202301133/3/A2.
Datum uitspraak: 20 november 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Nadere uitspraak inzake vergoeding van de door een partij geleden schade (artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) in het geding tussen:
Digeketen B.V. (hierna: Digeketen), gevestigd te Breda,
verzoekster,
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
Procesverloop
Bij uitspraak van 5 juni 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2328, heeft de Afdeling met toepassing van artikel 8:88 van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 8:91 van deze wet, het onderzoek heropend ter voorbereiding van een nadere uitspraak over een verzoek om schadevergoeding. Bij brief van 3 juli 2024 heeft de Afdeling Digeketen in de gelegenheid gesteld een nadere toelichting en onderbouwing van het verzoek te geven.
Digeketen heeft het verzoek nader toegelicht en nadere stukken ingediend.
Het college heeft een reactie ingediend.
De Afdeling heeft het verzoek op een zitting behandeld op 7 november 2023, waar Digeketen, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door mr. S.O. Visch, advocaat te Den Haag, en drs. S.M. Koppert, zijn verschenen.
Overwegingen
1. In geschil is of Digeketen aanspraak heeft op vergoeding van schade die zij door een onrechtmatig besluit van het college heeft geleden.
Achtergrond van het geschil
2. Digeketen heeft op 4 september 2018 een aanvraag voor subsidie in het kader van paragraaf 3 van de Subsidieregeling MKB innovatiestimulering topsectoren Zuid-Nederland 2015 (hierna: de Subsidieregeling) ingediend. Bij besluit van 21 november 2018, gelezen in samenhang met het daarin ingelaste advies van een adviescommissie, heeft het college deze aanvraag afgewezen, omdat het project niet ten minste 50 punten scoorde op de verdeelcriteria als bedoeld in artikel 3.7, eerste lid, van de Subsidieregeling. Bij besluit van 2 april 2019 heeft het college het door Digeketen daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 28 januari 2020 heeft de rechtbank Oost-Brabant het door Digeketen daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 3 november 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2439, heeft de Afdeling het door Digeketen daartegen ingestelde hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank vernietigd, het beroep gegrond verklaard, het besluit van 2 april 2019 wegens strijd met artikel 3:9 van de Awb vernietigd, het college opgedragen een nieuw besluit te nemen en bepaald dat tegen dat besluit alleen bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld. Bij besluit van 24 januari 2023 heeft het college het bezwaar opnieuw ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 5 juni 2024 heeft de Afdeling het door Digeketen daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Het verzoek om schadevergoeding
3. Digeketen heeft de Afdeling verzocht om schadevergoeding. Zij heeft haar verzoek bij brieven van 8 juli 2024, 1 augustus 2024 en 20 augustus 2024 nader toegelicht.
4. Digeketen stelt dat zij schade heeft geleden als gevolg van het onrechtmatige besluit van 2 april 2019. Het gaat daarbij onder andere om de tijd die zij heeft geïnvesteerd in het inzichtelijk krijgen van de toetsingscriteria van de adviescommissie en om kosten die zij heeft gemaakt voor de voorbereiding van de aanvraag. Ook heeft Digeketen kosten gemaakt om fouten in de besluitvorming van het college te kunnen aantonen. Verder zijn samenwerkingen met partners niet doorgegaan door het mislopen van de subsidie. Tot slot heeft haar directeur ook privéschade geleden. Digeketen heeft om een schadevergoeding van € 1.721.120,00 verzocht.
Beoordeling door de Afdeling
Beoordelingskader
5. In artikel 8:88, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb is bepaald dat de bestuursrechter bevoegd is op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van schade die de belanghebbende lijdt of zal lijden als gevolg van een onrechtmatig besluit.
6. Voor de inhoudelijke beoordeling van een verzoek om schadevergoeding wordt aansluiting gezocht bij het civiele schadevergoedingsrecht.
7. Uit artikel 6:162, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) vloeit voort dat voor vergoeding van de door Digeketen gestelde schade onder meer is vereist dat er een oorzakelijk verband is tussen het onrechtmatige besluit van 2 april 2019 en de gestelde schade. Dit oorzakelijk verband wordt in de eerste plaats vastgesteld door het maken van een vergelijking tussen de situatie waarin Digeketen in werkelijkheid na dat onrechtmatige besluit verkeerde en de hypothetische situatie waarin zij zich zou hebben bevonden, indien het besluit niet was genomen (vergelijk het arrest van de Hoge Raad van 30 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1334, onder 3.2). 8. De hoofdregel is dat de belanghebbende die in een verzoek om toepassing van artikel 8:88 van de Awb stelt dat hij voor vergoeding in aanmerking komende schade heeft geleden als gevolg van een onrechtmatige gedraging van een bestuursorgaan, bij gemotiveerde betwisting daarvan door het bestuursorgaan, het gestelde oorzakelijk verband moet bewijzen. Op de belanghebbende rusten de stelplicht en bewijslast van het oorzakelijk verband. Vergelijk het arrest van de Hoge Raad van 25 september 2020, ECLI:NL:HR:2020:1510, onder 3.4, en de uitspraak van de Afdeling van 8 september 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2023, onder 68. Dit betekent dat het bewijsrisico voor het ontbreken van het oorzakelijk verband bij de belanghebbende ligt als hij er niet in slaagt te bewijzen dat de gestelde schade het gevolg is van de gestelde oorzaak van de schade. Toepassing in dit geval
9. De door Digeketen gestelde kosten voor het investeren van tijd in het aantonen van fouten van het college en andere door haar opgevoerde kosten voor zogenoemde procesinspanningen zijn kosten gemaakt in verband met de behandeling van het bezwaar, beroep of hoger beroep. Ingevolge artikel 8:75 van de Awb is de bestuursrechter bij uitsluiting bevoegd een partij te veroordelen in de kosten die een andere partij in verband met de behandeling van het bezwaar of beroep heeft gemaakt. Voor een vergoeding van deze kosten langs de weg van een verzoek om schadevergoeding op de voet van artikel 8:88 van de Awb is dan ook geen plaats (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 17 februari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:364). Hetzelfde geldt, mede gelet op het bepaalde in artikel 8:108, eerste lid, van de Awb, voor de kosten die een partij in verband met de behandeling van het hoger beroep heeft gemaakt. 10. De overige door Digeketen gestelde kosten, waarvan het college gemotiveerd heeft betwist dat deze een gevolg zijn van het onrechtmatige besluit van 2 april 2019, komen evenmin voor vergoeding in aanmerking. Uit de uitspraak van 5 juni 2024 volgt dat het college ten tijde van het nemen van het besluit van 2 april 2019 ook een rechtmatig besluit had kunnen nemen dat naar aard en omvang dezelfde schade tot gevolg zou hebben gehad. Het is aannemelijk dat het college dit ook zou hebben gedaan. Het besluit van 24 januari 2023 steunt immers op dezelfde motivering als het besluit van 2 april 2019. Ook met inachtneming van de in de uitspraak van 3 november 2021 bedoelde zorgvuldigheidseisen zou het college tot hetzelfde besluit zijn gekomen. Uit het voorgaande volgt dat er geen oorzakelijk verband is tussen het besluit van 2 april 2019 en de gestelde schade. Dat besluit heeft dus niet tot de gestelde schade geleid. Dit betekent dat in het midden kan blijven of Digeketen het verzoek om schadevergoeding afdoende heeft onderbouwd.
Conclusie
11. De Afdeling wijst het verzoek om schadevergoeding af.
12. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. W. den Ouden, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.J.R. Hazen, griffier.
w.g. Den Ouden
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Hazen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 november 2024
452-1033