202303989/1/R1.
Datum uitspraak: 18 december 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant] en anderen, allen wonend in Reuver, gemeente Beesel,
appellanten,
en
het college van burgemeester en wethouders van Beesel,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 9 mei 2023 heeft het college het wijzigingsplan "Bedrijventerrein Roversheide" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] en anderen hebben een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op zitting behandeld op 29 november 2024, waar [appellant] en anderen, in de persoon van [appellant] en bijgestaan door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door A.G.J. van Loon en S.L.T Peeters, zijn verschenen. Verder is op zitting Dohmen Holding B.V., vertegenwoordigd door [partij], als partij gehoord.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet (hierna: Ow) en de Invoeringswet Omgevingswet (hierna: Iw Ow) in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Iw Ow blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een wijzigingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Ow ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het wijzigingsplan onherroepelijk is.
Het ontwerpplan is op 22 september 2022 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro), zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.
Inleiding
2. Het voorliggende wijzigingsplan heeft betrekking op de uitbreiding van het bedrijventerrein Roversheide dat ligt aan de zuidzijde van de kern Reuver in de gemeente Beesel. Het plangebied ligt ten zuiden van het bestaande bedrijventerrein en ten oosten van de [locatie 1]. Gebruik is gemaakt van de in artikel 39.8 van de regels van het bestemmingsplan "Bebouwde gebieden, veegplan 2019" opgenomen wijzigingsbevoegdheid. In totaal worden vier bedrijfskavels gerealiseerd met per kavel een omvang van ruim 8.000 m² tot 30.000 m². Het bedrijventerrein zal voornamelijk ruimte bieden aan lokale bedrijven met een maximale milieucategorie van 3.2. [appellant] en anderen wonen direct tegenover het plangebied. Zij vrezen onder meer voor geluidhinder als gevolg van de verkeerstoename op de [locatie 1] en aantasting van hun uitzicht.
Toetsingskader
3. Met het bestaan van de wijzigingsbevoegdheid in een bestemmingsplan mag de planologische aanvaardbaarheid van de nieuwe bestemming binnen het gebied waarover de wijzigingsbevoegdheid gaat in beginsel als een gegeven worden beschouwd als is voldaan aan de in het bestemmingsplan gestelde wijzigingsvoorwaarden. Dit neemt niet weg dat het bij het vaststellen van een wijzigingsplan gaat om een bevoegdheid en niet om een plicht. Het feit dat is voldaan aan de wijzigingsvoorwaarden die in een bestemmingsplan zijn opgenomen, doet niets af aan de plicht van het college om in de besluitvorming over de vaststelling van een wijzigingsplan ook na te gaan of uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening, gelet op de betrokken belangen, wijziging van de oorspronkelijke bestemming gerechtvaardigd is.
Procedureel
4. Allereerst stellen [appellant] en anderen dat de ruimtelijke onderbouwing van het wijzigingsplan niet onafhankelijk tot stand is gekomen, omdat deze onderbouwing maar ook de daaraan ten grondslag gelegde onderzoeksrapporten zijn opgesteld in opdracht van de initiatiefnemers van het plan.
4.1. De enkele omstandigheid dat het wijzigingsplan in opdracht van de initiatiefnemers is opgesteld en voor de onderbouwing is voorzien van in opdracht van de initiatiefnemers opgestelde onderzoeksrapporten, biedt geen grondslag voor het oordeel dat het college niet van de ruimtelijke onderbouwing hiervan heeft mogen uitgaan. Dat onderzoeken zijn uitgevoerd in opdracht van de initiatiefnemers van een project, is naar het oordeel van de Afdeling geen reden om op voorhand te twijfelen aan de juistheid en de objectiviteit van de inhoud van die onderzoeken. De Afdeling ziet daarom in wat [appellant] en anderen hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat het college de ruimtelijke onderbouwing en de rapporten van de geraadpleegde onderzoeksbureaus niet aan het besluit tot vaststelling van het wijzigingsplan ten grondslag heeft mogen leggen.
Het betoog slaagt niet.
5. [appellant] en anderen voeren verder aan dat zij ten onrechte niet mondeling zijn gehoord, terwijl zij daar wel in hun ingediende zienswijze om hebben gevraagd.
5.1. Het besluit tot vaststelling van het wijzigingsplan is voorbereid met toepassing van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). In overeenstemming met deze procedure is een ieder in de gelegenheid gesteld om een zienswijze over het ontwerpplan naar voren te brengen. [appellant] en anderen hebben een schriftelijke zienswijze naar voren gebracht. Deze zienswijze is beantwoord in de Nota van zienswijzen. Voor zover [appellant] en anderen erop wijzen dat zij ten onrechte niet in de gelegenheid zijn gesteld hun zienswijze over het ontwerpplan tijdens een hoorzitting nader toe te lichten, overweegt de Afdeling dat daartoe ook geen verplichting bestaat. De uniforme openbare voorbereidingsprocedure voorziet er namelijk niet in dat degenen die zienswijzen naar voren hebben gebracht worden gehoord of dat zij een nadere mondelinge of schriftelijke toelichting op hun zienswijzen mogen geven.
Het betoog slaagt niet.
6. Ook voeren [appellant] en anderen aan dat pas op 15 mei 2023 - en daarmee buiten alle termijnen - door het college is gereageerd op de door hen ingediende zienswijze.
6.1. Artikel 3.9a, eerste lid, van de Wro luidt: "Op de voorbereiding van een wijziging of uitwerking van een bestemmingsplan is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing, met dien verstande dat burgemeester en wethouders binnen acht weken na afloop van de termijn van terinzageligging omtrent de uitwerking of wijziging besluiten. Op het besluit tot vaststelling van een wijziging of uitwerking van een bestemmingsplan is artikel 3.8, derde lid, van overeenkomstige toepassing."
6.2. Het ontwerpbestemmingsplan heeft tot en met 2 november 2022 ter inzage gelegen. De in artikel 3.9, eerste lid, van de Wro opgenomen termijn van acht weken verliep op 28 december 2022, terwijl het college pas op 9 mei 2023 een besluit heeft genomen. [appellant] en anderen hebben dus terecht aangevoerd dat de beslistermijn is overschreden. Dit betekent echter niet dat het college na het verstrijken van de termijn niet meer bevoegd was het wijzigingsplan vast te stellen. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 27 juli 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BR3399, onder 2.4.1. Dit betoog slaagt daarom niet. Inhoudelijk
7. [appellant] en anderen betogen dat ten tijde van de vaststelling van het wijzigingsplan geen beeldkwaliteitsplan was vastgesteld dat onderdeel uitmaakte van de gemeentelijke welstandsnota. Anders dan het college meent, laat het plan dan ook toe dat er één enorm bedrijfsgebouw kan worden gerealiseerd met een ononderbroken gevel langs de [locatie 1]. Verder is volgens hen niet voorzien in een groenzone die maar voor 50% mag worden bebouwd, omdat aan de desbetreffende gronden de bestemming "Bedrijventerrein" is toegekend.
7.1. Uit de verbeelding blijkt dat aan het overgrote deel van de gronden in het plangebied de bestemming "Bedrijventerrein" is toegekend met de aanduiding "bouwvlak". Aan een strook grond van oost naar west in ongeveer het midden van het plangebied is naast deze bestemming ook de functieaanduiding "ontsluiting" toegekend. Die strook heeft niet de aanduiding "bouwvlak". Aan een strook grond van ongeveer 10 m breed die langs de gehele westzijde van het plangebied loopt, is naast de bestemming "Bedrijventerrein" en de aanduiding "bouwvlak" ook de aanduiding "maximum bebouwingspercentage 50%" toegekend. Aan de overige gronden met de bestemming "Bedrijventerrein" en de aanduiding "bouwvlak" is de aanduiding "maximum bebouwingspercentage 80%" toegekend. Ten westen van bovengenoemde strook grond van ongeveer 10 m breed is aan een strook grond van ongeveer 15 m breed de bestemming "Groen" toegekend.
Artikel 3.1 van de planregels luidt: "De voor ‘Bedrijventerrein’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. maximaal 4 bedrijven die zijn genoemd in Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten […];
b. ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting' uitsluitend een verkeersontsluiting;
[…];
i. groenvoorzieningen;
[…]."
Artikel 3.2.1, onder b, luidt: "Het bebouwingspercentage bedraagt ten hoogste het ter plaatse van de aanduiding 'maximaal bebouwingspercentage' op de verbeelding weergegeven percentage."
Artikel 4.1 luidt: "De voor ‘Groen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. plantsoenen en groenstroken;
b. bermen en beplantingen;
[…];
d. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
[…]."
Artikel 4.2.1 luidt: "Op deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd"
7.2. In paragraaf 2.3 van de plantoelichting staat dat op deze uitbreidingslocatie vier bedrijfskavels zijn beoogd met een bruto kavelgrootte van respectievelijk ongeveer 10.000 m², 8.580 m², 10.770 m² en
30.335 m². Het netto uitgeefbaar terrein zal om en nabij 4,76 hectare zijn. De kavels zijn beoogd voor lokale ondernemers. In het kader van de beeldkwaliteit is aan de wegzijde een bebouwingsvrije groenzone van 15 m diep voorzien. Binnen deze groenstrook worden waterbuffers gerealiseerd voor de berging van het hemelwater. Aansluitend volgt een zone van 10 m diep die groen wordt ingericht en die voor maximaal 50% mag worden bebouwd. De rest van het bedrijventerrein mag voor maximaal 80% worden bebouwd. Deze paragraaf wordt als onderdeel van de Welstandsnota vastgesteld. Zo geldt het als juridisch toetsingskader voor omgevingsvergunningaanvragen, aldus de plantoelichting.
7.3. Het college heeft naar het oordeel van de Afdeling geen beeldkwaliteitsplan voorafgaand aan het wijzigingsplan hoeven vaststellen nu in de Wro of in een ander wettelijk voorschrift geen bepaling staat die het college daartoe verplicht (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 20 september 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3558, onder 4.2). Overigens heeft het college op zitting toegelicht dat de raad op 5 juni 2023 - en dus slechts enkele weken na vaststelling van het wijzigingsplan - heeft besloten de beeldkwaliteitsparagraaf uit de plantoelichting van het wijzigingsplan vast te stellen als bijlage bij de gemeentelijke welstandsnota "Visie welstandsbeleid gemeente Beesel". De Afdeling stelt verder vast dat, anders dan [appellant] en anderen vrezen, het plan het niet mogelijk maakt dat er in het plangebied één groot bedrijfsgebouw kan worden gerealiseerd met een ononderbroken gevel langs de [locatie 1]. De functieaanduiding "ontsluiting" doorsnijdt immers het plangebied en de gronden met die functieaanduiding zijn op grond van artikel 3.1, onder b, van de planregels uitsluitend bestemd voor een verkeersontsluiting. Daar mag dus geen bebouwing komen.
De Afdeling stelt verder vast dat de strook grond van ongeveer 10 m breed die langs de gehele westzijde van het plangebied loopt en waaraan naast de bestemming "Bedrijventerrein" en de aanduiding "bouwvlak" ook de aanduiding "maximum bebouwingspercentage 50%" is toegekend, anders dan [appellant] en anderen vrezen, op grond van artikel 3.2.1, onder b, van de planregels slechts voor 50% en dus niet geheel mag worden bebouwd. Verder zijn op grond van artikel 3.1, onder i, van de planregels op gronden met de bestemming "Bedrijventerrein" ook groenvoorzieningen toegestaan. Het plan maakt het dus mogelijk dat deze strook van 10 m groen wordt ingericht.
Het betoog slaagt niet.
8. [appellant] en anderen betogen verder dat de bedrijfsbebouwing niet passend is in de omgeving, omdat deze bebouwing geen nette uitstraling heeft.
8.1. Uit de verbeelding volgt dat aan de gronden waaraan de bestemming "Bedrijventerrein" met de aanduiding "bouwvlak" is toegekend ook de aanduidingen "maximum bouwhoogte 10 m" en "maximum goothoogte 10 m" zijn toegekend.
Artikel 3.2.2 van de planregels luidt: "Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen en overkappingen ten dienste van bedrijven gelden de volgende bepalingen:
a. De afstand van bedrijfsgebouwen en overkappingen ten dienste van bedrijven tot perceelsgrenzen moet minimaal 3 m zijn.
b. De goothoogte mag niet meer zijn dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximum goothoogte (m)' is aangegeven.
c. De bouwhoogte mag niet meer zijn dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)’ is aangegeven."
8.2. De Afdeling stelt vast dat op het overgrote deel van het direct ten noorden van het plangebied gelegen bestaande bedrijventerrein ook bebouwing is toegestaan met een goot- en bouwhoogte van 10 m, zodat de in het voorliggende plan toegestane goot- en bouwhoogte van 10 m niet uitzonderlijk is. Verder staat vast dat tussen de [locatie 1], ten westen waarvan de woningen van [appellant] en anderen liggen, en de gronden met de bestemming "Bedrijventerrein" en de aanduiding "bouwvlak" een bebouwingsvrije groenzone van 15 m diep wordt gerealiseerd. Het college heeft toegelicht dat deze zone groen zal worden ingericht en dat daar ook waterbuffers worden gerealiseerd voor de berging van hemelwater. Ook blijven de bestaande bomen naast het fietspad dat parallel ligt aan de [locatie 1] gehandhaafd. Bovendien ligt aansluitend aan de groenzone een strook grond met een breedte van 10 m die slechts voor 50% mag worden bebouwd, zodat op elke kavel de bedrijfsbebouwing aan de zijde van de [locatie 1] niet uit één lange gevel zal bestaan. Gelet op het voorgaande bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het college de voorziene bedrijfsbebouwing niet passend mocht achten in de omgeving of niet mocht concluderen dat met deze bebouwing geen onaanvaardbare afbreuk wordt gedaan aan het straatbeeld.
Voor zover [appellant] en anderen op zitting nog hebben aangegeven dat ook door de gekozen kleur van de voorziene bedrijfsbebouwing afbreuk wordt gedaan aan het straatbeeld, overweegt de Afdeling dat een wijzigingsplan niet is bedoeld om de exacte uitvoering van de bedrijfsbebouwing te regelen. Bij de verlening van de omgevingsvergunning voor het bouwen van de bedrijfsbebouwing zullen de aspecten als het uiterlijk en het materiaalgebruik van de bebouwing in het kader van welstand worden betrokken.
Het betoog slaagt niet.
9. Verder voeren [appellant] anderen aan dat voor het berekenen van de toekomstige geluidsbelasting als gevolg van het wegverkeer in het door K+ Adviesgroep opgestelde rapport "Bedrijventerrein Roverheide Reuver Onderzoek geluid en lucht ruimtelijke onderbouwing" van 13 juli 2022 (hierna: het akoestisch rapport), welk rapport als bijlage 3 bij de plantoelichting is gevoegd, geen rekening is gehouden met de toekomstige bebouwing in het plangebied. Volgens hen is vanwege de gevelreflectie op die bebouwing de toename van de geluidsbelasting dan ook hoger dan 1,16 dB, zodat bij hun woningen geen sprake meer is van een goed woon- en leefklimaat. Zij voeren verder aan dat de bestaande akoestische situatie bij hun woningen onzorgvuldig is bepaald, omdat er geen geluidmetingen hebben plaatsgevonden.
9.1. In paragraaf 2.1 van het akoestisch rapport staat dat er onderzoek is gedaan naar onder meer het wegverkeerslawaai. Reden is dat de akoestisch maatgevende woningen zijn gelegen aan de [locatie 1]/[locatie 3] aan de overzijde van het nieuwe bedrijventerrein. In het kader van de ruimtelijke afweging is de toename van de geluidsbelasting vanwege wegverkeerslawaai op deze woningen bepaald. Bij het onderzoek is gebruik gemaakt van een door de opdrachtgever ter beschikking gestelde situatietekening. Kavels 3 en 4 krijgen een directe ontsluiting op de [locatie 1] tussen beide percelen. Kavels 1 en 2 worden ontsloten via de Bergerhofweg. Voor wat betreft de verkeersafwikkeling is er in het onderzoek van uitgegaan dat 75% van de verkeersgeneratie naar het zuiden richting A73 zal rijden en de overige 25% naar het noorden zal rijden. De bebouwingshoogten van de aanwezige gebouwen, verhardingsovergangen en dergelijke zijn bepaald met behulp van Google Earth.
In tabel 2.7 is een overzicht opgenomen van de rekenresultaten. Uit die tabel volgt dat vanwege de verkeersaantrekkende werking van het wijzigingsplan de geluidsbelasting op de woningen van [appellant] en anderen zal toenemen met ten hoogste 1,16 dB. Hierdoor is geen sprake van een reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder (hierna: Wgh). Deze toename is gering en nauwelijks met het gehoor waarneembaar, aldus het akoestisch rapport.
9.2. Niet in geschil is dat in het model dat in het akoestisch rapport is gebruikt bij het berekenen van de toekomstige geluidsbelasting als gevolg van het wegverkeer, de toekomstige bebouwing in het plangebied niet is opgenomen. Het college heeft echter door K+ Adviesgroep aanvullend akoestisch onderzoek laten verrichten.
In het door K+ Adviesgroep opgestelde rapport "Bedrijventerrein Roverheide Reuver, Invloed bebouwing" van 23 oktober 2023 (hierna: het aanvullend akoestisch rapport) staat dat het bestaande akoestisch model is uitgebreid met de toekomstige bebouwing en met de groenstrook voor die bebouwing. Hiervoor zijn de afmetingen van het maximale bouwvlak aangehouden met een hoogte van 10 m boven maaiveld. Omdat de exacte locatie van de bebouwing niet bekend is, is geen rekening gehouden met de 10 m diepe zone waarin 50% van het bouwvlak mag worden bebouwd: uitgegaan is van 100% van de oppervlak van het bouwvlak. In tabel 1 is een overzicht opgenomen van de rekenresultaten. Uit die tabel volgt dat vanwege de verkeersaantrekkende werking van het wijzigingsplan de gevelbelasting op de woningen van [appellant] en anderen zal toenemen met ten hoogste 1,39 dB. De toename blijft dus nog steeds onder de 2 dB waardoor geen sprake is van een reconstructie in de zin van de Wgh.
9.3. De Afdeling overweegt dat de omstandigheid dat het aanvullend akoestisch onderzoek is gebaseerd op berekeningen en niet op geluidmetingen niet betekent dat het aanvullend akoestisch onderzoek onzorgvuldig is. De toekomstige geluidsbelasting kan alleen worden bepaald door berekeningen en het is niet ongebruikelijk dat dan ook voor de bestaande akoestische situatie wordt volstaan met een bureauonderzoek en berekeningen (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 28 juni 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2486, onder 15.1). Uit pagina 2 van het aanvullend akoestisch onderzoek in samenhang bezien met paragraaf 2.2 van het akoestisch onderzoek volgt dat het akoestisch model is opgesteld met het softwarepakket WinHavik. Dit pakket gebruikt de rekenharten als ontwikkeld door Royal Haskoning. [appellant] en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat de berekende waarden geen representatief beeld geven van de bestaande geluidsbelasting bij de meetpunten. Voor zover [appellant] en anderen op zitting hebben gesteld dat bij de woning aan de [locatie 1], anders dan bij de woning aan de [locatie 2], ten onrechte geen meetpunten aan de zijkant van de woning zijn opgenomen, overweegt de Afdeling als volgt. Uit het aanvullend akoestisch rapport volgt dat voor de woning aan de [locatie 1] twee meetpunten zijn opgenomen aan de voorzijde van de woning, één op 1,5 m hoogte en één op 5 m hoogte. Voor de woning aan de [locatie 2] zijn zowel aan de voor- en achterkant als ook aan de zijkant van de woning meetpunten opgenomen. Het college heeft op zitting toegelicht dat de woning aan de [locatie 2] bijna haaks op de [locatie 1] staat, terwijl de woning aan de [locatie 1] anders is georiënteerd en met de voorzijde geheel aan de [locatie 1] ligt. Dat betekent volgens het college dat bij de woning aan de [locatie 1], anders dan bij de woning aan de [locatie 2], de hoogste geluidsbelasting vanwege de verkeersaantrekkende werking altijd op de voorgevel van de woning zal plaatsvinden en dat er dus geen meetpunt aan de zijkant van de woning hoeft te worden opgenomen. Deze toelichting acht de Afdeling niet onjuist.
De Afdeling overweegt dat [appellant] en anderen verder geen omstandigheden naar voren hebben gebracht die erop wijzen dat aan het aanvullend akoestisch rapport zodanige gebreken kleven of dat dit zodanige leemtes in kennis vertoont, dat het college zich daarop niet heeft kunnen baseren. Nu ook in het aanvullend akoestisch rapport geconcludeerd wordt dat vanwege de verkeersaantrekkende werking de toename van de geluidsbelasting op onder meer de woningen van [appellant] en anderen zodanig gering zal zijn dat dit voor het menselijk gehoor nauwelijks waarneembaar zal zijn, is de Afdeling van oordeel dat het college zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat het wijzigingsplan in zoverre niet leidt tot een uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening onaanvaardbare toename van geluidhinder.
Voor zover [appellant] en anderen er op hebben gewezen dat op de [locatie 1] de maximale snelheid nu al vaak wordt overschreden en dat dit door de toename van de hoeveelheid verkeer alleen nog maar vaker zal plaatsvinden waardoor ook de geluidsoverlast zal toenemen, overweegt de Afdeling dat dit een kwestie van handhaving betreft die niet van belang is bij beoordeling van het wijzigingsplan.
Het betoog slaagt niet.
10. Verder voeren [appellant] en anderen aan dat het realiseren van bebouwing met een hoogte van 10 m leidt tot een ernstige aantasting van hun uitzicht. Zij hebben er bewust voor gekozen om in een groen gebied te gaan wonen waar weinig tot geen bebouwing is. [appellant] en anderen vrezen in dat kader ook voor waardedaling van hun woningen.
10.1. De Afdeling overweegt dat, omdat de gronden in het plangebied op dit moment nog onbebouwd zijn, enige aantasting van het woongenot van [appellant] en anderen door het realiseren van de bedrijfsbebouwing niet uit te sluiten is. In dat verband acht de Afdeling echter van belang dat de kortste afstand van de woningen van [appellant] en anderen tot de gronden met de bestemming "Bedrijventerrein" en de aanduiding "bouwvlak" ongeveer 38 m bedraagt en dat geen blijvend recht op uitzicht bestaat. Verder is van belang dat, zoals hiervoor onder 8.2 al is overwogen, tussen de woningen van [appellant] en anderen en de gronden met de bestemming "Bedrijventerrein" en de aanduiding "bouwvlak" een bebouwingsvrije groenzone van 15 m diep wordt gerealiseerd. Gelet op deze omstandigheden heeft het college zich naar het oordeel van de Afdeling op het standpunt kunnen stellen dat het plan in zoverre niet leidt tot een onaanvaardbare aantasting van het uitzicht van [appellant] en anderen.
Wat de eventueel nadelige invloed van het wijzigingsplan op de waarde van de woningen van [appellant] en anderen betreft, bestaat geen aanleiding voor de verwachting dat die waardevermindering zo groot zal zijn dat het college bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan het heeft gedaan.
Het betoog slaagt niet.
11. Verder betogen [appellant] en anderen dat het college met twee maten meet, omdat het in het verleden geen medewerking heeft willen verlenen aan het bouwen van een garage voor (kleinschalig) bedrijfsmatig gebruik op het perceel [locatie 2]. Van de zijde van de gemeente is toen aangegeven dat op gronden met de bestemming "Agrarisch - Onbebouwd" absoluut geen bebouwing mocht worden opgericht, terwijl het voorliggende wijzigingsplan nu juist wel voorziet in bedrijfsbebouwing op gronden met deze bestemming.
11.1. Over de door [appellant] en anderen gemaakte vergelijking met de situatie op het perceel [locatie 2] heeft het college zich op het standpunt gesteld dat deze situatie verschilt van de aan de orde zijnde situatie. In het ter plaatse geldende bestemmingsplan is aan het deel van dit perceel waarop de eigenaar in het verleden een garage wilde bouwen - net als aan de gronden in het plangebied - de bestemming "Agrarisch - Onbebouwd" toegekend. Dat betekent dat daar geen gebouwen mogen worden gebouwd. Voor de gronden in het plangebied is echter ook een wijzigingsbevoegdheid opgenomen op grond waarvan het college bevoegd is een wijzigingsplan vast te stellen dat voorziet in wijziging van deze bestemming in een bestemming op grond waarvan bedrijfsbebouwing wel mag worden opgericht. Een dergelijke wijzigingsbevoegdheid is niet opgenomen voor het perceel [locatie 2]. Gelet op wat [appellant] en anderen hebben aangevoerd is de Afdeling van oordeel dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de situatie die [appellant] en anderen hebben genoemd niet op één lijn kan worden gesteld met de situatie die nu aan de orde is.
Voor zover [appellant] en anderen op zitting een nieuw bouwplan aan de orde hebben gesteld, overweegt de Afdeling dat het college te kennen heeft gegeven dat het [appellant] en anderen altijd vrij staat om bij de gemeente een principeverzoek of een verzoek tot informatie in te dienen om een dergelijk bouwplan te bespreken.
Het betoog slaagt niet.
12. [appellant] en anderen hebben ten slotte in hun nader stuk van 15 november 2024 nog aangevoerd dat het wijzigingsplan zal leiden tot leegstand van bedrijfsbebouwing.
12.1. Behalve in geschillen waarin de wet het niet toestaat, kunnen ook na afloop van de beroepstermijn en, als die termijn is gegeven, na de termijn als bedoeld in artikel 6:6 van de Awb, nieuwe gronden worden ingediend. Deze mogelijkheid wordt begrensd door de goede procesorde. De goede procesorde laat het indienen van een nieuwe beroepsgrond niet toe als andere partijen onvoldoende op die beroepsgrond kunnen reageren of de goede voortgang van de procedure daardoor op andere wijze wordt belemmerd.
12.2. De Afdeling stelt vast dat dit betoog voor het eerst in het nadere stuk van 15 november 2024 naar voren is gebracht, welk stuk op 19 november 2024 bij de Afdeling is ingekomen. De Afdeling ziet aanleiding om dit betoog bij de beoordeling van het bestreden besluit buiten beschouwing te laten. Hierbij is van belang dat de andere partijen door het in deze fase van de procedure inbrengen van dit betoog zijn belemmerd om hierop adequaat te reageren.
Conclusie
13. Het beroep is ongegrond.
14. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H.J.M. Besselink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.J.G. Driessen, griffier.
w.g. Besselink
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Driessen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 december 2024
634