ECLI:NL:RVS:2024:4823

Raad van State

Datum uitspraak
25 november 2024
Publicatiedatum
25 november 2024
Zaaknummer
202305798/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel voor vreemdeling

Op 19 april 2023 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid de aanvraag van een vreemdeling voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen. De vreemdeling heeft hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank, die op 1 september 2023 het beroep gegrond verklaarde en het besluit van de staatssecretaris vernietigde. De rechtbank bepaalde dat de staatssecretaris een nieuw besluit moest nemen met inachtneming van de uitspraak. De staatssecretaris heeft vervolgens hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

In het hoger beroep heeft de staatssecretaris betoogd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het aan de minister is om aannemelijk te maken dat de vreemdeling bij terugkeer naar Syrië geen reëel risico op ernstige schade loopt. De minister stelt dat de bewijslast bij de vreemdeling ligt, maar de rechtbank heeft dit niet onderkend. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in eerdere uitspraken bevestigd dat de bewijslast inderdaad bij de vreemdeling ligt.

De Raad van State heeft de grieven van de minister beoordeeld, maar oordeelt dat deze niet leiden tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De rechtbank heeft een motiveringsgebrek geconstateerd, maar dit kan eenvoudig worden hersteld. De Raad van State bevestigt de uitspraak van de rechtbank en veroordeelt de minister tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 875,00 zijn vastgesteld, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Uitspraak

202305798/1/V2.
Datum uitspraak: 25 november 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de minister van Asiel en Migratie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 1 september 2023 in zaak nr. NL23.12717 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de minister.
Procesverloop
Bij besluit van 19 april 2023 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 1 september 2023 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van de uitspraak.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. S. Coenen, advocaat in Utrecht, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Overwegingen
De eerste grief
1.       De eerste grief is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat het aan de minister is om aannemelijk te maken dat de vreemdeling bij terugkeer naar Syrië geen reëel risico op ernstige schade loopt. Volgens de minister rust de bewijslast niet op hem, maar op de vreemdeling en dat heeft de rechtbank niet onderkend.
1.1.    In de uitspraak van 14 augustus 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3175, heeft de Afdeling geoordeeld dat de minister in zijn beleid, neergelegd in paragraaf C7/33.4.4 van de Vc 2000 ten tijde van belang, uitgaat van een juiste bewijslastverdeling in de individuele beoordeling van het reële risico op ernstige schade voor vreemdelingen met de Syrische nationaliteit die na een eerder vertrek uit Syrië opnieuw naar en van dat land zijn gereisd, de zogenoemde teruggekeerde Syriërs. Ook volgt uit die uitspraak dat de bewijslast bij de vreemdeling en niet bij de minister ligt. Dat heeft de rechtbank niet onderkend.
1.2.    De klacht in de eerste grief is daarom terecht voorgedragen, maar de grief kan, gelet op wat hierna wordt overwogen, niet leiden tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank.
De tweede grief
2.       Wat de minister in zijn tweede grief heeft aangevoerd over de individuele feiten en omstandigheden in deze zaak, leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift in zoverre geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
2.1.    De rechtbank heeft namelijk een zorgvuldigheids- of motiveringsgebrek geconstateerd. De minister komt daartegen in hoger beroep op terwijl dat gebrek zich (los van de vraag wat de uitkomst van de nieuwe besluitvorming moet zijn) eenvoudig laat herstellen.
Conclusie
3.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De minister moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.       veroordeelt de minister van Asiel en Migratie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 875,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. J.J.W.P. van Gastel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.D. Salverda, griffier.
w.g. Van Gastel
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Salverda
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 25 november 2024
992