ECLI:NL:RVS:2024:4765

Raad van State

Datum uitspraak
20 november 2024
Publicatiedatum
20 november 2024
Zaaknummer
202207194/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verzoek om rectificatie en vernietiging van politiegegevens uit de Basisvoorziening Handhaving

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 1 november 2022, waarin het beroep van [appellant] tegen het besluit van de korpschef van politie van 13 juli 2020 gegrond werd verklaard. De korpschef had het verzoek van [appellant] om rectificatie, verwijdering of vernietiging van gegevens uit de Basisvoorziening Handhaving (BVH) afgewezen. De BVH is een registratiesysteem dat door de politie wordt gebruikt voor het registreren van incidenten en aangiftes. [appellant] verzocht om rectificatie van twee registraties: een uit 2015, waarbij hij staande werd gehouden zonder geldig vervoersbewijs, en een uit 2017, waarbij hij werd staande gehouden naar aanleiding van een melding van een verdachte situatie. De rechtbank oordeelde dat de korpschef onterecht had gehandeld door het verzoek af te wijzen, maar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelt in hoger beroep dat de rechtbank buiten de omvang van het geschil is getreden. De Afdeling vernietigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep van [appellant] ongegrond, waardoor het besluit van de korpschef in stand blijft. Tevens wordt het verzoek om schadevergoeding afgewezen, omdat de korpschef niet in strijd met de wet heeft gehandeld. De Afdeling concludeert dat de registraties in de BVH rechtmatig zijn en dat er geen reden is voor rectificatie of vernietiging van de gegevens.

Uitspraak

202207194/1/A3
Datum uitspraak: 20 november 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 1 november 2022 in zaak nr. 21/1193 in het geding tussen:
[appellant]
en
de korpschef van politie (hierna: de korpschef).
Procesverloop
Bij besluit van 13 juli 2020 heeft de korpschef een verzoek van [appellant] op grond van artikel 28 van de Wet politiegegevens (hierna: Wpg) om rectificatie, verwijdering dan wel vernietiging van gegevens uit de Basisvoorziening Handhaving (hierna: BVH) afgewezen.
Bij uitspraak van 1 november 2022 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 15 januari 2021 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand blijven.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De korpschef heeft de Afdeling verzocht om toepassing van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) ten aanzien van geheime stukken.
Bij beslissing van 16 mei 2023 heeft de geheimhoudingskamer van de Afdeling het verzoek toegewezen voor zover het gegevens van derden betreft en afgewezen voor zover het gegevens van [appellant] betreft, en de korpschef verzocht een geschoonde versie van de stukken aan de Afdeling en [appellant] toe te sturen.
De korpschef heeft bij nader stuk de geschoonde versie van de stukken toegestuurd.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 juli 2024, waar [appellant], bijgestaan door mr. M. Görsültürk, advocaat te Oss, en [gemachtigde], en de korpschef, vertegenwoordigd door P. Pasteuning LL.B. en T. Top LL.B., zijn verschenen. Ook was op de zitting aanwezig [partij], werkzaam bij Controle Alt Delete.
Overwegingen
Wettelijk kader
1.       Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Inleiding
2.       De BVH is een registratiesysteem dat wordt gebruikt door de politie. In het systeem kunnen politiemedewerkers incidenten registreren, aangiftes opnemen en strafdossiers opmaken. [appellant] heeft verzocht om rectificatie, verwijdering dan wel vernietiging van twee registraties in de BVH. De eerste registratie, uit 2015, ziet op een melding van de Nederlandse Spoorwegen dat [appellant] staande was gehouden omdat hij geen geldig vervoersbewijs had. Bij controle van zijn identiteit door de politie bleek hij geen legitimatiebewijs te kunnen tonen. Daarop is [appellant] aangehouden en aangemerkt als verdachte van het niet voldoen aan de verplichting om een identiteitsbewijs ter inzage aan te bieden. De tweede registratie, uit 2017, ziet op een melding door een derde van een verdachte situatie. [appellant] is naar aanleiding van deze melding staande gehouden omdat hij voldeed aan het signalement. Hij bleek echter niets met de situatie te maken te hebben en is daarom niet als verdachte maar als betrokkene geregistreerd.
Besluitvorming
3.       Bij besluit van 13 juli 2020 heeft de korpschef het verzoek van [appellant] afgewezen en besloten de betreffende gegevens niet te vernietigen. Volgens de korpschef is niet gebleken dat de betreffende gegevens onjuist of onvolledig zijn, in strijd met een wettelijk voorschrift zijn verwerkt of moeten worden vernietigd om te voldoen aan een wettelijke verplichting.
Volgens de korpschef kan de registratie uit 2017 niet verwijderd worden omdat de melding door de derde daadwerkelijk is gedaan en niet op verzoek van een ander dan de melder kan worden verwijderd. [appellant] is inderdaad bij de melding gecontroleerd, maar hij staat niet geregistreerd als verdachte maar als betrokkene. Daarnaast dient de melding ter verantwoording van politiemedewerkers.
Voor de registratie uit 2015 geldt dat [appellant] heeft gesteld dat hij door de strafrechter is vrijgesproken van het niet tonen van een identiteitsbewijs, maar de uitspraak van de rechtbank is niet door hem overgelegd en ook niet in het systeem terug te vinden. Daarnaast is het zo dat de registratie inmiddels verwijderd is uit het systeem omdat de vijfjaarstermijn is verstreken. De registratie wordt nog wel bewaard op grond van artikel 14, eerste lid, van de Wpg. Na de bewaartermijn van vijf jaar zal de registratie worden vernietigd. Die termijn was ten tijde van het besluit van 13 juli 2020 nog niet verlopen.
Het hoger beroep
4.       De Afdeling overweegt ambtshalve dat de rechtbank, door het besluit van 15 januari 2021 te vernietigen, in strijd met artikel 8:69, eerste lid, van de Awb, buiten de omvang van het geschil is getreden. De rechtbank heeft overwogen dat de korpschef met het besluit op het bezwaar van 15 januari 2021 de afwijzing van het verzoek van [appellant] heeft gehandhaafd. Ingevolge de als bijlage 1 bij de Awb behorende Regeling rechtstreeks beroep stond echter geen bezwaar open tegen het besluit van de korpschef van 13 juli 2020, omdat dit besluit genomen is op grond van artikel 28 van de Wpg. Het door de rechtbank vernietigde besluit van 15 januari 2021 is dan ook geen besluit van de korpschef op bezwaar, maar een besluit van de Autoriteit Persoonsgegevens (hierna: AP) op het verzoek van [appellant] om bemiddeling, zoals bedoeld in artikel 29, tweede lid, van de Wpg. De rechtbank heeft in haar uitspraak overwogen dat het beroep van [appellant] alleen gericht was tegen het besluit van de korpschef en niet tegen het besluit van de AP. Het besluit van de AP van 15 januari 2021 was daarom geen onderdeel van het geschil en is door de rechtbank ten onrechte vernietigd.
Conclusie hoger beroep
5.       Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank moet worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van [appellant] tegen het besluit van de korpschef van 13 juli 2020 beoordelen.
Het beroep tegen het besluit van 13 juli 2020
6.       [appellant] voert aan dat op de registratie uit 2015 niet de Wpg, maar de Algemene Verordening Gegevensbescherming (hierna: AVG) van toepassing is. De registratie uit 2015 is inmiddels namelijk niet meer beschikbaar voor de dagelijkse uitvoering van de politietaak, maar wordt alleen nog bewaard ten behoeve van verwerking met het oog op de afhandeling van klachten en de verantwoording van verrichtingen.
6.1.    Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onder d, van de AVG is deze verordening niet van toepassing op de verwerking van persoonsgegevens door de bevoegde autoriteiten met het oog op de voorkoming, het onderzoek, de opsporing en de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen, met inbegrip van de bescherming tegen en de voorkoming van gevaren voor de openbare veiligheid.
Uit artikel 1, aanhef en onder a, van de Wpg volgt dat elk persoonsgegeven dat in het kader van de uitoefening van de politietaak wordt verwerkt aangemerkt moet worden als politiegegeven. Artikel 3 van de Politiewet 2012 omschrijft de politietaak als het in ondergeschiktheid aan het bevoegd gezag zorgen voor de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde en het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven.
6.2.    Anders dan [appellant] betoogt, zijn persoonsgegevens die bewaard worden ten behoeve van verwerking met het oog op de afhandeling van klachten en de verantwoording van verrichtingen, ook politiegegevens in de zin van de Wpg. De afhandeling van klachten en de verantwoording van verrichtingen kan namelijk nodig zijn voor de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde en het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven, en valt daarmee onder de politietaak zoals die is omschreven in artikel 3 van de Politiewet 2012. Op de registratie uit 2015 is dus niet de AVG, maar de Wpg van toepassing.
6.3.    Het betoog slaagt niet.
7.       [appellant] voert over de registratie uit 2015 aan dat hij destijds een boete heeft gekregen voor het niet kunnen tonen van een geldig legitimatiebewijs, maar dat hij tegen die boete bezwaar heeft gemaakt en zijn bezwaar gegrond is verklaard. In 2017 is [appellant] staande gehouden door de politie omdat hij voldeed aan het signalement dat werd doorgegeven bij de melding van een verdachte situatie. Hij had echter niets met de situatie te maken en kort daarna is de echte verdachte aangehouden. Het is dus duidelijk dat hij nooit betrokken is geweest bij een strafbaar feit. Volgens [appellant] is het niet noodzakelijk om de registraties uit 2015 en 2017 te bewaren. [appellant] vindt dit ook onwenselijk, omdat de registraties kunnen leiden tot etnisch profileren door de politie. [partij], werkzaam voor Controle Alt Delete, een organisatie die zich inzet tegen etnisch profileren, heeft op de zitting bij de Afdeling op verzoek van [appellant] toegelicht dat uit onderzoek volgt dat mensen met een migratieachtergrond twee tot drie keer vaker staande worden gehouden dan mensen zonder migratieachtergrond. Een staandehouding leidt tot een registratie in de BVH, zoals de registraties waartegen [appellant] opkomt. Als iemand eerder geregistreerd is in de BVH kan dit een reden zijn om hem opnieuw staande te houden. Op die manier kunnen registraties in de BVH leiden tot etnisch profileren. Op de zitting bij de Afdeling heeft [appellant] toegelicht dat hij twee klachten heeft ingediend bij de Nationale ombudsman over etnisch profileren door de politie, waarvan één klacht gegrond is verklaard. [appellant] voelt zich niet serieus genomen door de politie. Ook maakt hij zich zorgen over de gevolgen van de registraties voor de eventuele aanvraag van een Verklaring Omtrent Gedrag (hierna: VOG). Bij het afgeven van een VOG voor bepaalde veiligheidsberoepen kunnen politieregistraties namelijk meegewogen worden, ook als deze niet door een onafhankelijke rechter beoordeeld zijn. Volgens [appellant] heeft de korpschef het besluit onvoldoende gemotiveerd, nu daaruit niet duidelijk wordt waarom de registraties nog steeds noodzakelijk zijn voor de uitoefening van de dagelijkse politietaak.
7.1.    Ingevolge artikel 28, eerste lid, van de Wpg, heeft de betrokkene, voor zover hier relevant, recht op rectificatie van hem betreffende onjuiste politiegegevens.
Uit vaste rechtspraak van de Afdeling volgt dat het in artikel 28, eerste lid, van de Wpg neergelegde correctierecht niet bedoeld is om indrukken, meningen en conclusies waarmee de betrokkene zich niet kan verenigen, te corrigeren of te verwijderen. Voor zover verzoeken betrekking hebben op feitelijke gegevens, is het aan de verzoeker om aannemelijk te maken dat deze gegevens onjuist zijn (zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 14 februari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:621, en van 19 oktober 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3002).
[appellant] heeft niet aangevoerd dat de feitelijke gegevens in de registraties uit 2015 en 2017 onjuist zijn. Dat [appellant] naar hij stelt in 2015 terecht bezwaar heeft gemaakt tegen de boete en geen boete meer hoefde te betalen, maakt de vaststelling dat hij is aangehouden en verdacht is geweest van het niet voldoen aan de verplichting om een identiteitsbewijs ter inzage aan te bieden niet feitelijk onjuist. Ook van de registratie uit 2017 heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat deze feitelijke onjuistheden bevat. Nu er geen sprake is van onjuiste politiegegevens in de registraties, heeft [appellant] geen recht op rectificatie van de gegevens in die registraties op grond van artikel 28, eerste lid, van de Wpg.
7.2.    Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wpg, heeft de betrokkene recht op vernietiging van hem betreffende politiegegevens als die gegevens in strijd met een wettelijk voorschrift worden verwerkt of als verwijdering nodig is om te voldoen aan een wettelijke verplichting.
Volgens [appellant] is verwerking van zijn gegevens niet langer noodzakelijk en daarom in strijd met artikel 3, eerste lid, van de Wpg. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wpg, worden politiegegevens slechts verwerkt voor zover dit noodzakelijk is voor de bij of krachtens deze wet geformuleerde doeleinden. De korpschef heeft toegelicht dat de registratie uit 2015 ten tijde van het besluit van 13 juli 2020 op grond van artikel 14, eerste lid, van de Wpg, werd bewaard met het oog op de afhandeling van klachten en de verantwoording van verrichtingen. De registratie uit 2017 werd ten tijde van het besluit verwerkt met het oog op de uitvoering van de dagelijkse politietaak op grond van artikel 8, eerste lid, van de Wpg. De Afdeling kan dit volgen. Het is belangrijk dat de politie verantwoording kan afleggen over het gebruik van strafvorderlijke dwangmiddelen, zoals aanhouding en staande houding. Daarnaast is een onderdeel van de dagelijkse politietaak dat de politie op de hoogte moet zijn van incidenten die hebben plaatsgevonden. De informatiepositie van de politie wordt ondermijnd als de gegevens verwijderd zouden moeten worden. Voor de informatiepositie van de politie is niet alleen belangrijk om te weten wie als verdachte van een strafbaar feit is aangemerkt, maar ook wie nog meer betrokken waren bij een incident, zoals melders, getuigen, of anderen die staande zijn gehouden.
7.3.    De Afdeling vat het betoog van [appellant] verder zo op dat de gegevens in de registraties worden verwerkt in strijd met een wettelijk voorschrift, omdat de verwerking van de gegevens kan leiden tot etnisch profileren en discriminatie. Uit verschillende onderzoeken volgt dat etnisch profileren een maatschappelijk probleem is in Nederland. De zorgen van [appellant] hierover zijn dan ook invoelbaar. De enkele stelling dat de verwerking kan leiden tot etnisch profileren en discriminatie is onvoldoende voor de vaststelling dat zijn gegevens worden verwerkt in strijd met een wettelijk voorschrift. [appellant] heeft niet gesteld en ook anderszins is niet gebleken dat de registraties uit 2015 en 2017 zijn vastgelegd als gevolg van etnisch profileren. Dat de registraties in de toekomst mogelijk kunnen leiden tot etnisch profileren is onvoldoende voor de conclusie dat de gegevens ten tijde van het besluit van 13 juli 2020 in strijd met een wettelijk voorschrift werden verwerkt. Voor zover [appellant] heeft bedoeld aan te voeren dat de registraties niet betrokken zouden mogen worden bij een aanvraag voor een VOG, geldt dat dit buiten de omvang van deze procedure valt. Dit kan eventueel aan de orde komen als hij een aanvraag voor een VOG doet en zijn aanvraag zou worden afgewezen.
7.4.    Nu er geen sprake is van verwerking van gegevens in strijd met een wettelijk voorschrift, heeft [appellant] geen recht op vernietiging van de gegevens in de registraties op grond van artikel 28, tweede lid, van de Wpg.
7.5.    Het betoog slaagt niet.
8.       Nu [appellant] geen recht heeft op rectificatie of vernietiging van de registraties op grond van artikel 28 van de Wpg, komt de Afdeling niet toe aan de vraag of de korpschef het verzoek van [appellant] mocht afwijzen op grond van artikel 27 van de Wpg. Wat [appellant] hierover heeft aangevoerd hoeft daarom niet meer besproken te worden.
Conclusie beroep
9.       Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het besluit van de korpschef van 13 juli 2020 in stand blijft.
Verzoek om schadevergoeding
10.     [appellant] heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade, omdat zijn gegevens onrechtmatig verwerkt zijn en daardoor zijn eer en goede naam zijn aangetast.
10.1.  Ingevolge artikel 31c van de Wpg geldt voor het toekennen van schadevergoeding als voorwaarde dat de korpschef heeft gehandeld in strijd met de bij of krachtens de Wpg gegeven voorschriften. Zoals hiervoor is overwogen, is dat niet het geval.
11.     Het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.
Overschrijding van de redelijke termijn
12.     [appellant] heeft de Afdeling op grond van artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden verzocht om schadevergoeding wegens het overschrijden van de redelijke termijn voor afdoening van het geschil.
12.1.  De redelijke termijn, die uitgangspunt is voor de afdoening van bestuursrechtelijke geschillen die bestaan uit twee rechterlijke instanties, is in dit geval vier jaar. In zaken waarin de bezwaarschriftprocedure is uitgezonderd vangt de redelijke termijn aan bij het indienen van het (pro-forma) beroepschrift in eerste aanleg. De rechtbank heeft het pro-forma beroepschrift van [appellant] op 1 maart 2021 ontvangen. Dat betekent dat de redelijke termijn op die datum is aangevangen en afloopt op 1 maart 2025. De redelijke termijn is in deze procedure dus niet overschreden.
13.     Het verzoek van [appellant] om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn wordt afgewezen.
Slotsom
14.     Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank moet worden vernietigd. Het beroep tegen het besluit van 13 juli 2020 is ongegrond. Het verzoek om vergoeding van immateriële schade wordt afgewezen. Het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn wordt afgewezen.
15.     De korpschef moet de door [appellant] in hoger beroep gemaakte proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep van [appellant] gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 1 november 2022 in zaak nr. 21/1193;
III.      verklaart het beroep van [appellant] ongegrond;
IV.     wijst het verzoek om schadevergoeding af;
V.      wijst het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn af;
VI.     veroordeelt de korpschef van politie tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.796,59;
VII.     gelast dat de korpschef van politie aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 274,00 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W. den Ouden, voorzitter, en mr. H. Benek en mr. J. Schipper-Spanninga, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.E. Kamperman, griffier.
w.g. Den Ouden
voorzitter
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
Uitgesproken in het openbaar op 20 november 2024
1000
BIJLAGE
Algemene Verordening Gegevensbescherming
Artikel 2 Materieel toepassingsgebied
2. Deze verordening is niet van toepassing op de verwerking van persoonsgegevens:
d) door de bevoegde autoriteiten met het oog op de voorkoming, het onderzoek, de opsporing en de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen, met inbegrip van de bescherming tegen en de voorkoming van gevaren voor de openbare veiligheid.
Wet politiegegevens
Artikel 1. (definities)
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a.       politiegegeven: elk persoonsgegeven dat wordt verwerkt in het kader van de uitvoering van de politietaak, bedoeld in de artikelen 3 en 4 van de Politiewet 2012, met uitzondering van: […];
Artikel 3. (noodzakelijkheid, rechtmatigheid en doelbinding)
1        Politiegegevens worden slechts verwerkt voor zover dit noodzakelijk is voor de bij of krachtens deze wet geformuleerde doeleinden.
Artikel 27. (uitzonderingen)
1        Een verzoek als bedoeld in de artikelen 25, eerste lid, en 28, eerste en tweede lid, wordt afgewezen voor zover dit een noodzakelijke en evenredige maatregel is:
b.       ter vermijding van nadelige gevolgen voor de voorkoming, de opsporing, het onderzoek en de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen;
d.       ter bescherming van de rechten en vrijheden van derden;
Artikel 28. (recht op rectificatie en vernietiging van politiegegevens)
1        De betrokkene heeft het recht op diens schriftelijke verzoek van de verwerkingsverantwoordelijke rectificatie van de hem betreffende onjuiste politiegegevens te verkrijgen en, rekening houdend met het doel van de verwerking, het recht om onvolledige politiegegevens te laten aanvullen, onder meer door middel van een aanvullende verklaring. Het verzoek bevat de aan te brengen wijzigingen.
2        De betrokkene heeft het recht op diens schriftelijke verzoek van de verwerkingsverantwoordelijke zonder onnodige vertraging vernietiging van de hem betreffende politiegegevens te verkrijgen indien de gegevens in strijd met een wettelijk voorschrift worden verwerkt of om te voldoen aan een wettelijke verplichting. […]
Artikel 29. (toepasselijkheid Awb)
2        De belanghebbende kan zich binnen de termijn bepaald voor het beroep op grond van de Algemene wet bestuursrecht tot de Autoriteit persoonsgegevens wenden met het verzoek te bemiddelen of te adviseren in zijn geschil met de verwerkingsverantwoordelijke. In dat geval kan in afwijking van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht het beroep nog worden ingesteld nadat de belanghebbende van de Autoriteit persoonsgegevens bericht heeft ontvangen dat de behandeling van de zaak is beëindigd, doch uiterlijk zes weken na dat tijdstip.
Artikel 31c. (schadevergoeding)
1        Indien iemand schade lijdt doordat ten opzichte van hem in strijd wordt gehandeld met de bij of krachtens deze wet gegeven voorschriften zijn de volgende leden van toepassing, onverminderd de aanspraken op grond van andere wettelijke regels.
3        De verwerkingsverantwoordelijke is aansprakelijk voor de schade of het nadeel, voortvloeiende uit het niet-nakomen van de in het eerste lid bedoelde voorschriften. De verwerker is aansprakelijk voor die schade of dat nadeel, voor zover ontstaan door zijn werkzaamheid.
Politiewet 2012
Artikel 3
De politie heeft tot taak in ondergeschiktheid aan het bevoegd gezag en in overeenstemming met de geldende rechtsregels te zorgen voor de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde en het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven.