch onderzoeks- en adviesbureau Decisio (hierna: Decisio). In dat onderzoek is rekening gehouden met de plaatsruimte voor leerlingen op bestaande scholen binnen het voedingsgebied die IGVO aanbieden. Een ‘voedingsgebied’ van een school is het gebied waar - potentiële - leerlingen van de school wonen. Voor de wijze waarop in het besluit van 12 juli 2022 rekening is gehouden met de plaatsruimte op bestaande IGVO-afdelingen, ziet de minister bij nadere beschouwing geen grond meer. De Stichting Ceder Groep heeft namelijk voldoende inzichtelijk gemaakt dat is voldaan aan de norm dat een IGVO-cursus binnen zes leerjaren zal worden gevolgd door ten minste 120 leerlingen. Omdat in het haalbaarheidsonderzoek rekening is gehouden met de plaatsruimte van de AICS van de Stichting Esprit is ook voldaan aan de voorwaarde van evenwichtige landelijke spreiding.
Beroep
Gedateerdheid haalbaarheidsonderzoek
7.       De Stichting Esprit betoogt dat de minister zijn besluit ten onrechte heeft gebaseerd op gegevens uit een haalbaarheidsonderzoek dat één jaar en acht maanden oud was. Vanwege het doorslaggevende belang van het rapport had de minister ten minste een aanvulling op of actualisatie van de gegevens in het rapport moeten laten opstellen.
7.1.    Decisio heeft op basis van gegevens van de jaren 2010-2019 een prognose gemaakt voor het aantal leerlingen in de jaren 2020-2032. Op grond van artikel 4, eerste lid, onder c, van de Beleidsregel, moet de minister beoordelen of redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de cursus IGVO binnen zes schooljaren zal worden bezocht door ten minste 120 leerlingen. Omdat in het rapport van Decisio een prognose is opgenomen tot en met 2032, dus tot en met negen jaar na het besluit van de minister van 8 juni 2023, mocht de minister uitgaan van het rapport. Dat het onderzoek ongeveer één jaar en acht maanden vóórdat de minister zijn besluit nam heeft plaatsgevonden, doet gezien die periode van negen jaar daarom zonder verdere aanknopingspunten voor twijfel niet af aan de relevantie van het onderzoek. De Stichting Esprit heeft verder geen concrete aanknopingspunten voor twijfel naar voren gebracht.
Het betoog slaagt niet.
Leerlingen van DENISE en ALASCA
8.       De Stichting Esprit betoogt dat in het haalbaarheidsonderzoek ten onrechte niet de scholen DENISE en ALASCA zijn betrokken. Net zoals is gedaan met de leerlingen van de AICS hadden ook de leerlingen die een cursus IGVO volgen aan DENISE of ALASCA in mindering gebracht moeten worden op het leerlingenpotentieel van het HWC. De Stichting Esprit wijst erop dat de scholen alle een vorm van IGVO aanbieden als bedoeld in artikel 1 van de Beleidsregel.
8.1.    Niet in geschil is dat de scholen DENISE en ALASCA een cursus IGVO aanbieden, namelijk IB DP. Die cursussen komen echter niet in aanmerking voor bekostiging als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Beleidsregel. Op grond daarvan komen namelijk alleen een cursus IB MYP en een cursus IB CP gezamenlijk of een cursus IB MYP en een cursus IB DP gezamenlijk in aanmerking voor bekostiging.
8.2.    In artikel 5 van de Beleidsregel is bepaald dat het bevoegd gezag van een school voorziet in zowel een onderbouw als een bovenbouw IGVO. Gelezen in samenhang met artikel 2, eerste lid, artikel 3, tweede lid, en artikel 4, eerste lid, onder c, van de Beleidsregel, ziet de Beleidsregel daarom op het aanbod van IGVO gedurende het gehele programma van het voortgezet onderwijs, dus onderbouw én bovenbouw. Door de combinatie van IB MYP en IB CP of IB MYP en IB DP kan IGVO doorlopend op de onder- en bovenbouw worden aangeboden. De minister heeft zich daarom redelijkerwijs op het standpunt kunnen stellen dat in de prognose terecht geen rekening is gehouden met leerlingen van scholen, zoals DENISE en ALASCA, waar alleen cursussen IB DP worden aangeboden.
8.3.    De Stichting Esprit heeft onvoldoende onderbouwd dat de minister de gevolgen van het besluit voor de scholen DENISE en ALASCA desalniettemin had moeten betrekken in zijn besluit. De minister heeft in dit verband terecht opgemerkt dat het onder meer onduidelijk is hoeveel leerlingen, als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Beleidsregel, de cursussen IB DP volgen aan de scholen DENISE en ALASCA. De Stichting Esprit heeft dit ook in beroep niet verder onderbouwd. De minister heeft daarom terecht de gevolgen van het besluit voor die scholen niet in zijn besluit betrokken.
8.4.    Het betoog slaagt niet.
Leerlingen van de AICS
9.       De Stichting Esprit betoogt dat Decisio een onjuiste berekeningsmethode heeft toegepast voor zover rekening is gehouden met de leerlingen van de AICS. Als gevolg hiervan klopt de berekening van het leerlingenpotentieel van het HWC niet en valt het lager uit.
9.1.    In de Beleidsregel, die gold ten tijde van de besluitvorming, is de specifieke berekeningsmethode van het leerlingenpotentieel niet voorgeschreven, noch hoe het begrip ‘redelijke afstand’ ingevuld moet worden. De minister heeft ter zitting toegelicht dat de berekeningsmethode en gehanteerde afstand per aanvraag kon verschillen.
9.2.    In het rapport van Decisio staat dat de AICS plaatsruimte heeft voor 1400 leerlingen voor een cursus IGVO. Ook staat daarin dat de leerlingen van een cursus IGVO van de AICS uit een ruimer gebied komen dan het voedingsgebied van het HWC. Op basis van publieke informatie was het volgens Decisio bekend dat 76% van de leerlingen van de AICS in het voedingsgebied van het HWC woont. In de berekening is daarom uitgegaan van 76% van de plaatsruimte van 1400 leerlingen van de AICS. Het is daarom aannemelijk dat er voor 1065 leerlingen uit het voedingsgebied van het HWC al voldoende plaatsruimte is op de AICS. Dat aantal is dan ook in mindering gebracht op het leerlingenpotentieel van het HWC. De Afdeling acht de toegepaste berekeningsmethode in dit geval navolgbaar en ziet geen aanleiding voor het oordeel dat in plaats daarvan de maximale capaciteit van de AICS van 1400 leerlingen, dat ziet op een groter gebied dan (een gedeelte van) het voedingsgebied van het HWC, in mindering gebracht had moeten worden op het leerlingenpotentieel. De minister heeft dus ook op dit punt redelijkerwijs kunnen uitgaan van het rapport van Decisio.
9.3.    Het betoog slaagt niet.
Evenwichtige spreiding en concurrentie
10.     De Stichting Esprit betoogt dat de minister de voorwaarde van een evenwichtige landelijke spreiding van het IGVO te beperkt heeft uitgelegd. Zij wijst erop dat de capaciteit van haar scholen voor IGVO nog niet volledig wordt benut. Ook leidt toewijzing van de aanvraag tot concurrentie tussen de scholen om onderwijzend personeel en leerlingen.
10.1.  Concurrentie om onderwijzend personeel vormt geen onderdeel van het toetsingskader voor bekostiging van cursussen IGVO als bedoeld in de Beleidsregel. Er was daarom geen aanleiding voor de minister om onderzoek te doen naar beschikbare docenten voor het IGVO op het HWC. De Stichting Esprit heeft in beroep ook niet onderbouwd dat er te weinig docenten beschikbaar zouden zijn.
10.2.  Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen over internationaal georiënteerd basisonderwijs, houdt het vereiste van een evenwichtige landelijke spreiding niet in dat concurrentie tussen scholen niet mogelijk moet zijn (vergelijk de uitspraak van 18 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2744). Uit het onderzoek van Decisio blijkt verder dat er een groot leerlingenpotentieel is voor IGVO-onderwijs in de regio van Amstelveen. Verder blijkt daaruit dat er voldoende leerlingenpotentieel is voor een cursus IGVO op het HWC. Voor de door de Stichting Esprit voorgestane uitleg van het uitgangspunt, dat erop neerkomt dat bestaande scholen die een cursus IGVO aanbieden binnen een redelijke afstand van de aanvrager volledig bezet moeten zijn voordat een nieuwe aanvraag ingewilligd mag worden, is geen steun te vinden in de Beleidsregel of de artikelsgewijze toelichting daarop.
10.3.  Het betoog slaagt niet.
Belangenafweging
11.     De Stichting Esprit betoogt dat de minister haar belangen niet heeft afgewogen tegen de belangen van de Stichting Ceder Groep. De minister gaat namelijk niet in op de negatieve gevolgen van het besluit voor de Stichting Esprit, terwijl zij door de minister wel is aangemerkt als belanghebbende.
11.1.  De minister heeft de Stichting Esprit in de gelegenheid gesteld om een zienswijze in te dienen over het bezwaar van de Stichting Ceder Groep. De Stichting Esprit heeft daarvan gebruik gemaakt. In het besluit op bezwaar van 8 juni 2023 is de minister ingegaan op de zienswijze, heeft hij die mede in aanmerking genomen voor zijn beoordeling en heeft hij van groot belang geacht dat in de prognose rekening is gehouden met de plaatsruimte van de AICS van de Stichting Esprit. De minister heeft de belangen van de Stichting Esprit daarom wel degelijk afgewogen.
Het betoog slaagt niet.
Evenredigheid
12.     De Stichting Esprit betoogt dat het besluit van de minister onevenredig nadelige gevolgen voor haar heeft. Zij heeft al geïnvesteerd in haar scholen op basis van de gerechtvaardigde verwachting dat er geen nieuwe school in Amstelveen voor bekostiging van IGVO in aanmerking zou worden gebracht.
12.1.  Zoals vastgesteld onder 11.1 heeft de minister de belangen van de Stichting Esprit afgewogen. In de prognose van het leerlingenpotentieel en in het besluit heeft de minister ook rekening gehouden met de voorgenomen uitbreiding van de plaatsruimte voor leerlingen die de cursus IGVO kunnen volgen aan de AICS. Dat de Stichting Esprit ervoor heeft gekozen investeringen te doen voor die uitbreiding is geen bijzondere omstandigheid op grond waarvan de minister had moeten afwijken van de Beleidsregel. De Stichting Esprit mocht er niet vanuit gaan dat de minister geen enkele aanvraag om bekostiging in de regio van Amsterdam, waar het leerlingenpotentieel voor IGVO groot is, zou toewijzen.
Het betoog slaagt niet.
Rechtszekerheidsbeginsel en motivering
13.     De Stichting Esprit betoogt dat de minister in zijn besluit op bezwaar een volstrekt tegenovergestelde uitleg van de toepasselijke voorwaarden geeft dan in zijn primaire besluit. De minister had daarom in de beslissing op bezwaar een ruimere, inhoudelijke uitleg moeten geven met meer toelichting.
13.1.  Ingevolge artikel 7:11, eerste lid, van de Awb, vindt op grondslag van het bezwaar een heroverweging van het primaire besluit plaats. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, bepaalt artikel 7:11, tweede lid, van de Awb slechts dat het bestuursorgaan, voor zover de heroverweging daartoe aanleiding geeft, het bestreden besluit herroept en voor zover nodig in de plaats daarvan een nieuw besluit neemt (zie de uitspraak van 24 november 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BO4842). Een algemene plicht voor het bestuursorgaan om bij herroeping in het besluit op bezwaar een uitdrukkelijk oordeel over de rechtmatigheid van het primaire besluit te geven, kan hieruit niet worden afgeleid.
13.2.  De Stichting Esprit heeft geen bezwaar gemaakt tegen het besluit van 12 juli 2022. In zijn besluit van 8 juni 2023 heeft de minister een heroverweging verricht waarmee de bezwaarmaker, de Stichting Ceder Groep, heeft bereikt wat zij beoogde. De minister heeft zijn besluit verder deugdelijk gemotiveerd, waarbij hij is ingegaan op de voorwaarden van de Beleidsregel en het door de Stichting Ceder Groep overgelegde rapport. De heroverweging die artikel 7:11, eerste lid, van de Awb voorschrijft is daarvoor bedoeld. Dat de minister niet uitdrukkelijk is ingegaan op de rechtmatigheid van zijn besluit van 12 juli 2022, wat inderdaad zou hebben bijgedragen aan begrip voor zijn heroverweging, doet niet af aan de deugdelijkheid van de motivering van zijn besluit van 8 juni 2023.
13.3.  Het betoog slaagt niet.
Conclusie
14.     Het beroep is ongegrond.
15.     De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W. den Ouden, voorzitter, en mr. B.P. Vermeulen en mr. G.O. van Veldhuizen, leden, in tegenwoordigheid van mr. O. van Loon, griffier.
w.g. Den Ouden
voorzitter
w.g. Van Loon
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 december 2024
284-1100
Bijlage
Toepasselijke regels
Wet voortgezet onderwijs 2020
[Geldend van 1-8-2022 t/m heden]
Artikel 12.20
1. Tenzij in dit hoofdstuk anders is bepaald, blijven de Wet op het voortgezet onderwijs en de daarop gebaseerde algemeen verbindende voorschriften zoals deze luidden onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip waarop die wet is vervallen, van toepassing op:
a. aanvragen die op grond van die wet of die voorschriften binnen de daarvoor gestelde termijn zijn ingediend bij Onze Minister en betrekking hebben op de periode voor het tijdstip waarop die wet is vervallen;
b. bezwaarschriften en beroepschriften die binnen de daarvoor geldende termijn zijn ingediend met betrekking tot die wet of die voorschriften en betrekking hebben op de periode voor het tijdstip waarop die wet is vervallen.
[…]
Wet op het voortgezet onderwijs
[Vervallen per 1-8-2022]
Artikel 75
1. Onze Minister kan in bijzondere gevallen cursussen voortgezet onderwijs, niet zijnde voorbereidend beroepsonderwijs, geheel of gedeeltelijk en voor een door hem te bepalen periode voor bekostiging in aanmerking brengen, indien naar zijn oordeel daaraan behoefte bestaat.
2. Onze Minister kan aan de bekostiging verplichtingen verbinden.
3. Onze Minister kan in verband met de in het eerste lid bedoelde bekostiging een bekostigingsplafond instellen. In dat geval worden bij ministeriële regeling regels over de verdeling vastgesteld.
4. Indien een cursus voortgezet onderwijs als bedoeld in het eerste lid voor bekostiging in aanmerking wordt gebracht, is artikel 6e van overeenkomstige toepassing.
Beleidsregel IGVO 2021
[Geldend van 23-11-2021 t/m 31-7-2022]
Artikel 1
In deze beleidsregel wordt verstaan onder:
[…]
cursus internationaal georiënteerd voortgezet onderwijs: IB CP, IB DP, IB MYP of een cursus die gericht is op het behalen van het IGCSE;
[…]
Artikel 2
1. Deze beleidsregel heeft betrekking op de wijze waarop de Minister gebruikmaakt van de bevoegdheid tot het voor bekostiging in aanmerking brengen van cursussen internationaal georiënteerd voortgezet onderwijs.
2. Voor bekostiging kunnen in aanmerking worden gebracht een cursus IB MYP en een cursus IB CP gezamenlijk of een cursus IB MYP en een cursus IB DP gezamenlijk.
Artikel 3
1. Het bevoegd gezag van een school dat in aanmerking wil komen voor bekostiging van de cursussen internationaal georiënteerd voortgezet onderwijs, dient daartoe een aanvraag in bij de Minister voor 1 november van het jaar voorafgaand aan het schooljaar waarvoor de bekostiging wordt gevraagd.
2. De aanvraag vermeldt de vestiging van de school waaraan het bevoegd gezag de cursussen internationaal georiënteerd voortgezet onderwijs wil gaan aanbieden en gaat vergezeld van een prognose waaruit blijkt dat de cursussen IB MYP en IB DP of IB MYP en IB CP zodra deze in alle leerjaren worden aangeboden, door ten minste 120 leerlingen zullen worden gevolgd, die voldoen aan de toelatingseisen als bedoeld in artikel 9, eerste lid.
3. De prognose heeft betrekking op het verwachte aantal leerlingen:
a. in het zesde en tiende schooljaar na de datum van de aanvraag, bedoeld in het eerste lid;
b. die wonen binnen een redelijke afstand van de vestiging van de school waar de cursussen internationaal georiënteerd voortgezet onderwijs zullen worden aangeboden.
4. De prognose heeft geen betrekking op leerlingen die binnen een redelijke afstand van een andere school wonen waar zij internationaal georiënteerd voortgezet onderwijs kunnen volgen en waar voldoende plaatsruimte beschikbaar is, of op leerlingen die buiten het Nederlandse grondgebied wonen.
5. Het afschrift van de aanvraag, bedoeld in het eerste lid, en de prognose, bedoeld in het derde lid, worden door het bevoegd gezag overgelegd aan het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waarin de cursussen internationaal georiënteerd voortgezet onderwijs zullen worden aangeboden. Het college kan op basis van deze documenten binnen vier weken een advies aan de Minister uitbrengen over de behoefte aan uitbreiding van het aanbod aan cursussen internationaal georiënteerd voortgezet onderwijs in de regio.
6. Indien het bevoegd gezag van een school die voor bekostiging van cursussen internationaal georiënteerd voortgezet onderwijs in aanmerking is gebracht, het aanbod van cursussen internationaal georiënteerd voortgezet onderwijs aan die school wil uitbreiden, volstaat een schriftelijke mededeling aan de Minister. Het bevoegd gezag:
a. doet deze mededeling uiterlijk 1 mei voorafgaand aan het schooljaar waarin met de nieuwe cursus internationaal georiënteerd voortgezet onderwijs wordt gestart; en
b. vermeldt hierin met welke cursus het aanbod wordt uitgebreid, de datum waarop met de desbetreffende cursus zal worden gestart alsmede de vestiging waar deze cursus zal worden aangeboden.
7. De aanvraag, bedoeld in het eerste lid, en de mededeling, bedoeld in het zesde lid, worden gestuurd aan het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, directie Voortgezet Onderwijs, Postbus 16375, 2500 BJ Den Haag.
Artikel 4
1. Bij beoordeling van de aanvraag overweegt de Minister of:
a. de school ten minste de schoolsoorten voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, bedoeld in artikel 7 van de wet, en hoger algemeen voortgezet onderwijs, bedoeld in artikel 8 van de wet, omvat;
b. dit past binnen het uitgangspunt van een evenwichtige landelijke spreiding van het internationaal georiënteerd voortgezet onderwijs; en
c. op basis van de prognose, bedoeld in artikel 3, tweede lid, en, voor zover van toepassing, het advies van de desbetreffende gemeente, bedoeld in artikel 3, vijfde lid, redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de cursussen internationaal georiënteerd voortgezet onderwijs gezamenlijk binnen zes schooljaren zullen worden bezocht door ten minste 120 leerlingen als bedoeld in artikel 9, eerste lid.
2. De Minister besluit voor 1 februari daaropvolgend op de aanvraag als bedoeld in artikel 3.
3. Indien cursussen internationaal georiënteerd voortgezet onderwijs voor bekostiging in aanmerking zijn gebracht, meldt het bevoegd gezag uiterlijk op 1 mei welke cursus of cursussen op 1 augustus daaropvolgend van start gaat respectievelijk gaan. Binnen twee maanden na die melding verstrekt de Minister een bekostigingsbeschikking aan het bevoegd gezag van de school.
4. Indien cursussen internationaal georiënteerd voortgezet onderwijs voor bekostiging in aanmerking zijn gebracht en niet binnen drie jaar na de datum waarop de bekostiging een aanvang had kunnen nemen met één van deze cursussen is gestart, vervalt de aanspraak op bekostiging.
Artikel 5
Het bevoegd gezag van een school voorziet in zowel een onderbouw als een bovenbouw internationaal georiënteerd voortgezet onderwijs.
Artikel 9
1. Tot een cursus IB MYP of een cursus IB CP en IB DP kan als leerling worden toegelaten degene die kan aantonen dat hij:
a. een andere dan de Nederlandse nationaliteit bezit en van wie ten minste een van de ouders, voogden of verzorgers voor een tijdelijke periode in Nederland of een grensgebied van Nederland werkzaam is;
b. de Nederlandse nationaliteit bezit en twee jaar of langer in het buitenland onderwijs heeft genoten vanwege het feit dat ten minste een van de ouders, voogden of verzorgers voor een bepaalde tijd in het buitenland werkzaam was; of
c. de Nederlandse nationaliteit bezit en van wie ten minste een van de ouders, voogden of verzorgers blijkens een schriftelijke verklaring van de werkgever binnen twee jaar na het tijdstip van toelating voor ten minste twee jaar in het buitenland werkzaam zal zijn, en die in die periode bij deze ouder, voogd of verzorger zal wonen.
[…]